te bepalen dat de moeder de vader zal moeten informeren omtrent de ontwikkelingen/van belang zijnde zaken van/betreffende [de minderjarige] via het overhandigen van een schriftje iedere 14 dagen, althans een zodanig informatieverplichting op te leggen als de rechtbank juist acht.
Tegen het verzoek van de vader voert de moeder gemotiveerd verweer en verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- het verzoek van de vader ten aanzien van de contactregeling thans wordt afgewezen en de raad voor de kinderbescherming wordt verzocht een onderzoek te doen naar de mogelijkheden c.q. contra-indicaties van een contactregeling;
- het verzoek van de vader ten aanzien van de vervangende toestemming voor de inentingen wordt afgewezen;
- de door de vader verzochte informatieverplichting wordt afgewezen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek, verzoekt de moeder het gezamenlijk gezag van de ouders te wijzigen, in die zin dat het gezag over [de minderjarige] door de moeder wordt uitgeoefend.
De gronden die aan het verzoek en het verweer ten grondslag liggen, zijn opgenomen in het verzoekschrift en het verweerschrift en dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Voor zover van belang zal daarop bij de beoordeling nader worden ingegaan.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling)
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen tussen de ouders in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening omtrent die gezagsuitoefening op verzoek van beiden of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van artikel 1:253a, tweede lid, onder a, BW kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen over de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
In het kader van de zorgregeling stelt de vader, kort samengevat, dat hij momenteel helemaal geen contact heeft met [de minderjarige]. De moeder gaat namelijk niet akkoord met een omgangsregeling vanwege ‘een gevaar voor de veiligheid en gezondheid van [de minderjarige] en haarzelf’. Volgens de vader is deze stellingname van de moeder bezijden iedere realiteit en wil zij de vader uit het leven van [de minderjarige] bannen. De vader meent dat frequent en ongecompliceerd contact in het belang van [de minderjarige] is en verzoekt een (opbouwende) zorgregeling vast te stellen.
De moeder voert hiertegen verweer. De moeder stelt onder meer en voor zover relevant, dat de vader vanwege zijn geestestoestand niet in staat is om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Gelet op de omstandigheden, te weten de verontrustende uitlatingen van de vader, zoals zijn voornemen om [de minderjarige] te ontvoeren of uit het leven te stappen, alsook het sturen van doodbedreigingen aan het adres van de moeder door de vader en zijn kennisgeving van het feit dat hij kampt met een burn-out en overspannen is, heeft de moeder ernstige zorgen en geen vertrouwen in de vader. Daarnaast is er nauwelijks een band tussen de vader en [de minderjarige]. De moeder verzoekt daarom een raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheden voor een contactregeling en eventuele contra-indicaties.
Ter zitting heeft de raad aangegeven dat het, nu er momenteel geen contact is tussen de vader en [de minderjarige], voorstelbaar is dat uit het raadsonderzoek zal voortvloeien dat er (aanvankelijk) begeleide omgang via het Omgangshuis zal moeten plaatsvinden. Vanwege de wachtlijstproblematiek bij zowel de raad als het Omgangshuis en gelet op de leeftijd van [de minderjarige], adviseert de raad om een raadsonderzoek te gelasten en tegelijkertijd een traject bij een Omgangshuis te starten. Een verdere vertraging in het contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] is volgens de raad niet in haar belang.
