ECLI:NL:RBOBR:2018:672

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
C/01/329225 / KG ZA 17-791
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil inzake ontruimingsvonnis met betrekking tot huurachterstand en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de stichting Woonpartners. De eiser, vertegenwoordigd door de advocaten mrs. W.H.J.W. de Brouwer en C.C.J.L. Haarman, vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 14 december 2017, dat inmiddels onherroepelijk was geworden. De eiser stelde dat er geen in redelijkheid te respecteren belang was voor de gedaagde om tot tenuitvoerlegging over te gaan, aangezien er slechts een huurachterstand van twee maanden was en hij in financiële problemen verkeerde door het verlies van zijn baan en andere persoonlijke omstandigheden.

De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Kissels, voerde verweer en stelde dat de eiser niet tijdig verzet had aangetekend tegen het ontruimingsvonnis, waardoor de huurovereenkomst onherroepelijk was geëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet aanwezig was om zijn stellingen te onderbouwen en dat de gedaagde gerechtigd was om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid, aangezien de eiser in het verleden ook al betalingsachterstanden had en de gedaagde recht had op de uitvoering van het vonnis.

De vorderingen van de eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot op heden waren begroot op € 1.153,00. De voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde het vonnis direct kon uitvoeren, ongeacht een eventueel hoger beroep van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/329225 / KG ZA 17-791
Vonnis in kort geding van 6 februari 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten mrs. W.H.J.W. de Brouwer en C.C.J.L. Haarman te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING WOONPARTNERS,
gevestigd te Helmond,
gedaagde,
advocaat mr. S. Kissels te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 januari 2018 met producties 1 tot en met 5;
  • de brief van 31 januari 2018 van mr. Kissels met producties 1 tot en met 7;
  • de mondelinge behandeling van 6 februari 2018 te 9.30 uur;
  • de pleitnota van mr. Kissels.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft terstond mondeling vonnis gewezen, waarvan dit vonnis de schriftelijke neerslag vormt.

2.Het geschil

2.1.
Eiser vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 14 december 2017;
II. te bepalen dat de ontruimingstermijn, primair, wordt opgeschort totdat in het door eiser aanhangig te maken hoger beroep arrest is gewezen, subsidiair, wordt verlengd voor de duur van twee maanden, althans een in goede justitie te bepalen termijn;
III. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
2.2.
Eiser legt daaraan het volgende ten grondslag.
Gedaagde heeft geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 14 december 2017 over te gaan.
Er bestonden geen gronden om tot ontbinding van de huurovereenkomst te komen. Het is immers gangbaar dat er pas tot ontbinding en ontruiming wordt overgegaan bij een betalingsachterstand van minimaal drie huurtermijnen. In casu was er een huurachterstand van twee huurtermijnen, waardoor de huurachterstand op het moment van dagvaarden niet zodanig substantieel was dat dit een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
Omdat het een verstekvonnis betrof is geen rekening gehouden met het feit dat eiser zijn baan was verloren en daarnaast zijn medebewoner plotseling uit de woning vertrokken was, waardoor eiser in de financiële problemen is gekomen.
Bovendien dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat eiser thans doende is verschillende problemen in zijn leven aan te pakken. Zo heeft hij zich tot schuldhulpverlening gewend, wenst hij zijn medebewoner aan te spreken op een deel van de huurachterstand, heeft hij inmiddels een nieuwe baan gevonden en stelt eiser een betalingsregeling voor om de achterstand in te lossen.
2.3.
Gedaagde voert verweer.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Voorop wordt gesteld dat eiser niet ter zitting aanwezig was om op eventuele vragen van de voorzieningenrechter te antwoorden. De door eiser tijdens de mondelinge behandeling namens hem door zijn raadslieden ingenomen (nieuwe) stellingen zijn niet met stukken onderbouwd en door gedaagde (bij gebrek aan wetenschap) betwist.
3.2.
Gedaagde is in beginsel gerechtigd om het verstekvonnis van 14 december 2017, dat inmiddels onherroepelijk is geworden, omdat niet tijdig verzet is aangetekend, ten uitvoer te leggen jegens eiser. Uitgangspunt is het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Doordat eiser niet (tijdig) verzet heeft aangetekend staat onherroepelijk vast dat de huurovereenkomst is geëindigd.
3.3.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Omdat het te executeren vonnis inmiddels onherroepelijk is, zal executie daarvan niet snel als misbruik van bevoegdheid dienen te worden gekwalificeerd.
3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter berust het ontruimingsvonnis niet op een kennelijke juridische c.q. feitelijke misslag die ertoe kan leiden dat executie misbruik van bevoegdheid oplevert. Eiser heeft de huurtermijnen niet tijdig voldaan. Dat dit slechts een geringe tekortkoming betreft, omdat de huurachterstand bij het wijzen van het vonnis maar twee huurtermijnen betrof, betekent niet dat sprake is van een evidente misslag. Temeer nu in de inleidende dagvaarding van 4 december 2017 (die overigens in persoon aan gedaagde is betekend) is opgemerkt dat eiser ook in het verleden stelselmatig betalingsachterstanden in de huurtermijnen heeft laten ontstaan, reeds op 15 augustus 2016 én op 27 juli 2017 ontruimingsvonnissen (bij verstek) tegen hem zijn gewezen en gedaagde hem meerdere malen de kans tot verbetering heeft gegeven.
3.5.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen omstandigheden, die een noodtoestand aan de zijde van eiser opleveren waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Het verlies van de woning is inherent aan tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis. De door eiser aangevoerde omstandigheden dat hij thans doende is om zijn problemen aan te pakken, maakt dit niet anders. Eerder is van nieuwe feiten gebleken die tegen eiser pleiten sprake. Inmiddels heeft eiser vier maanden huur onbetaald gelaten. Dat hij recent een maand huur zou hebben betaald, is door gedaagde betwist en door eiser niet door middel van het in het geding brengen van bescheiden aannemelijk gemaakt.
3.6.
Slotsom is dat er van misbruik van executiebevoegdheid door gedaagde op grond van het hiervoor overwogene geen sprake is. Voor een verdere belangenafweging is in het kader van dit executiegeschil geen plaats. Gedaagde heeft een evident en rechtens te respecteren belang om af te dwingen wat haar op grond van het vonnis van 14 december 2017 toekomt. Het door eiser gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
3.7.
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
527,00
Totaal € 1.153,00
3.8.
De door gedaagde gevorderde veroordeling in de nakosten zal eveneens worden toegewezen, alsmede de daarover te betalen wettelijke rente bij niet tijdige voldoening.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 1.153,00,
4.3.
veroordeelt eiser in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eiser niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018.