In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de stichting Woonpartners. De eiser, vertegenwoordigd door de advocaten mrs. W.H.J.W. de Brouwer en C.C.J.L. Haarman, vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 14 december 2017, dat inmiddels onherroepelijk was geworden. De eiser stelde dat er geen in redelijkheid te respecteren belang was voor de gedaagde om tot tenuitvoerlegging over te gaan, aangezien er slechts een huurachterstand van twee maanden was en hij in financiële problemen verkeerde door het verlies van zijn baan en andere persoonlijke omstandigheden.
De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Kissels, voerde verweer en stelde dat de eiser niet tijdig verzet had aangetekend tegen het ontruimingsvonnis, waardoor de huurovereenkomst onherroepelijk was geëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet aanwezig was om zijn stellingen te onderbouwen en dat de gedaagde gerechtigd was om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid, aangezien de eiser in het verleden ook al betalingsachterstanden had en de gedaagde recht had op de uitvoering van het vonnis.
De vorderingen van de eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot op heden waren begroot op € 1.153,00. De voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde het vonnis direct kon uitvoeren, ongeacht een eventueel hoger beroep van de eiser.