ECLI:NL:RBOBR:2018:6574

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
C/01/335922 / EX RK 18-121
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om vergoeding van kosten in het kader van de ruilplanprocedure en de vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen Weerijs-Zuid

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 4 december 2018, wordt het verzoek van een agrariër beoordeeld dat betrekking heeft op de vergoeding van kosten in het kader van de ruilplanprocedure en de vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen (LGR) voor het project Weerijs-Zuid. De verzoeker heeft in zijn beroep diverse grieven ingediend, waaronder de vergoeding van gemaakte kosten voor de ruilplanprocedure, inrichtingskosten, en de waarde van percelen en waterlopen. De rechtbank overweegt dat de verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in enkele grieven omdat de gronden na sluiting van de beroepstermijn zijn ingediend. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek en dat de LGR op bepaalde punten moet worden aangepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de taxatie van de waarde van de grond onder de weg en de waterloop deugdelijk is onderbouwd, maar heeft ook geoordeeld dat er een vergoeding moet worden opgenomen voor de waarde van een landschapselement. De rechtbank heeft de proceskosten van de verzoeker toegewezen aan de verweerder, die in dit geval de Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant zijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige procesvoering en de toepassing van de relevante wetgeving in het kader van landinrichtingsprojecten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/335922 / EX RK 18-121
Beschikking van 4 december 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verschenen in persoon
tegen
Het College van GEDEPUTEERDE STATEN van de Provincie Noord-Brabant,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. M.A.T.L. Thijssen te ’s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Bij besluit van 15 mei 2018 heeft verweerder de lijst der geldelijke regelingen Weerijs-Zuid (hierna: LGR) vastgesteld. De LGR heeft van 24 mei 2018 tot en met 4 juli 2018 ter inzage gelegen.
1.2.
Bij verzoekschrift van 3 juli 2018, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 4 juli 2018, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de LGR. Hij heeft daarbij verzocht de gronden van het verzoek nader te mogen formuleren. Op dat verzoek heeft de griffier namens de rechtbank meegedeeld dat verzoeker het verzoekschrift binnen twee weken vanaf 4 juli 2018 dient aan te vullen.
Op 18 juli 2018 heeft verzoeker de aanvulling op het verzoekschrift aan de rechtbank doen toekomen.
De grieven van verzoeker tegen de LGR houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
1. a. De door verzoeker gemaakte kosten in het kader van de ruilplanprocedure dienen te worden vergoed;
b. De inrichtingskosten ad € 14.100,00 voor kavel [kavel/perceelnummer] dienen te worden vergoed. Het betreft: a. drainagekosten, b. kosten beregeningsput, c. kosten voor het verwerken van “wensgrond”, d. kosten voor het wegwerken van de ingesloten laagte.
2. De vergoeding van nihil-elementen is onjuist:
a. De als nihil aangemerkte oppervlakte van perceel [kavel/perceelnummer] bedraagt geen 1050 m², maar 1250 m². Hiervan dient 1050 m² (weg) verrekend te worden tegen € 1,00 à € 2,00/m². Ook de 200 m² waarop zich bomen bevinden dient tegen € 1,00 à € 2,00/m² te worden verrekend.
b. De 420 m² (weg) als nihil aangemerkte oppervlakte van de percelen [kavel/perceelnummer] en [kavel/perceelnummer] dient tegen ruilwaarde te worden vergoed,
c. de 150 m² (waterloop) als nihil aangemerkte oppervlakte van perceel [kavel/perceelnummer] dient tegen ruilwaarde vergoed te worden.
3. de berekening van het ontsluitingsnut is onjuist:
a. de inbrengpercelen [kavel/perceelnummer] , [kavel/perceelnummer] en [kavel/perceelnummer] zijn niet ontsloten aan een (kennelijk) openbare niet-verharde weg,
b. Kavel [kavel/perceelnummer] is niet ontsloten: primair wordt verzocht deze kavel alsnog te ontsluiten via één van de door verzoeker aangedragen alternatieven, subsidiair dient de vermogensschade, als gevolg van een te realiseren ontsluiting over perceel [kavel/perceelnummer] te worden vergoed.
4. Voor kavel [kavel/perceelnummer] dienen in verband met het organisch stofgehalte ook de volgende kosten te worden vergoed:
a. de kosten voor de verwerking van de organische stof ad € 2.475,00, b. de kosten voor bemonstering ad € 353,51, c. de schade als gevolg van opbrengstderving ad € 1.980,00.
5. Voor kavel [kavel/perceelnummer] dienen in verband met het organisch stofgehalte ook de volgende kosten te worden vergoed:
a. de kosten voor de verwerking van de organische stof ad € 1.518,75, b. de kosten voor bemonstering ad € 80,75, c. de schade als gevolg van opbrengstderving ad € 1.170,00.
6. De kosten ad € 1.740,00 voor het verwerken van 500 m³ wensgrond in kavel [kavel/perceelnummer] dienen te worden vergoed.
7. De kosten ad € 570,00 voor het verwerken van wensgrond op kavel [kavel/perceelnummer] dienen te worden vergoed.
8. Verzoeker heeft nooit waargenomen dat de kadastrale grens van kavel [kavel/perceelnummer] in juli 2015 is uitgezet en is daarover ook nooit geïnformeerd.
9. Van kavel [kavel/perceelnummer] zijn de grenzen aan de zuidoostzijde (volgens mededeling van een buurman) wel uitgezet, waarover verzoeker nimmer is geïnformeerd en er zijn ook geen afscheidingspaaltjes waargenomen. De kosten voor het opnieuw uitzetten dienen te worden vergoed en indien blijkt dat de grens afwijkt van de bestaande topografie dan dient die strook alsnog aan verzoeker te worden toegewezen c.q. dient de schade te worden vergoed.
10. De grens van kavel [kavel/perceelnummer] zou worden bijgesteld – aangezien de in het kader van de kavelaanvaardingswerken nieuw aangelegde sloot niet exact op de kadastrale grens bleek te zijn getrokken – hetgeen niet is gebeurd.
11. De grens van kavel [kavel/perceelnummer] is ten onrechte niet uitgezet, omdat er als gevolg van de uitvoering van kavelaanvaardingswerken een slingerende sloot is ontstaan (als gevolg van aanwezige bomen) die niet meer aansluit bij de kadastrale grens.
12. De in kavel [kavel/perceelnummer] aanwezige gasleiding, betekent ten opzichte van de inbreng een verzwaring van erfdienstbaarheden, hetgeen gevolgen heeft voor de uitvoering van werken in de ondergrond.