De ouders zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld hun standpunt nader toe te lichten. Beide ouders hebben aangegeven het eens te zijn met het advies van de raad en open te staan voor begeleide omgang via het Omgangshuis en het raadsonderzoek.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de ouders uiteenlopende visies hebben over zowel de omstandigheden tijdens en na de relatie als over de wenselijkheid van omgang tussen de vader en [de minderjarige]. Sinds de beëindiging van de relatie – en vermoedelijk reeds ook daarvoor – woedt er tussen de ouders een strijd. In deze strijd lukt het hen niet om in het belang van [de minderjarige] op een constructieve wijze met elkaar te communiceren en hun eigen visie en emoties te overstijgen. De ouders zijn niet in staat in het belang van [de minderjarige] een onbelast contact met de vader tot stand te brengen. Daarnaast heerst er onduidelijkheid over de situatie van de vader en kan het wantrouwen van de moeder in de vader niet worden genegeerd. Gelet op deze feiten en omstandigheden, acht de rechtbank zich thans onvoldoende voorgelicht, nu niet duidelijk is waar het belang van [de minderjarige] het meest mee gediend zal zijn. Om duidelijkheid te krijgen over de vraag wat het meest in haar belang is, zal de rechtbank de raad voor de kinderbescherming verzoeken een onderzoek in te stellen, hierover te rapporteren en de rechtbank te adviseren.
Evenals de raad ter zitting heeft geadviseerd, is de rechtbank voorts van oordeel dat het, gelet op de leeftijd van [de minderjarige], noodzakelijk is dat er zo spoedig mogelijk wordt gewerkt aan contactherstel tussen de vader en [de minderjarige]. Aangezien er momenteel geruime tijd geen contact heeft plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] en gelet op het ontbreken van vertrouwen van de moeder in het functioneren van de vader, zal het contact aanvankelijk moeten plaatsvinden in een neutrale omgeving onder toezicht en begeleiding van een professional.
De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat het proces van contactherstel met kleine stapjes dient te gebeuren. Het scheppen van een band gaat niet over een nacht ijs en vergt tijd. De situatie dient daarnaast voor [de minderjarige] volstrekt (emotioneel) veilig te zijn. Het contact zal derhalve zorgvuldig moeten worden begeleid.
De rechtbank realiseert zich dat er een wachttijd geldt voor het omgangshuis, maar zal gelet op het vorenstaande als voorlopige omgangsregeling geen onbegeleide regeling vaststellen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank gelet op de huidige stand van zaken te prematuur. De rechtbank zal voorts bepalen dat de invulling van de omgang zal geschieden door het Omgangshuis.
Het voorgaande is voor de rechtbank reden om de omgang tussen [de minderjarige] en de vader te laten begeleiden door het omgangshuis De Combinatie Jeugdzorg te Helmond. De rechtbank zal de ouders hiervoor aanmelden. Het doel van deze begeleiding is zowel toezicht en begeleiding bij het contact tussen de vader en [de minderjarige], als begeleiding van beide ouders bij de uitvoering van de contactregeling.
De ouders hebben zich ter zitting bereid verklaard hieraan hun medewerking te verlenen. Voor zover nodig wijst de rechtbank erop dat de ouders verplicht zijn hun medewerking te blijven verlenen. Indien één van hen niet meewerkt of niet blijft meewerken, zal de rechtbank daaraan de conclusie verbinden die haar geraden voorkomt.
In afwachting van de uitkomst van het raadsonderzoek en het verloop van het traject bij het omgangshuis zal de rechtbank de beslissing pro forma aanhouden tot de hierna te vermelden zittingsdatum.
Gezag
Bij wijze van zelfstandig verzoek heeft de moeder verzocht het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en haar eenhoofdig met het gezag te belasten. De moeder grondt haar verzoek op artikel 1:253n BW.
Op grond van dat artikel kan de rechter het gezamenlijk gezag beëindigen indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Voormeld artikel verklaart het eerste en derde lid van artikel 1:251a van overeenkomstige toepassing. Uit artikel 1:251a BW volgt dat de rechter kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
- er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of,
- wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Ter onderbouwing van haar verzoek en onder verwijzing naar diverse jurisprudentie stelt de moeder, kort weergegeven, dat voor gezamenlijk gezag minimale communicatie en samenwerking tussen de ouders is vereist. Gelet op de omstandigheden waarbij de vader sinds januari 2018 op een buitenproportionele wijze contact heeft gezocht met de moeder waarbij hij zich op een niet gepaste wijze jegens de moeder heeft uitgelaten, is daarvan geen sprake. Er kan geen constructieve communicatie plaatsvinden tussen de ouders vanwege de wisselende emoties van de vader. De moeder stelt daarom dat er sprake is van contra-indicatie voor gezamenlijk gezag en wenst eenhoofdig met het gezag belast te worden en een onderzoek van de raad te gelasten.
