ECLI:NL:RBOBR:2018:803

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
01/879170-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cold Case-zaak met DNA-hit leidt tot vrijspraak voor diefstal met geweld en veroordeling voor afpersing, poging tot doodslag en wapenbezit

Op 21 februari 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een complexe strafzaak die teruggaat naar een woningoverval in 2001. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld, afpersing, poging tot doodslag en wapenbezit. De zaak kwam aan het licht door een DNA-hit in 2015, wat leidde tot de aanhouding van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de diefstal met geweld niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en sprak de verdachte vrij van dit onderdeel. Echter, de rechtbank achtte de afpersing door twee of meer verenigde personen, de poging tot doodslag en het bezit van imitatiewapens wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, met uitzondering van de vordering van een slachtoffer van de poging tot doodslag, die werd toegewezen tot een bedrag van € 8.139,31. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte een groot gevaar voor de samenleving vormde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879170-17
Datum uitspraak: 21 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1975] ,
wonende te [postcode] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 augustus 2017, 25 oktober 2017, 15 november 2017 en 7 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 juni 2017. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 november 2017 conform het bepaalde bij artikel 314a Sv. is gewijzigd
(bijlage 1) is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij
op of omstreeks 15 maart 2001 te Valkenswaard,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning gelegen aan [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een aantal bankcheques en/of een aantal horloges en/of een mobiele telefoon en/of een aantal handtassen en/of een aantal sleutels en/of een bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
B.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een aantal bankcheques en/of een aantal horloges en/of een mobiele telefoon en/of een aantal handtassen en/of een aantal sleutels en/of een bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), als volgt heeft/hebben gehandeld,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
-een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] gericht
(gehouden) en/of voorgehouden, althans getoond en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] dreigend de
woorden heeft toegevoegd: "Geld, hier zit geld, rustig we moeten geld" en/of (vervolgens)
-die [slachtoffer 1] (terug) de woning (gelegen aan [adres 2] ) in geduwd en/of (daarbij) die
[slachtoffer 1] met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het
hoofd geslagen en/of -die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geld, ik moet geld" en/of
(vervolgens)
-een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op (het hoofd) van die
[slachtoffer 2] gedrukt en/of gericht (gehouden) en/of
-die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geld, of we leggen je hier plat"
en/of -een mes tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] (gedrukt) gehouden, althans die [slachtoffer 2] een mes voorgehouden.
2. hij, op of omstreeks 24 december 2016 te 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet,
-met een tot vuist gebalde hand, (zeer) krachtig op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] heeft
geslagen en/of gestompt (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen) en/of
(vervolgens) -die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag en/of
-meermalen, althans eenmaal al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en), (zeer)
krachtig op/tegen het hoofd van die op de grond liggende [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of
gestompt en/of (vervolgens)
-meermalen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op
de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 december 2016 te 's-Hertogenbosch, aan een persoon genaamd [slachtoffer 3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken enkel, die operatief moest worden rechtgezet en/of vastgezet met een plaat en/of een of meer schroeven en/of een of meer los/scheef staande en/of afgebroken tanden), heeft toegebracht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk,
-met een tot vuist gebalde hand, (zeer) krachtig op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] geslagen
en/of gestompt (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
-die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag en/of
-meermalen, althans eenmaal al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en), (zeer)
krachtig op/tegen het hoofd van die op de grond liggende [slachtoffer 3] geslagen en/of gestompt
en/of (vervolgens)
-meermalen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de
grond lag;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 december 2016 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
-met een tot vuist gebalde hand, (zeer) krachtig op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] heeft
geslagen en/of gestompt (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen) en/of
(vervolgens) -die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag en/of
-meermalen, althans eenmaal al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en), (zeer)
krachtig op/tegen het hoofd van die op de grond liggende [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of
gestompt en/of (vervolgens)
-meermalen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op of omstreeks 15 mei 2017 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie I onder 7°, te weten:
-een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een
sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen (te weten een pistool van het
merk Sig Sauer, model P228) en/of
-een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een
sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen (te weten een hagelgeweer van het merk Mossberg, model 590-A1),
voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding.