13. De aanwezige bomen leveren geen 10,5 m³ hout op, maar 20 m³ en dienen niet tegen kachelhoutwaarde, maar tegen € 200,00 per boom te worden vergoed.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft tevens algemene stukken in het geding gebracht. Daaronder bevinden zich de Nota van zienswijzen Lijst Geldelijke Regelingen landinrichting Weerijs-Zuid, de Nadere Regels voor de schatting als bedoeld in artikel 68 van de Wilg voor het herverkavelingsblok Weerijs-Zuid (hierna: de Nadere Regels), voorbeeldbedrijven ten behoeve van de schatting, de algemene bepalingen bij de LGR Weerijs-Zuid, de voorlopige kostenopgave LGR Weerijs-Zuid, het besluit vaststelling ruilplan Weerijs-Zuid van 1 september 2015 en het besluit van verweerder van 18 september 2018, waarbij mr. M.A.T.L. Thijssen en mr. H.J.W. Leenen zijn gemachtigd om namens verweerder schriftelijk verweer te voeren en verweerder te vertegenwoordigen bij de mondelinge behandeling door de rechtbank.
1.4.
Het beroep van verzoeker is op 9 oktober 2018 ter zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn broer [naam broer verzoeker] . Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M.A.T.L. Thijssen. Deze werd bijgestaan door mevrouw [medewerker provincie] , medewerker van de Provincie Noord-Brabant, en ing. [naam medewerker kadaster] van het Kadaster. Tevens is verschenen de heer [naam bodemdeskundige] , als bodemkundige werkzaam bij de Provincie Noord-Brabant.
1.5.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De inbreng en de toedeling

2.1.
De inbreng en de toedeling van verzoeker zijn weergegeven op aangehechte overzichtskaart A.

3.De ontwerp-LGR en de daartegen ingediende zienswijzen

3.1.
In de ontwerp-LGR is een bedrag opgenomen van € 59.825,32, te betalen door verzoeker. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 4.302,64 in verband met toegekende punten vanwege indeling in verkavelingsklasse Matige verbetering, (145,7 punten) en ontsluiting (59,2 punten) alsmede een bedrag van € 55.522,68 in verband met overbedeling. Verzoeker heeft 17 zienswijzen ingediend tegen de ontwerp-LGR. Verzoeker heeft één van deze grieven ingetrokken, vijf grieven zijn gegrond verklaard en de overige 11 grieven zijn ongegrond verklaard.

4.De LGR

4.1.
Het individuele overzicht LGR dat betrekking heeft op verzoeker is aan deze beschikking gehecht. Naar aanleiding van de door verzoeker ingediende zienswijzen is een bedrag van € 4.136,50 in mindering gebracht op het door verzoeker te betalen bedrag, waardoor dit bedrag is verminderd tot € 55.149,15. Het bedrag van € 4.136,50 bestaat blijkens het rapport zienswijze uit een bedrag van € 1.301,00 als vergoeding van de nihil inbreng van de kavels [kavel/perceelnummer] , [kavel/perceelnummer] , [kavel/perceelnummer] en [kavel/perceelnummer] , een bedrag van € 1.584,00 voor het op peil brengen van het organisch stofgehalte op kavel [kavel/perceelnummer] , een bedrag van € 989,00 voor het op peil brengen van het organisch stofgehalte op kavel [kavel/perceelnummer] en een bedrag van € 262,50 voor de 7 ingebrachte eikenbomen. Daarnaast is het aantal punten in verband met de ontsluiting van diverse percelen verminderd met 25,7 punten.

5.De beoordeling

Vooraf: het beroep op niet-ontvankelijkheid

5.1.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek omdat de gronden van het verzoek na sluiting van de beroepstermijn zijn ingediend.
5.2.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.2.1.
Artikel 69 Wilg bepaalt dat beroep dient te worden ingesteld tegen de LGR door indiening van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Artikel 69 bepaalt ook dat de artikelen 6:2, 6:7 tot en met 6:20 en 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing zijn. Dat betekent dat het verzoekschrift moet worden ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken. De overige bepalingen van hoofdstuk 6 Awb zijn niet van toepassing. Dat betekent dat er op grond van de toepasselijke bepalingen geen mogelijkheid is voor het instellen van een pro forma beroep en herstel van verzuim van de vereisten in artikel 6:5 Awb (waaronder de bepaling dat het beroepschrift de gronden daarvan moet bevatten). Op grond van het bepaalde in artikel 278 Rv dient in het verzoekschrift te zijn omschreven het verzoek en de gronden waarop het berust. Een herstelregeling (zoals opgenomen in artikel 6:6 Awb) ten aanzien van het bepaalde in artikel 278 Rv is er niet.
5.2.2.
De rechtbank heeft verzoeker toch de mogelijkheid geboden zijn verzoekschrift aan te vullen binnen een door de rechtbank bepaalde korte termijn (na sluiting van de beroepstermijn). De reden hiervan is dat verzoeker een zwaarwegend belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn verzoekschrift, terwijl het verzuim kon worden hersteld zonder nadelige gevolgen voor verweerder. Voorts is meegewogen dat in de praktijk is gebleken dat het deels wel en deels niet van toepassing zijn van de bepalingen in de Awb misvatting omtrent de geldende processuele bepalingen in de hand heeft gewerkt.
5.3.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om terug te komen op de beslissing om aan verzoeker een herstelmogelijkheid te bieden en verwerpt daarom het beroep op niet-ontvankelijkheid.
Beoordeling van de grieven
Grief 1 a (kosten van de ruilplanprocedure)
5.4.
Verzoeker stelt dat hij voor inschakeling van derden in de ruilplanprocedure kosten heeft gemaakt van € 6.137,00. Daarnaast heeft hij zelf minimaal 200 uur (€ 4.000,00) besteed aan het voeren van verweer. Verzoeker wil dat deze kosten alsnog vergoed worden.
5.5.
Verweerder voert aan dat hij in de uitspraak van de rechtbank van 30 januari 2015 is veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 4.000,00 in verband met door verzoeker gemaakte kosten in het kader van de ruilplanprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank gaven de overgelegde nota’s en specificaties onvoldoende inzicht welke kosten betrekking hebben op kavel [kavel/perceelnummer] . Daarnaast overwoog de rechtbank dat de kosten van de taxatie van de verschillende deskundigen en rapporten niet in aanmerking komen voor een vergoeding, aangezien het onvoldoende duidelijk is dat deze noodzakelijkerwijs gemaakt zijn in verband met het wijzigen van het (concept-)ruilplan. Verzoeker kan die kosten niet opnieuw aan de orde brengen, aldus verweerder.
5.6.
Zoals de rechtbank al in de beschikking van 30 januari 2015 onder 2.9. heeft overwogen, kon een bedrag van € 4.000,00 geacht worden in redelijkheid te zijn besteed om verweerder ertoe te bewegen (de door de broer van verzoeker [naam broer verzoeker] ingebrachte) kavel [kavel/perceelnummer] niet uit te ruilen. Verweerder is veroordeeld tot betaling van dit bedrag als schadevergoeding. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en zijn broer, bestaande uit het griffierecht van € 292,00 en de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 678,00. Het is de rechtbank duidelijk dat verzoeker daarnaast veel meer kosten heeft gemaakt. Daarmee is nog niet gezegd dat verzoeker genoodzaakt was deze kosten te maken om het ruilplan gewijzigd te krijgen, laat staan dat deze kosten ten laste zouden moeten komen van verweerder. De rechtbank ziet dan ook (nog steeds) geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot betaling van een hogere schadevergoeding in dit verband. Deze grief zal daarom ook ongegrond worden verklaard.
