Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[naam] BV, te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster, gemachtigde mr. M. Franke.
Procesverloop
J. van den Akker (werkzaam bij de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost). Namens vergunninghoudster is verschenen [persoon] en [persoon] en de gemachtigde. Tijdens de zitting is ook de situatie ter plaatse bekeken.
Beslissing
- treft de voorlopige voorziening dat de installatie (die is vergund in het bestreden
- wijst de verzoeken voor het overige af;
Overwegingen
Rechtsmiddel
Bijlage
Artikel 2:10 APV Gebruik van of voorwerpen op, aan, onder of boven de weg
- 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
- 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 3. Geen vergunning is vereist voor de door burgemeester en wethouders aan te wijzen categorieën en gevallen onder de door hen te stellen voorwaarden.
- 4. Behalve op de gronden genoemd in artikel 1:8, kan de vergunning worden geweigerd:
- a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, of een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
- b. als het beoogde gebruik op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- c. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- 5. Het college kan in het belang van de openbare orde, of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van laadpalen, terrassen, uitstallingen en reclameborden.
- 6. Het verbod is niet van toepassing als in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam uitvoering wordt gegeven aan een publieke taak.
- 7. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.