Verdachte wordt beschuldigd van betrokkenheid bij een woningoverval uit 2001. Deze verdenking is door een DNA-hit in april 2015 aan het licht gekomen (feit 1). Daarnaast wordt verdachte verweten [slachtoffer 3] op ernstige wijze te hebben mishandeld (feit 2). Tot
slot is er een verdenking van het bezit van twee imitatiewapens (feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een integrale bewezen verklaring komt van feit 1 A en B,
feit 2 primair en feit 3.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als vermeld in zijn schriftelijke pleitaantekeningen betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 A en B, feit 2 primair en subsidiair
en feit 3. Voor wat betreft een bewezenverklaring van feit 2 meer subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de inhoud van de relevante bewijsmiddelen naar de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage en overweegt voorts het volgende.
feit 1
Het staat vast dat aangevers op 15 maart 2001 tussen 23:30 en 23:45 in hun woning aan [adres 2] in Valkenswaard zijn overvallen door twee met (bivak)mutsen gemaskerde mannen en dat hierbij geld, twee lederen handtasjes met daarin Nederlands en Belgisch geld en bank- cheques, een mobiele telefoon en sleutels zijn meegenomen.
Ook staat vast dat op 16 maart 2001 omstreeks 17:30 uur bij een bankje gelegen in de bossen aan de Hogebochten te Westerhoven een plastic tas is aangetroffen met daarin de bij de overval weggenomen handtassen, nu zonder inhoud, een bivakmuts en een blauw kleurig regenpak. Tevens staat vast dat op 20 maart 2001 in de onmiddellijke nabijheid van genoemd bankje de bij de overval meegenomen mobiele telefoon is aangetroffen.
Tot slot staat vast dat op de desbetreffende bivakmuts DNA van verdachte is aangetroffen, met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard dat het DNA van iemand anders dan verdachte afkomstig is (hierna kortweg aan te duiden als: de matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard).
De verdediging heeft het daderschap van verdachte betwist. De rechtbank acht voor de verdere beoordeling van de betrokkenheid van verdachte het volgende van belang.
Uit de aangiftes van het echtpaar [slachtoffer 2] volgt dat er sprake is van een langere dader en een kleinere dader. De langere dader heeft hen met een vuurwapen bedreigd en de kleinere dader heeft met een mes gedreigd. [slachtoffer 1] verklaart bovendien dat hij door de langere dader met het vuurwapen tegen het gezicht is geslagen. Aangevers schatten de lengte van de langere dader op circa 1.80 – 1.85 meter en volgens hen waren beide daders blanke mannen. De rechtbank destilleert uit hun verklaringen voorts dat de langere dader een twintiger was, een slank postuur had, een Brabants accent had en donkere kleding droeg waaronder een gebreide bivakmuts met daarin ooggaten.
[betrokkene 1] heeft in april 2001 zijn betrokkenheid bij de overval bekend. Hij heeft de overval met een andere man, genaamd [betrokkene 2] , gepleegd. [betrokkene 2] was tijdens de overval in het bezit van een vuurwapen en [betrokkene 1] van een mes. Zij hebben daarmee ook gedreigd. Bovendien heeft [betrokkene 2] de mannelijke bewoner met het vuurwapen tegen het gezicht geslagen. [betrokkene 1] verklaart over de feitelijke toedracht van de overval en de daarbij
meegenomen buit nagenoeg overeenkomstig de verklaringen van aangevers. [betrokkene 1] verklaart voorts dat hij kort na de overval in de bossen van Westerhoven een plastic tas bij
een afvalbak heeft gedumpt met daarin de weggenomen (en inmiddels geleegde) tasjes
en de door [betrokkene 2] tijdens de overval gedragen kleding, waaronder diens muts en een donkerkleurige regenbroek. [betrokkene 1] omschrijft [betrokkene 2] als een magere man van circa 25 jaar, ongeveer 1.90 meter lang en met half lang donker blond haar. Daarnaast was er een derde persoon op de achtergrond bij de overval betrokken. Deze man was genaamd [betrokkene 3] . [betrokkene 1] heeft [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in uitgaansgelegenheid [kroeg] in België ontmoet. [betrokkene 3] reed
in een Opel GSI.
Uit onderzoek is gebleken dat de locatie waar genoemde tas met daarin de bivakmuts en
een deel van de buit is aangetroffen, gelegen is op de kortste route door de bossen naar het toenmalige adres van [betrokkene 1] .