Grief 1 b, c en d (inrichtingskosten kavel [kavel/perceelnummer] )
5.7.
Verzoeker voert aan dat hij tijdens het hele traject van de herverkaveling heeft aangegeven dat hij geen bezwaar had tegen toedeling van kavel [kavel/perceelnummer] , mits middels kavelaanvaardingswerken (ophoging, drainage, verdiepen sloten, verwijderen wilgenbomen en aanleg van een beregeningsvoorziening) zou worden voorzien in bijstelling van de bodemgeschiktheid van de kavel. Aanvankelijk wilde verweerder daar niet aan meewerken. Kort voor de zitting bleek uit het rapport van de heer [naam bodemdeskundige] dat sprake was van een slechte ontwateringstoestand van deze kavel. Uit het rapport blijkt dat de ontwateringstoestand en hierdoor de bodemgesteldheid kan worden verbeterd door drainage en ophoging. Vervolgens heeft verweerder na de zitting toegezegd dat het lage deel van de kavel zou worden gedraineerd. Kort voor de uitvoering van de kavelaanvaardingswerken heeft verzoeker ervoor gekozen om wensgrond te laten opbrengen, omdat hij niet de financiële middelen had om het verbeteren van de bodemgesteldheid te bekostigen. Verzoeker heeft diverse malen verzocht om aanvoer van (meer) grond, het diepen van de laagte en het opnieuw op afschot leggen. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen. Hierop heeft verzoeker door hem zelf aangevoerde grond op de kavel verwerkt en deze op afschot gelegd. Vervolgens is ter verbetering van de bodemstructuur gras ingezaaid. Door deze werken is de ingesloten laagte en de bodemverdichting ongedaan gemaakt.
Na ophoging en verbetering van de ontwatering acht verzoeker een beregeningsinstallatie noodzakelijk. Verzoeker wil een beregeningsput aanleggen vanwege een in de kavel aanwezige leemlaag.
5.8.
Verweerder voert aan dat de toedeling van kavel [kavel/perceelnummer] aan verzoeker en van kavel [kavel/perceelnummer] in plaats van kavel [kavel/perceelnummer] bij de rechtbank uitgebreid aan de orde is geweest. Uiteindelijk is invulling gegeven aan het door verzoeker voorgedragen alternatief. Bovendien heeft verweerder het verzoek om overbedeling met ca. 1 ha. gehonoreerd. Verzoeker heeft in dat kader expliciet verklaard dat daarmee de discussie over toedeling van grond van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming, de toepassing van artikel 19 Bilg en aanvullende kavelaanvaardingswerken was beëindigd en door hem in het kader van de LGR ook niet opnieuw aan de orde zou worden gesteld. Verweerder verwijst naar de brief met bijlagen van 12 januari 2015 aan de rechtbank. Met de grief komt verzoeker terug op hetgeen hij eerder met verweerder is overeengekomen. Daarnaast is verweerder van mening dat geen aanspraak op aanvullende kavelaanvaardingswerken bestaat.
5.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Destijds heeft verweerder ter zitting toegezegd dat langs kavel [kavel/perceelnummer] een nieuwe sloot zal worden aangelegd en dat een aantal andere sloten zal worden opgehaald. Dit blijkt uit de beschikking van 30 januari 2015. Uit de stukken blijkt dat deze werkzaamheden zijn uitgevoerd. Verder blijkt uit de stukken dat na de zitting met verzoeker is afgesproken dat verweerder toch drainage aan zou leggen op de kavel. In plaats daarvan heeft verzoeker gekozen voor het opbrengen van grond. Dat werk is ook uitgevoerd door verweerder. Er zijn dus kavelaanvaardingswerkzaamheden uitgevoerd door verweerder, waarmee de ontwateringstoestand en de lage ligging van de kavel geacht kunnen worden beter te zijn dan voorheen. Uit de door verweerder bij bijlage 13 overgelegde brief van 16 december 2014 blijkt dat aan verzoeker nadrukkelijk mondeling en schriftelijk is meegedeeld, dat verweerder de voorwaarde stelde aan zijn medewerking met het op voorstel van verzoeker gewijzigde ruilplan en de overbedeling, dat de discussie over de hoedanigheid en gebruiksbestemming, de toepassing van artikel 19 Bilg en aanvullende kavelaanvaardingswerken niet in het kader van de LGR opnieuw aan de orde zou worden gesteld. Verzoeker heeft bedoelde brief op de laatste bladzijde voor akkoord ondertekend. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank ingestemd met de door verweerder uitdrukkelijk gestelde voorwaarde. Verweerder heeft het ruilplan gewijzigd zoals afgesproken. Het past dan niet dat verzoeker vraagt om vergoeding van de kosten van door hem zelf ook nog uitgevoerde kavelwerkzaamheden. De rechtbank acht de grief daarom ongegrond.
Grief 2 a (nihil oppervlakte perceel [kavel/perceelnummer] )
5.10.
Verzoeker kan zich niet vinden in de door de taxateur [naam taxateur] Rentmeester & Adviesbureau B.V. (hierna: de taxateur) vastgestelde vermogenswaarde van de weg van
€ 1,00 de massa. Bovendien is de door verzoeker ingebrachte oppervlakte onder de weg 1250 m² en niet 1050 m², zoals in het rapport zienswijze is gesteld. Verzoeker is van mening dat de referentieobjecten niet representatief zijn vanwege het feit dat bij genoemde transacties hoofdzakelijk (semi) publiekrechtelijke organen (gemeente, Provincie, staat, waterschap) als één van de partijen betrokken zijn. Bij dergelijke transacties spelen vaak andere belangen dan het verkrijgen van de juiste marktwaarde. Verzoeker is van mening dat wegen wel degelijk een economische waarde vertegenwoordigen vanwege de ontsluitingsfunctie. Er zou een waarde aan moeten worden toegekend zoals bosgrond/natuurgrond in het economisch verkeer, te weten € 1,00 à € 2,00 per m². Ook de strook (200 m²) met bomen dient te worden verrekend als zijnde bosgrond. Verweerder verzoekt om benoeming van meerdere onafhankelijke taxateurs.
5.11.
Verweerder houdt vast aan het door de taxateur uitgebrachte rapport voor wat betreft de waarde van het onder de openbare weg het Smokstraatje gelegen gedeelte van het ingebrachte perceel [kavel/perceelnummer] . De oppervlakte die onder de weg ligt bedraagt 0.10.50 ha. Van het perceel is 0.02.00 ha als nihil aangemerkt vanwege de aanwezigheid van een landschapselement. Deze oppervlakte is niet in het taxatierapport meegenomen. In het kader van een ander dossier heeft de taxateur aan een landschapselement een waarde van
€ 1,00/m² toegekend. Verweerder deelt mee dat aan dit onderdeel van het beroep kan worden tegemoet gekomen door in de lijst van verzoeker alsnog een bedrag van € 200,00 op te nemen.