Evenals de raad, heeft de vader ter zitting aangegeven dat hij een raadsonderzoek in dezen geïndiceerd acht.
Gelet op de onderlinge verstandhouding van de ouders, de wijze waarop zij communiceren en elkaar verwijten maken en de onduidelijkheid die hieruit voortvloeit over de omstandigheden waarin [de minderjarige] opgroeit en de mogelijkheden die beide ouders [de minderjarige] kunnen bieden, acht de rechtbank zich thans onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen ten aanzien van het gezag. De rechtbank verzoekt de raad daarom in zijn onderzoek naar de zorgregeling mede te betrekken de vraag of een wijziging van het gezag in het belang van [de minderjarige] is geïndiceerd op basis van de onderzoeksvragen zoals in het dictum te melden.
In afwachting van de uitkomst van het raadsonderzoek zal de rechtbank de beslissing pro forma aanhouden tot de hierna te vermelden zittingsdatum.
Informatie- en consultatieregeling
De vader verzoekt een informatieregeling vast te stellen, met dien verstande dat de moeder hem eens per maand informeert over belangrijke aangelegenheden die [de minderjarige] betreffen. Het heeft de voorkeur van de vader om deze informatie rechtstreeks van de moeder te ontvangen. Ter zitting heeft de vader aangegeven dat hij op deze informatieverstrekking van de moeder niet zal reageren.
Door en namens de moeder is gesteld dat zij zich bewust is van de wettelijke informatieplicht die op haar rust. Er bestaat dan ook geen bezwaar tegen het verstrekken van informatie over [de minderjarige] aan de vader. De onderlinge communicatie verloopt echter met problemen, waarvoor zij hulp nodig hebben. De moeder vreest voor opnieuw een buitensporige hoeveelheid e-mails van de vader als zij de informatie direct aan de vader toestuurt. Zij stelt in dat kader voor om eens per maand een overzicht met recente ontwikkelingen en daarbij recente foto’s van [de minderjarige] toe te sturen naar de grootouders vaderzijde (vz).
De rechtbank overweegt als volgt.
Conform artikel 1:253a lid 2 sub c jo. 1:377b BW heeft zowel de ouder met gezag als de ouder zonder gezag bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft, het recht op informatie met betrekking tot gewichtige aangelegenheden die de persoon en het vermogen van het kind betreffen.
Nu [de minderjarige] bij de moeder woont, is de moeder gehouden de vader te informeren over deze gewichtige aangelegenheden die [de minderjarige] betreffen. De rechtbank wijst het verzoek van de vader dan ook toe, echter gelet op hetgeen door de moeder is aangevoerd over de communicatieproblemen tussen ouders, op de wijze als in het dictum bepaald
.Ten aanzien van de frequentie is de rechtbank is van oordeel dat van de moeder kan worden verwacht dat zij de vader maandelijks informeert, te weten op de laatste dag van iedere maand.
Vervangende toestemming vaccinaties
Artikel 1:253a BW bepaalt dat ter zake geschillen over de gezagsuitoefening de rechtbank een zodanige beslissing neemt als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
In het kader van de vervangende toestemming om [de minderjarige] te vaccineren conform het Rijksvaccinatieprogramma van de overheid, stelt de vader kort samengevat dat hij [de minderjarige] graag wil laten inenten omdat de vader voor zijn werk veel in het buitenland verblijft en bang is [de minderjarige] te besmetten. Door en namens de vader is ter zitting aangevoerd dat hij zich heeft ingelezen en door een kinderarts is voorgelicht.