[getuige 1] is degene die genoemde plastic tas op 16 maart 2001 rond 17:30 uur heeft
aangetroffen. Zij verklaart uitdrukkelijk dat de tas op 15 maart 2001 omstreeks 17:00 uur nog niet op de bewuste locatie lag.
[getuige 2] en [getuige 3] hebben van [betrokkene 1] gehoord dat hij na de overval
een plastic zak met kleding bij een bankje in de bossen van Westerhoven heeft achter-gelaten. [getuige 2] is zelfs met [betrokkene 1] naar de desbetreffende locatie gegaan en hoorde hem daar zeggen: ‘Ik heb een probleem, ik heb hier de tas neergelegd met daarin de kleren van de overval, deze zijn nu weg.’ [betrokkene 1] noemde vervolgens een bivakmuts en een jas.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande vaststaan dat de aangetroffen bivakmuts door een van de daders van de overval is gedragen.
[zus betrokkene 1] , de zuster van [betrokkene 1] , verklaart dat haar broer tegen haar heeft gezegd dat de namen die hij bij de politie heeft genoemd niet kloppen.
[getuige 4] verklaart dat hij van [betrokkene 1] heeft gehoord dat hij de overval samen met twee andere jongens had gepleegd. De ene jongen kwam uit Bergeijk en de andere jongen werd [Verdachte] genoemd.
[getuige 5] , een ex-vriendin van verdachte, verklaart dat iedereen hem (verdachte) [Verdachte] noemt.
Eerdergenoemde [getuige 3] heeft [betrokkene 1] op een tijdstip voor de overval een keer in een zwarte GSI gezien. [betrokkene 1] zei toen dat [Verdachte] geen rijbewijs had. Uit RDW-gegevens blijkt dat verdachte destijds geen rijbewijs had.
[getuige 6] stuurt op 11 februari 2017 naar aanleiding van een uitzending van Bureau Brabant over de onderhavige overval via Facebook het navolgende bericht aan verdachte:
‘Dat van me maat was op tv ook raar 16j geleden maar ik zei tegen me zoon dat ik niet wist…Dat ze daar nu weer mee komen…Dadelijk zeggen ze dat ik het gedaan heb zo gek zijn ze hier. Is ook al weer 5 jr dood nu snel. Hadden je niet gezien bureau Brabant.’
[betrokkene 1] is in 2012 overleden.
[getuige 6] komt uit Bergeijk en verklaart dat hij destijds bevriend was met verdachte en dat zij ook in de [kroeg] en België kwamen. Volgens [getuige 6] kenden verdachte en [betrokkene 1] elkaar; zij hadden contact met elkaar. [getuige 6] is wel eens samen met verdachte naar [betrokkene 1] gegaan. [getuige 6] heeft een Opel GSI gehad.
Verdachte verklaart dat hij ook De [Verdachte] wordt genoemd, in het verleden ook wel eens in [kroeg] in België kwam, 1.88 meter lang is en in maart 2001 lang donkerblond haar had.
De rechtbank acht op grond van het samenstel van al deze feiten en omstandigheden, bijeen-genomen, bewezen dat verdachte samen met [betrokkene 1] de overval op het echtpaar [slachtoffer 1] heeft gepleegd. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van het volgende.
De overval is door twee daders met bivakmutsen gepleegd, onder wie [betrokkene 1] . Verdachtes DNA is aangetroffen in een bivakmuts van een van de daders van de overval. Hierbij is sprake van een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard.
Verdachtes signalement komt overeen met de langere dader uit de aangiftes en de persoon ‘ [betrokkene 2] ’ uit de verklaring van [betrokkene 1] . De rechtbank heeft voorts ter terechtzitting waargenomen dat verdachte een Brabants accent heeft, waarvan ook [slachtoffer 1] melding maakt.
De zus van [betrokkene 1] heeft van hem gehoord dat hij bij de politie onjuiste namen heeft genoemd.
[getuige 4] heeft van [betrokkene 1] gehoord dat hij de overval met een jongen uit Bergeijk en een jongen genaamd De [Verdachte] heeft gepleegd. Uit de verklaringen van [getuige 5] en verdachte volgt dat verdachte ook De [Verdachte] wordt genoemd.