5.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens het als bijlage 15 bij het verweerschrift gevoegde taxatierapport heeft de taxateur de taxatie uitgevoerd met het doel om verweerder te informeren over de marktwaarde. De taxateur definieert het begrip “marktwaarde” als: “Het geschatte bedrag waartegen het actief tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke marketing in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld”. Bij de waardering heeft de taxateur gebruik gemaakt van de comparatieve methode. Daarbij wordt een parallel getrokken met de gerealiseerde koopprijzen voor soortgelijke percelen die gehanteerd worden in de (directe) nabijheid van de onroerende zaak. De taxateur heeft 6 referentieverkopen in het rapport vermeld. Op basis van vergelijking van die bij die verkopen betrokken percelen met het onderhavige perceel heeft de taxateur de onder de weg gelegen grond getaxeerd op € 1,00 de massa. Daarbij heeft de taxateur toegelicht dat door de openbare bestemming, de gebruiksmogelijkheden en de onderhoudskosten wegen “niet lucratief” zijn en dat, als wegen worden “overgedragen of verkocht”, de prijs vaak nihil is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de taxateur zijn rapport deugdelijk onderbouwd. Inderdaad zijn bij de referentieverkopen vrijwel alleen publiekrechtelijke organen betrokken. Bij de referentieverkoop onder 5. is echter een weg aan een particulier verkocht voor een prijs van € 1,00, waarbij door de verkoper een bijbetaling is gedaan van
€ 95.000,00 voor het onderhoud van de weg. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank eens te meer dat onder een (openbare) weg gelegen grond geen of beperkte marktwaarde heeft. In het algemeen zullen aan het bezit van een (openbare) weg immers uitsluitend kosten (van beheer en onderhoud) zijn verbonden zonder dat daar opbrengsten tegenover staan. In onderhavig geval is dat niet anders. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om zelf deskundigen te benoemen om de waarde van de grond onder de weg (nogmaals) te taxeren.
Met de toegekende vergoeding van € 1,00 is verzoeker naar het oordeel van de rechtbank voldoende gecompenseerd voor de grond onder de weg. In zoverre is de grief ongegrond.
Voor wat betreft de grond waarop zich het landschapselement bevindt is de grief gegrond, in die zin dat in de LGR alsnog een bedrag van € 200,00 dient te worden opgenomen.
Grief 2 b (nihil oppervlakte percelen [kavel/perceelnummer] en [kavel/perceelnummer] )
5.13.
Verzoeker voert aan dat de 420 m² door verweerder als weg met een kennelijk openbaar karakter aangemerkte grond niet openbaar is. Er is sprake van reguliere landbouwgrond, die belast is met een recht van overweg voor één achterliggende grondgebruiker. Verzoeker wil schadeloosstelling tegen ruilwaarde.
5.14.
Verweerder voert aan dat de betreffende oppervlakte is gelegen onder een pad. Het is een fysiek van de veldkavel afgescheiden strook. Op het moment van vaststelling van het inrichtingsplan Weerijs-Zuid, ingevolge het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Zundert van 1978 had deze strook de bestemming “Agrarisch gebied, vrije vestiging”. Het betreft echter een weg die feitelijk een openbaar karakter had. In het kader van het inrichtingsplan Weerijs-Zuid is aan deze weg de bestemming van openbare weg in de zin van de Wegenwet gegeven. De specifieke functie van de grond staat uitruil op basis van oppervlakte in de weg. De gebruiksbeperkingen zijn immers zodanig dat die niet van een rechthebbende kunnen worden gevergd. Deze gronden kunnen daarom zonder inbreng van de ontvangende eigenaar aan deze worden toegedeeld en zonder toedeling van de inbrengende eigenaar worden ontnomen. Aldus is aan verzoeker geen vervangende grond toegedeeld. Volgens het in opdracht van verweerder door de taxateur uitgebrachte waarde-advies (bijlage 14) kan aan dergelijke gronden een vermogenswaarde van € 3,00/m² worden toegekend. Daarom is in de LGR een bedrag van € 1.300,00 opgenomen. Verweerder wijst erop dat verzoeker niet onderbouwt dat deze gronden tegen ruilwaarde dienen te worden afgerekend.
5.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens het als bijlage 14 bij het verweerschrift gevoegde taxatierapport heeft de taxateur de taxatie uitgevoerd met het doel om verweerder te informeren over de marktwaarde. De taxateur definieert het begrip “marktwaarde” als: “Het geschatte bedrag waartegen het actief tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke marketing in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld”.
De taxateur heeft toegelicht dat het gaat om een weg/pad die op peildatum als zodanig in gebruik was. Vóór peildatum werd de weg nagenoeg alleen gebruikt door de aanliggende agrariërs. Rekening houdend met de bestemming op peildatum en het feit dat verzoeker ter hoogte van zijn eigendom het gehele pad in eigendom had, had hij de mogelijkheid de percelen anders dan als pad aan te wenden. Hij diende dan wel voor rechthebbenden een alternatieve ontsluiting aan te bieden. Een dergelijke wijziging in gebruik was niet aannemelijk.
Bij de waardering heeft de taxateur gebruik gemaakt van de comparatieve methode. Daarbij wordt een parallel getrokken met de gerealiseerde koopprijzen voor soortgelijke percelen die gehanteerd worden in de (directe) nabijheid van de onroerende zaak. De taxateur heeft 6 referentieverkopen in het rapport vermeld. Op basis van vergelijking van die bij die verkopen betrokken percelen met het onderhavige perceel heeft de taxateur de onder het pad gelegen grond getaxeerd op € 3,00/m².
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de taxateur zijn rapport deugdelijk onderbouwd.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om zelf deskundigen te benoemen om de waarde van de grond onder de weg te taxeren.
Met de toegekende vergoeding van € 1.300,00 is verzoeker naar het oordeel van de rechtbank voldoende gecompenseerd voor de grond onder het pad. De grief zal daarom ongegrond worden verklaard.
Grief 2 c (nihil oppervlakte waterloop van perceel [kavel/perceelnummer] )
5.16.
Verzoeker is van mening dat de 150 m² waterloop gelegen in dit door verzoeker ingebrachte perceel als landbouwgrond gezien moet worden. Een waterloop heeft immers een economische functie, te weten het afvoeren van overtollig water en het berijdbaar houden van aangrenzende percelen. Verzoeker wenst een vergoeding ter compensatie van deze waterloop. Hij stelt voor om de waterloop te laten taxeren door meerdere taxateurs.
5.17.
Verweerder voert aan dat de betreffende waterloop (de Engelenloop) een A-watergang is die niet mag worden gedempt. De waterloop heeft derhalve geen voortbrengend vermogen en zal die ook nooit krijgen. Verweerder is van mening dat aan een dergelijke waterloop geen vermogenswaarde kan worden toegekend.
5.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Een waterloop als de onderhavige heeft, net als een openbare weg, een belangrijke functie, maar geen voortbrengend vermogen. De rechtbank acht het niet noodzakelijk om een deskundige te benoemen om de waarde van de waterloop te taxeren. De rechtbank is van oordeel dat aan de waterloop eenzelfde waarde kan worden toegekend als aan een openbare weg, te weten € 1,00 de massa. De rechtbank zal de grief gegrond verklaren in die zin dat op de LGR een bedrag van € 1,00 moet worden opgenomen in verband met de waarde van de waterloop.