De moeder heeft tegen het verzoek verweer gevoerd en samengevat gesteld dat er volgens de huisarts geen directe noodzaak bestaat voor het vaccineren van kinderen en dit evenmin verplicht is. De moeder is er voorstander van om [de minderjarige] op een natuurlijke wijze immuniteit te laten opbouwen. Alvorens haar standpunt in te nemen, heeft de moeder zich uitvoerig in de materie verdiept.
De rechtbank heeft de ouders ter zitting voorgehouden dat, nu zij er niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken en de moeder geen gebruik wilde maken van piketmediation ten aanzien van het al dan niet vaccineren van [de minderjarige], de rechtbank een beslissing zal nemen die haar in het belang van de minderjarige het meest wenselijk voorkomt.
De rechtbank overweegt daarin als volgt.
Het is de rechtbank gebleken dat de ouders op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan. Ondanks dat de moeder naar voren heeft gebracht dat steeds meer wetenschappers ervan zijn overtuigd dat vaccinaties niet goed zijn, is de rechtbank van oordeel dat de heersende leer nog steeds is dat het in het belang van kinderen is dat zij worden gevaccineerd. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 maart 2015 (ECLI:GHARL:2015:2012). Hierin is de vervangende toestemming voor het vaccineren toegewezen. Het Gerechtshof heeft hierbij overwogen dat van overheidswege een vaccinatieprogramma is opgesteld ter bescherming van kinderen tegen diverse aandoeningen. Hoewel er de afgelopen jaren ook andere opinies naar voren zijn gebracht, is het Gerechtshof van oordeel dat de heersende leer nog steeds is dat het vaccinatieprogramma voldoet en dat het zonder wezenlijke risico’s kan worden gevolgd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zoals verzocht aan de vader vervangende toestemming verlenen om [de minderjarige] volgens het rijksvaccinatieprogramma te laten vaccineren.
Proceskosten
De rechtbank compenseert de kosten zoals hierna in het dictum te melden.
bepaalt dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met de minderjarige [de minderjarige] in het Omgangshuis van De Combinatie Jeugdzorg te Helmond, waarbij de invulling van de omgang zal geschieden door het Omgangshuis;
beveelt de ouders gevolg te geven aan de oproep van De Combinatie Jeugdzorg om in overleg te treden over de concrete uitwerking van de begeleide omgangsregeling en beveelt hen mee te werken aan de uitvoering van die regeling verleent toestemming aan de vader – welke toestemming die van de moeder vervangt - om [de minderjarige] volgens het Rijksvaccinatieprogramma te laten vaccineren;
stelt een informatieregeling vast, inhoudende dat de moeder de vader, met tussenkomst van de grootouders (vz), eenmaal per maand, te weten op de laatste dag van iedere maand, schriftelijk informeert over gewichtige aangelegenheden die [de minderjarige] betreffen;
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de definitieve beslissing op de verzoeken met betrekking tot het gezag en de zorgregeling
pro formaaan tot de zitting van deze rechtbank van
21 februari 2019,
met het verzoek aan
De Combinatie Jeugdzorgom
uiterlijk 7 februari 2019een rapport over het verloop van de begeleide omgang over te leggen; en
met het verzoek aan
de raadeen onderzoek in te stellen op basis van de navolgende onderzoeksvragen:
- welke mogelijkheden en/of belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk gezag over [de minderjarige]?
- wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor gezamenlijk gezag weg te nemen?
- wat adviseert de raad ten aanzien van het gezag?
- welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige]?
- hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek van de raad naar voren zijn gekomen en die niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde gesteld, zijn wel van belang om te vermelden?
en daarover
uiterlijk 7 februari 2019te adviseren en te rapporteren;
stelt de
advocaten van partijenin de gelegenheid
uiterlijk 14 februari 2019de rechtbank te informeren over de standpunten van partijen naar aanleiding van het rapport van De Combinatie Jeugdzorg en het advies van de raad en aan te geven op welke wijze de procedure dient te worden voortgezet;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M.J. Raeijmaekers, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 21 augustus 2018.
mku
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.