[getuige 6] verklaart dat hij uit Bergeijk komt en dat verdachte contact had met [betrokkene 1] . [getuige 6] is zelfs een keer met verdachte naar [betrokkene 1] gegaan. Ook verklaart hij dat hij in februari 2017 een bericht aan verdachte heeft gestuurd naar
aanleiding van een item op Bureau Brabant over de overval. Tot slot geeft hij aan dat hij
een Opel GSI heeft gehad.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] volgt dat de ‘ [betrokkene 3] ’ uit zijn verklaring in een Opel GSI reed.
[getuige 3] verklaart over een ontmoeting met [betrokkene 1] in 2001, voor de overval, waarbij
deze aangaf dat mededader ‘ [Verdachte] ’ geen rijbewijs had. Verdachte had destijds geen rijbewijs.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de DNA-match voldoende en op overtuigende wijze ondersteund door de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden.
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte een van de daders is van de overval wordt verder versterkt door het beroep van verdachte op het zwijgrecht over de herkomst van zijn DNA in de bivakmuts van een van de daders. De hiervoor genoemde feiten en omstandig-heden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring echter niet willen geven, zodat de rechtbank
dit ten nadele van de verdachte betrekt bij het waarderen van het voorhanden bewijs.
De rechtbank ziet zich in haar oordeel voor wat betreft het daderschap van verdachte verder gesterkt door (1) diverse verklaringen uit 2000 over vuurwapenbezit van verdachte, net als het geval was bij de langere dader ‘ [betrokkene 2] ’ bij de woningoverval, (2) zijn eerdere veroordelingen voor overvallen (in 1992 en 1993), hetgeen past bij de verklaring van [getuige 2] dat hij van [betrokkene 1] heeft gehoord dat de andere persoon meerdere overvallen zou hebben gepleegd en tot slot (3) verdachtes ontkenning dat hij [betrokkene 1] heeft gekend, terwijl op overtuigende wijze het tegendeel volgt uit de verklaring van [getuige 6] in combinatie met de inhoud van diens aan verdachte verstuurde bericht over de overval.
Voor wat betreft de kwalificatie van het strafbare handelen overweegt de rechtbank het volgende.
Tijdens de overval zijn zowel goederen weggenomen (art. 312 sr) als afgegeven (art. 317 sr.). Een scherpe grens hiertussen is niet telkens te trekken. Onder vigeur van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 2 juni 2009, LJN BH5233) komt de rechter in een dergelijk geval enige vrijheid toe om bepaalde gedragingen ofwel als ‘wegnemen’ of als ‘afgifte’ te kwalificeren. De rechtbank zoekt hierbij aansluiting en kwalificeert het feit als een afpersing (feit 1B). Daarbij hecht de rechtbank er belang aan dat de geldbedragen, waar het de daders van de overval met name om lijkt te zijn gegaan, telkens aan de daders zijn afgegeven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1A ten laste gelegde diefstal met (bedreiging van) geweld.
feit 2
Het staat niet ter discussie dat verdachte op 24 december 2016 in de Karrenstraat in
’s-Hertogenbosch geweldshandelingen op aangever [slachtoffer 3] heeft uitgeoefend, bestaande
uit het hem met een vuistslag tegen de grond slaan en het vervolgens meerdere keren
met een tot vuist gebalde hand tegen/in diens gezicht/hoofd slaan en het meerdere keren tegen diens lichaam schoppen, terwijl hij met zijn rug op de grond lag. Dit wordt ook door de verdediging onderkend.
Wel heeft de verdediging betwist dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt. Verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting van 7 februari 2018 verklaard dat hij aangever tegen de borst, schouder en enkel heeft geschopt/getrapt.
De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Aangever [slachtoffer 3] kan zich enkel een van achteren komende klap met een gebalde vuist tegen zijn gezicht herinneren, voordat hij onderuit ging.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben onafhankelijk van elkaar camerabeelden van het geweldsincident bekeken en relateren eensluidend over drie schoppen/trappen tegen/in het hoofd van aangever terwijl deze op de grond lag.
Tijdens de terechtzitting van 7 februari 2018 zijn verbeterde camerabeelden van [café] van het voorval afgespeeld. De rechtbank heeft hierbij het navolgende waargenomen.