Grief 3 (berekening ontsluitingsnut)
a. inbrengpercelen [kavel/perceelnummer] , [kavel/perceelnummer] en [kavel/perceelnummer]
5.19.
Verzoeker betwist dat deze inbrengpercelen zijn ontsloten aan een (kennelijk) openbare niet-verharde weg. Verzoeker is van mening dat hier geen sprake is van een weg met een openbaar karakter. Er is sprake van agrarisch gebruik. Betrokkene verzoekt om overeenkomstige bijstelling van de ontsluitingsverrekening.
5.20.
Verweerder is van mening dat hij het pad terecht heeft aangemerkt als (kennelijk) openbare niet-verharde weg. Bovendien leidt de redenering van verzoeker ertoe dat hij meer punten in verband met het ontsluitingsnut zou moeten krijgen, aldus verweerder.
5.21.
De rechtbank zal deze grief ongegrond verklaren. Bijstelling van het ontsluitingsnut zoals door verzoeker voorgestaan, zou ertoe leiden dat zijn inbrengpositie slechter is dan waarvan verweerder is uitgegaan. Dat zou er weer toe leiden dat zijn toedelingspositie in verhouding tot zijn inbrengpositie beter zou zijn en dat verweerder meer punten zou kunnen rekenen in verband met het ontsluitingsnut. Dat zal niet de bedoeling van verzoeker zijn.
b. kavel [kavel/perceelnummer]
5.22.
Verzoeker voert aan dat ontsluiting van kavel [kavel/perceelnummer] via het aan hem in eigendom toebehorende (buiten het herinrichtingsblok gelegen) kavel [kavel/perceelnummer] niet mogelijk is, omdat deze kavel is ingericht als tuin, erf en oprit. Deze ontsluiting is niet geschikt voor landbouwverkeer en niet veilig voor de kinderen die er spelen. Kavel [kavel/perceelnummer] is gedeeld eigendom met derden, waardoor het gebruik als ontsluiting van deze kavel niet rechtens afdwingbaar is. Primair wil verzoeker ontsluiting volgens één van de door hem aangedragen alternatieven en secundair vergoeding van de vermogensschade ten gevolge van het waardeverlies voor het ontsluiten van kavel [kavel/perceelnummer] over kavel [kavel/perceelnummer] . Verzoeker vraagt om bijstelling van de ontsluitingsverrekening.
5.23.
Verweerder voert aan dat verzoeker in het kader van de zienswijzenprocedure heeft verzocht om vergoeding van notariële kosten gemoeid met de ontsluiting. In zijn verzoekschrift vraagt hij feitelijk om alsnog een ontsluiting te realiseren. Dit verzoek heeft geen betrekking op de LGR, zodat verzoeker daarin niet kan worden ontvangen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat kavel [kavel/perceelnummer] integraal onderdeel uitmaakt van de direct aansluitende, maar buiten het blok gelegen huis-/bedrijfskavel [kavel/perceelnummer] en [kavel/perceelnummer] , dat het bij een agrarisch bedrijf niet ongebruikelijk is dat landbouwverkeer over het erf rijdt en dat zorggedragen wordt voor een zekere scheiding tussen het gedeelte van het erf dat privé in gebruik is en het deel waar bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Er is geen enkele aanleiding voor vergoeding van vermogenswaardevermindering. De ontsluiting is nu ook als ontsluiting van de bedrijfskavel van verzoeker in gebruik.
5.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Op de aan de beschikking gehechte luchtfoto, met daarop in verschillende kleuren aangegeven eigendomsgrenzen en kavelnummer is de situatie ter plaatse duidelijk te zien. De woning [adres] met aangelegen grond is gezamenlijk eigendom van verzoeker en zijn broer [naam broer verzoeker] , maar wordt kennelijk alleen bewoond door verzoeker en zijn gezin. [naam broer verzoeker] woont in [woonplaats] . Op de foto is duidelijk te zien dat kavel [kavel/perceelnummer] aansluit aan de huiskavel en dat ontsluiting via (deels) het eigendom van verzoeker en (deels) het gezamenlijk eigendom richting de [straatnaam] mogelijk is. In die zin heeft verweerder het ontsluitingsnut (ontsloten aan de openbare verharde weg) juist gewaardeerd. Als verweerder ervoor kiest om kavel [kavel/perceelnummer] via een andere route te benaderen, dient dat voor zijn rekening te blijven. Er bestaat geen aanleiding voor een herberekening van het ontsluitingsnut op dit punt. Evenmin is er aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding in verband met waardevermindering. In zoverre is de grief ongegrond. Het verzoek om elders een ontsluiting te realiseren is niet ontvankelijk, aangezien dit geen onderwerp is dat in het kader van de LGR aan de orde kan komen.
Grief 4 (kosten op peil brengen organisch stofgehalte kavel [kavel/perceelnummer] )
5.25.
Verzoeker voert aan dat hij in zijn zienswijze heeft verzocht om vergoeding van de volledige kosten voor het optrekken van het organische stofgehalte. Verweerder heeft verzoeker gevolgd in de door hem gemaakte berekening van de aanvoer van de organische stof. Thans vraagt verzoeker om vergoeding van de verwerking daarvan. Ook heeft verzoeker schade aan de gewasopbrengst en de kosten van bodembemonstering. Verzoeker legt verschillende berekeningen van deze schadeposten over.
5.26.
Verweerder voert aan dat verzoeker in zijn zienswijze heeft verwezen naar bijlagen. Uit die bijlagen heeft verweerder opgemaakt dat verzocht werd om een vergoeding van € 1.584,00. Dit bedrag is opgenomen in de samenvatting van de zienswijze, die bij de uitnodiging voor de op 24 januari 2018 gehouden hoorzitting was gevoegd. Tijdens de hoorzitting is verzoeker gevraagd of de zienswijzen juist waren weergegeven. Verzoeker heeft toen niet te kennen gegeven dat het in de samenvatting opgenomen schadebedrag ad
€ 1.584,00 onjuist was. Dit bedrag is volledig toegekend en aldus in de vastgestelde LGR opgenomen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker wat betreft dit onderdeel niet-ontvankelijk is.
5.27.
De rechtbank zal verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Uit de door verweerder als bijlage 19 in het geding gebrachte bijlage bij de zienswijze van verzoeker blijkt, dat verzoeker heeft verzocht om vergoeding van een bedrag van € 1.584,00. Dit bedrag is volledig toegekend. Verzoeker kan thans niet vragen om vergoeding van nog meer kosten op dit punt.
Grief 5 (kosten op peil brengen organisch stofgehalte kavel [kavel/perceelnummer] )
5.28.
Verzoeker voert aan dat hij in zijn zienswijze heeft verzocht om vergoeding van de volledige kosten voor het optrekken van het organische stofgehalte. Verweerder heeft verzoeker gevolgd in de door hem gemaakte berekening van de aanvoer van de organische stof. Thans vraagt verzoeker om vergoeding van de verwerking daarvan. Ook heeft verzoeker schade aan de gewasopbrengst en de kosten van bodembemonstering. Verzoeker legt verschillende berekeningen van deze schadeposten over.
5.29.
Verweerder voert aan dat verzoeker in zijn zienswijze heeft verwezen naar bijlagen. Uit die bijlagen heeft verweerder opgemaakt dat verzocht werd om een vergoeding van € 989,00. Dit bedrag is opgenomen in de samenvatting van de zienswijze, die bij de uitnodiging voor de op 24 januari 2018 gehouden hoorzitting was gevoegd. Tijdens de hoorzitting is verzoeker gevraagd of de zienswijzen juist waren weergegeven. Verzoeker heeft toen niet te kennen gegeven dat het in de samenvatting opgenomen schadebedrag ad
€ 989,00 onjuist was. Dit bedrag is volledig toegekend en aldus in de vastgestelde LGR opgenomen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker wat betreft dit onderdeel niet-ontvankelijk is.
5.30.
De rechtbank zal verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Uit de door verweerder als bijlage 19 in het geding gebrachte bijlage bij de zienswijze van verzoeker blijkt dat verzoeker heeft verzocht om vergoeding van een bedrag van € 989,00. Dit bedrag is volledig toegekend. Verzoeker kan thans niet vragen om vergoeding van nog meer kosten op dit punt.
Grief 6 (kosten verwerking 500 m³ wensgrond in kavel [kavel/perceelnummer] )
5.31.
Verzoeker voert aan dat op kavel [kavel/perceelnummer] een ingesloten laagte aanwezig is. Hij heeft geen ingesloten laagtes ingebracht. Verzoeker heeft in het kader van de kavelaanvaardingswerken gevraagd om opvulling met 2500 m³ grond. Er is slechts ongeveer 100 m³ opgebracht. Om de laagtes toch op te vullen heeft verzoeker zelf 500 m³ wensgrond in de laagtes verwerkt. Verzoeker wil de kosten hiervan (€ 1.740,00) vergoed zien. Volgens verzoeker is nog steeds sprake van een ingesloten laagte waar het water niet naar de sloot kan afstromen.
5.32.
Verweerder voert aan dat verzoeker heeft gevraagd om het opvullen van een ingesloten laagte in de kavel. In het kader van de kavelaanvaardingswerken is de ingesloten laagte opgevuld met 100 m³ grond. Een vergelijking van de inbreng en de toedeling wijst uit dat er geen verplichting bestaat nog meer op te vullen. Verweerder betwist dat zich op de kavel verdere ingesloten laagtes bevonden die verzoeker noopten om de 500 m³ om niet verkregen wensgrond op te brengen. Destijds is meegedeeld dat hij de wensgrond zelf diende te verwerken. Verzoeker kan nu niet vragen om vergoeding daarvan.
5.33.
De rechtbank is van oordeel dat deze grief ongegrond is. Verzoeker heeft niet aangetoond dat verweerder verplicht was in het kader van de kavelaanvaardingswerken meer dan 100 m³ grond op te brengen. Uit de door verweerder ter zitting getoonde, zeer gedetailleerde kaart van het Actueel Hoogtebestand Nederland (de AHN-kaart) blijkt niet dat sprake is van een ( of meer) ingesloten laagte(s). Bovendien is verzoeker destijds meegedeeld dat hij de wensgrond zelf diende te verwerken. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de kosten daarvan ook voor zijn rekening dienen te blijven.
Grief 7 (kosten verwerking wensgrond kavel [kavel/perceelnummer] )
5.34.
Verzoeker voert aan dat hij meerdere malen heeft verzocht om de sloot op het ontsluitingsdeel van kavel [kavel/perceelnummer] op te vullen. Dit was voor de wijziging van het ruilplan in de kavelaanvaardingswerken voorzien. Verweerder gaf de boodschap dat dit onbespreekbaar was. Verzoeker heeft toen zelf de wensgrond ter opvulling van de sloot verwerkt. Op het oostelijk deel van de kavel is binnen de kavelaanvaardingswerken een te verwijderen sloot opgevuld. Ondanks diepen en kilveren in opdracht van verweerder is hier nog steeds sprake van een ingesloten laagte. Verzoeker heeft zelf de ingesloten laagte getracht te verwijderen. Dit is slechts ten dele gelukt. Verzoeker wil de kosten van € 570,00 vergoed hebben. Verzoeker verwijst naar correspondentie die hij als bijlage 7 bij het verzoekschrift heeft overgelegd.
5.35.
Verweerder voert aan dat in het kader van de kavelaanvaardingswerken op de grens van kavel [kavel/perceelnummer] een sloot is gegraven en aan de zuidzijde van de kavel een sloot is gedempt. Op die plekken is de maïs het eerste jaar achtergebleven. Daarvoor heeft verzoeker een vergoeding ontvangen. Daarnaast zijn er, conform afspraak in het kader van de ruilplanprocedure, door verzoeker werken in eigen beheer uitgevoerd. Verzoeker heeft zich daarna niet opnieuw gemeld en heeft vervolgens zelf werken uitgevoerd. Thans valt niet meer vast te stellen of er inderdaad nazakkingen zijn opgetreden. Derhalve bestaat er geen aanleiding voor een schadevergoeding.
5.36.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door verzoeker overgelegde correspondentie blijkt dat verzoeker een vergoeding heeft gekregen voor de achterblijvende maïsopbrengst. Uit de correspondentie blijkt verder dat verzoeker zelf (door de aannemer aangevoerde) grond heeft moeten verdelen, omdat de aannemer dat niet had gedaan. Er blijkt niet uit dat verzoeker aan verweerder heeft gevraagd de nu door hem genoemde werkzaamheden te verrichten en dat verweerder dat zou hebben geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om verzoeker op dit punt een schadevergoeding toe te kennen. De grief is dan ook ongegrond.
Grief 8 (uitzetten grens [kavel/perceelnummer] )
5.37.
Verzoeker wil dat de grens van kavel [kavel/perceelnummer] (opnieuw) wordt uitgezet. Hij heeft niet gezien dat de grens in juli 2015 zou zijn uitgezet, zoals verweerder stelt. Hij is hier ook nooit over geïnformeerd. Hij heeft hier nooit kadastrale paaltjes gezien. Hij heeft hier meermaals om verzocht. Vooral op het deel waarlangs het perceel ontsluit is volledig onduidelijk waar de grens ligt. Dit heeft al tot fricties geleid. Verzoeker legt luchtfoto’s over met daaroverheen gedrukte grenzen. Daarop valt volgens hem te zien dat kadastrale grenzen niet altijd samenvallen met in het terrein zichtbare grenzen. Volgens verzoeker heeft hij voor het maken van deze foto’s een systeem van de overheid gebruikt waarin luchtfoto’s kunnen worden gecombineerd met kadastrale kaarten. Verzoeker wil vergoeding van de kosten voor kadastrale opmeting, zodat de grens kan worden bepaald.
5.38.
Verweerder voert aan dat het kadaster bij brief van 9 juli 2015 aan verzoeker een kaart heeft toegezonden waarop de uitgezette en nog uit te zetten grenzen zijn aangegeven. De uitzetting heeft plaatsgevonden in juli 2015. De kaart met uitgezette punten en de bijbehorende brief zijn als bijlage 18 bij het verweerschrift gevoegd. Bij de grensuitzetting worden buizen geslagen. Er worden ook piketpaaltjes neergezet, maar die verdwijnen vaak als de grond wordt bewerkt. Het systeem dat verzoeker heeft gebruikt om kadastrale grenzen zichtbaar te maken op luchtfoto’s klopt niet helemaal en is dan ook niet bruikbaar, aldus verweerder. Het systeem van het kadaster is nauwkeuriger.
Volgens verweerder is er geen aanleiding om de grens nog een keer uit te zetten dan wel om de daarmee gepaard gaande kosten te vergoeden.
5.39.
De rechtbank zal de grief ongegrond verklaren. De grens is uitgezet door (het kadaster in opdracht van) verweerder. Daarvan heeft verweerder een kaart aan verzoeker doen toekomen. Het moet voor verzoeker mogelijk zijn om met deze kaart te achterhalen waar de uitgezette grens ligt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om eventuele kosten van grensuitzetting aan verzoeker toe te kennen.
Grief 9 (uitzetten grens kavel [kavel/perceelnummer] )
5.40.
Verzoeker voert aan dat hij kavel [kavel/perceelnummer] heeft aanvaard op basis van de topografie, te weten een steilrand. Later heeft hij begrepen dat de twee ontbrekende grenzen zijn uitgezet en dat de kadastrale grens aan de oostzijde 3 meter van de steilrand zou liggen. Dit heeft hij vernomen van de koper aan wie hij de kavel heeft verkocht. Verzoeker is over het opmeten van de grenzen van de kavel nooit geïnformeerd. Ook heeft hij geen afscheidingspaaltjes waargenomen. Verzoeker wil vergoeding van de kosten voor kadastrale opmeting, zodat de grens kan worden bepaald.
5.41.
Verweerder voert aan dat de grens aan één zijde wordt gevormd door de steilrand. Daarom is die grens niet uitgezet en staan daar geen paaltjes. Bovendien heeft verzoeker de kavel inmiddels verkocht. Hij heeft geen belang meer bij het uitzetten van de grens.
5.42.
De rechtbank zal de grief ongegrond verklaren. De grens is (voor zover nodig) uitgezet door verweerder. Volgens verweerder is de grens aan de zijde waar zich de steilrand bevindt niet uitgezet, omdat de grens wordt gevormd door de steilrand. De stelling van (de koper van het perceel van) verzoeker dat bij de meting zou zijn gebleken dat de grens 3 meter van de steilrand ligt, is door verzoeker onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt en wordt daarom gepasseerd. Er bestaat geen aanleiding voor het opnieuw uitzetten van de grens en dus ook niet om eventuele kosten daarvan aan verzoeker toe te kennen.
Grief 10 (de sloot langs kavel [kavel/perceelnummer] ligt niet op de kadastrale grens)
5.43.
Verzoeker voert aan dat de kadastrale grens is uitgezet in januari 2015 en dat er toen kadasterpaaltjes zijn geplaatst. Bij de uitvoering van de kavelaanvaardingswerken heeft verzoeker vastgesteld dat het middelpunt van de sloot niet in lijn was met de kadastrale afscheidingspaaltjes. Dit zou bijgesteld worden, maar verzoeker heeft niet waargenomen dat dit is gebeurd. Verzoeker heeft daarom verzocht om nameting op deze locatie. Daarin heeft verweerder desondanks niet voorzien. Verzoeker verwijst naar zijn bijlage 10. Verzoeker wil vergoeding van de kosten voor kadastrale opmeting, zodat de grens kan worden bepaald.
5.44.
Verweerder betwist dat de kadastrale grens niet in het midden van de door hem getrokken sloot zou liggen. De nieuw getrokken sloot ligt voor de helft op de grond van verzoeker en voor de andere helft op de grond van zijn buurman. In het verlengde van deze sloot lag al een bestaande waterschapssloot, die echter volledig op grond in eigendom van het waterschap ligt. Hierdoor loopt de nieuw getrokken sloot niet in één rechte lijn met de waterschapssloot. De sloot is dus niet verkeerd gegraven. Verweerder betwist dat zou zijn toegezegd dat dit in de door verzoeker gewenste zin zou worden bijgesteld. Verzoeker had zelf een nameting kunnen laten verrichten. Als daaruit zou zijn gebleken dat er een fout is gemaakt, zou verweerder de kosten daarvan hebben vergoed. Nu is er geen enkele aanwijzing dat er een fout is gemaakt. De door verzoeker in zijn bijlage 10 opgenomen luchtfoto met “kadastrale grens” is niet op de juiste wijze tot stand gekomen, aldus verweerder.
5.45.
De rechtbank is van oordeel dat het systeem waarmee de luchtfoto is gemaakt die verzoeker heeft opgenomen in bijlage 10 (een luchtfoto, met daaroverheen geprojecteerd een “kadastrale grens”) te onnauwkeurig is. Daarmee kan niet worden aangetoond hoe de kadastrale grens ligt ten opzichte van in het terrein zichtbare grenzen.
In zijn zienswijze heeft verzoeker aangevoerd dat hij kadastrale paaltjes heeft waargenomen, maar dat de kadastrale grens bij de achterzijde van het perceel niet loodrecht loopt op het midden van de gegraven afscheidingssloot op de voorzijde van het perceel. Verweerder heeft uitgelegd hoe dat komt. Verzoeker heeft ter zitting erkend dat de waterschapssloot helemaal op grond van het waterschap ligt. Uit niets blijkt dat verweerder zou hebben toegezegd dat er nog iets veranderd zou worden. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen enkele reden om nog een kadastrale meting te doen en dus ook niet om daarvoor aan verzoeker een vergoeding toe te kennen. De grief is dan ook ongegrond.
Grief 11 (sloot op kavel [kavel/perceelnummer] )
5.46.
Verzoeker geeft aan dat de bestaande sloot op deze kavel is uitgediept en verbreed om de ontwateringstoestand te verbeteren. Hierdoor is een slingerende sloot ontstaan die niet meer aansluit met de kadastrale grens. Verzoeker wil dat de kadastrale grens wordt uitgezet, althans een vergoeding om dat zelf te kunnen doen.
5.47.
Verweerder voert aan dat de kadastrale grens nog steeds is af te leiden uit de bestaande topografie. Voor verzoeker is het volstrekt duidelijk tot waar hij de betreffende kavel kan gebruiken en bewerken, namelijk tot aan de sloot.
5.48.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet zinvol om de grens ter plaatse opnieuw uit te zetten. Door het verdiepen en verbreden van de sloot is de kadastrale grens op zich niet gewijzigd, al zal die door het slingeren van de sloot misschien niet meer overal in het midden van de sloot liggen. Het is naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat verzoeker weet tot waar hij de kavel kan gebruiken en bewerken. Deze grief is eveneens ongegrond.
Grief 12 (gasleiding in kavel [kavel/perceelnummer] )
5.49.
Verzoeker voert aan dat in de ondergrond van kavel [kavel/perceelnummer] een gasleiding ligt. Hij heeft geen percelen met een dergelijke last ingebracht. Er is verzwaring van de dienstbaarheden tussen inbreng en toedeling. Dit heeft gevolgen bij uitvoering van werken in de ondergrond van de kavel.
5.50.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanwezigheid van een gasleiding vanwege de diepte waarop dergelijke leidingen met het oog op de veiligheid worden aangelegd, in principe geen invloed heeft op de gebruiksmogelijkheden van de grond. Als door Gasunie werken worden uitgevoerd, wordt de gewas-/inkomensschade door Gasunie vergoed. Verweerder betwist dan ook dat verzoeker schade lijdt door de aanwezigheid van de leidingen.
5.50.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De Wilg en de daarop geënte regelgeving voorzien niet in een verrekenpost voor de aanwezigheid van ondergrondse leidingen. Verzoeker kan dan ook niet vanwege de enkele aanwezigheid van de leidingen aanspraak maken op een vergoeding. Slechts als sprake is van werkelijke schade kan verzoeker in aanmerking komen voor vergoeding daarvan. Bij de akkerbouwkundige bewerking van de grond zal verzoeker van de leiding, gelet op de diepte waarop de leiding is gelegen, geen nadeel ondervinden. Schade in verband met eventueel door Gasunie uit te voeren werkzaamheden worden door Gasunie vergoed en geven verzoeker thans geen aanspraak op een vergoeding in het kader van de LGR. Dat sprake is van andersoortige schade is niet aannemelijk. Ook deze grief is ongegrond.
Grief 13 (waarde bomen)
5.51.
Verzoeker is van mening dat de in het kader van de zienswijze toegekende vergoeding van € 262,50 voor de door hem ingebrachte 7 eiken niet genoeg is. Het betreft eikenbomen met een hoogte tussen de 8 en 10 meter en een doorsnede van 40 tot 70 cm aan de voet. Verzoeker schat deze bomen op ongeveer 20 m³ hout gemeten als hout op stam. Waardebepaling als (kachel)hout op stam is volgens verzoeker niet representatief. Verwerkte eikenbalken van 20/20 cm kosten € 40,00 à € 50,00 per strekkende meter. Dit komt neer op ongeveer € 1.000,00 per m³. Op stam zijn dergelijke bomen voor verwerking tot eikenbalken minimaal € 200,00 per boom waard. Een rekenmodel van de NVTB gaat uit van een waarde van € 6.633,00 per boom bij een leeftijd van 40 jaar. Verzoeker stelt voor om de reële waarde door een onafhankelijke deskundige te laten berekenen.
5.52.
Verweerder voert aan dat verrekenposten (zoals de waarde van houtopstanden) worden verrekend op basis van de waarde in het maatschappelijk verkeer. Daaronder dient te worden verstaan de economische verkeerswaarde. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 7 mei 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL9550). Daarin heeft de Hoge Raad een uitspraak van de rechtbank Almelo (inz. herverkaveling Den Ham-Lemele) d.d. 3 september 2008 bevestigd. In de uitspraak van de rechtbank Almelo werd het verlies van de bomen vereenzelvigd met de situatie in geval van onteigening. Uitgegaan werd hier van de economische waarde, zijnde de waarde van “hout op stam”.
In het algemeen deel van de Nota van zienswijzen is onder 2.3.3. uiteengezet op welke wijze de schade als gevolg van het verlies van bomen is bepaald. Deze werkwijze is geheel in lijn met de aangehaalde gerechtelijke uitspraken. Tijdens de in het kader van de ingediende zienswijze gehouden hoorzitting is de berekende m³ hout, op basis van aantal, hoogte en diameter van de bomen aan verzoeker toegelicht. De taxatie houtopstanden is opgenomen in bijlage 20 bij het verweerschrift. Het resultaat heeft geleid tot het in de lijst opnemen van een vergoeding van € 262,50. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de betreffende houtopstanden geschikt zijn om tot eikenbalken te worden verwerkt en
€ 200,00 per boom oplevert.
5.53.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens punt 2.3.3. van het algemeen deel van de Nota van zienswijzen heeft verweerder voor schade als gevolg van het verlies van bomen steeds de volgende werkwijze gehanteerd. Naar aanleiding van de ingediende zienswijze is het aantal bomen, de hoogte en de diameter vastgesteld, teneinde het aantal m³ te kunnen bepalen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de houtopbrengst (verkoopprijs minus kosten) per m³ € 25,00 bedraagt. Reclamanten hebben derhalve recht op een schadevergoeding van € 25,00/m³. Aldus heeft verweerder (voor alle reclamanten op dezelfde wijze) de waarde in het economisch verkeer van bomen bepaald. Gelet op de hierboven in 5.52 genoemde uitspraak van de Hoge Raad, is het hanteren van de economische waarde, zijnde de waarde van “hout op stam”, als wijze van bepalen van de waarde van bomen niet onjuist. Verweerder heeft dan ook juiste toepassing gegeven aan artikel 29 Bilg bij de waardering van deze verrekenpost.
In Bijlage 20 van verweerder is vermeld dat de eiken ca 12 meter hoog zijn en een gemiddelde doorsnee hebben van 40 cm. Dit komt neer op 1,5 m³ hout per boom, dus in totaal 10,5 m³ hout. Het bedrag van € 262,50 is aldus op juiste wijze berekend. De rechtbank ziet geen aanleiding een hogere vergoeding toe te kennen en dus ook niet om een deskundige te benoemen. De grief is ongegrond.
Conclusie en proceskosten
5.54.
De conclusie is dat alleen grief 2.a. (deels) en grief 2.c. gegrond zijn en dat er in dat verband nog twee verrekenposten op de LGR dienen te worden opgenomen. Grief 4 en 5 zijn niet ontvankelijk, evenals grief 3 voor wat betreft het verzoek om alsnog een ontsluiting te realiseren. Voor het overige is het beroep ongegrond.
5.55.
Gelet op het feit dat de LGR naar aanleiding van het beroep van verzoeker dient te worden gewijzigd, zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, te weten het door hem betaalde griffierecht van € 291,00.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart grief 3 voor wat betreft het verzoek om alsnog een ontsluiting te realiseren en de grieven 4 en 5 niet ontvankelijk,
6.2.
verklaart grief 2.a. (deels) en grief 2.c. gegrond,
6.3.
bepaalt dat ten aanzien van [verzoeker] de LGR als volgt dient te worden gewijzigd:
- er dient een verrekenpost van € 200,00 te worden opgenomen in verband met de vermogensvermindering als gevolg van het afstaan van 0.02.00 ha grond van kavel [kavel/perceelnummer] waarop een landschapselement aanwezig is;
- er dient een verrekenpost van € 1,00 te worden opgenomen in verband met de waarde van de waterloop op perceel [kavel/perceelnummer] ,
6.4.
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker, begroot op € 291,00,
6.5.
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 december 2018.