Verdachte slaat aangever [slachtoffer 3] van achteren tegen het hoofd. Aangever valt op de grond. Aangever ligt met de rug op de grond en richt zijn hoofd enigszins op. Verdachte schopt
met geschoeide voet hard tegen het hoofd van aangever. Hierbij maakt verdachte een zwaaiende beweging met het desbetreffende been. Het hoofd van aangever valt achterover. Verdachte slaat aangever twee keer met kracht tegen het hoofd en loopt om de op de grond liggende aangever heen. Verdachte stampt met kracht met zijn voet van boven naar beneden op het hoofd van aangever. Verdachte schopt nogmaals met kracht tegen het hoofd van aangever.
Het staat op grond van deze beelden voor de rechtbank zonder enige vorm van twijfel vast dat verdachte aangever drie keer met kracht tegen hoofd heeft geschopt/getrapt. Dat de zich in het dossier bevindende medische informatie geen melding maakt van letsel aan het hoofd/in het gezicht van aangever is weliswaar opmerkelijk doch doet geen enkele afbreuk aan de waarnemingen van de rechtbank en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voornoemd.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is hoe het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd.
Aangever lag na een bekomen vuistslag tegen het hoofd weerloos op de grond toen hij door verdachte, een getraind kickbokser, meerdere keren met kracht tegen/in zijn hoofd werd geslagen (2x) en geschopt (3x). De rechtbank brengt in herinnering dat er bij de eerste schop sprake was van een zwaaiende beweging met het (schoppende) been en bij de tweede ‘schop’ van een van boven naar beneden stampende voet. Het onder de gegeven omstandig-heden meerdere keren met kracht tegen het hoofd slaan en op vorenomschreven wijze met kracht met geschoeide voeten tegen het hoofd schoppen/trappen, zijnde een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam met vitale levensfuncties, terwijl het slachtoffer tevoren minder weerbaar is gemaakt, levert naar algemene ervaringsregel de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer komt te overlijden. Nu het een algemene ervaringsregel betreft moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans op een fatale afloop aanvaard.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde, meer specifiek een poging tot doodslag, dan ook bewezen.
feit 3
Op 15 mei 2017 zijn in [opslagbox] het [bedrijf] gelegen aan de [adres 3]
in ’s-Hertogenbosch twee op vuurwapens gelijkende voorwerpen aangetroffen.
Deze wapens zijn door een deskundige van de politie onderzocht. [verbalisant 3] concludeert dat er sprake is van veerdrukwapens in de vorm van een pistool en geweer en dat zij zodanig op vuurwapens lijken dat deze voor bedreiging en afdreiging geschikt zijn. Het ene wapen vertoont een sprekende gelijkenis met een bestaand vuurwapen, te weten een pistool van het merk Sig Sauer, model P228 en het andere wapen vertoont een sprekende gelijkenis met een bestaand vuurwapen, te weten een hagelgeweer van het merk Mossberg, model 590-A1. De verbalisant rubriceert beide wapens onder Categorie 1 onder 7 van de Wet wapens en munitie.
De opslagbox werd gehuurd door [betrokkene 4] , zijnde de vriendin van verdachte.
Verdachte had een sleutel van de opslagbox en is op verschillende data en tijdstippen
op camerabeelden van de opslagbox zichtbaar.
Een onder verdachte in beslag genomen smartphone Apple Iphone is door de politie onderzocht. [verbalisant 4] relateert in dit verband dat de smartphone foto’s
en een filmpje bevat waarop verdachte met wapens in zijn handen poseert welke grote gelijkenissen vertonen met de in de hiervoor genoemde opslagbox aangetroffen imitatiewapens.
Geconfronteerd met deze bevindingen heeft verdachte ter terechtzitting van 7 februari 2018 verklaard dat ‘het zou kunnen’.
De rechtbank onderschrijft de bevindingen van [verbalisant 4] .
De rechtbank ziet op foto’s 5 t/m 8 (pag. 401 van het eindproces-verbaal) verdachte
staan met in zijn handen een op een vuurwapen (geweer) gelijkend voorwerp dat grote gelijkenissen vertoont met het op 15 mei 2017 in [opslagbox] van [bedrijf] op locatie [adres 3] in ’s-Hertogenbosch aangetroffen en onder goednummer 1188681 in beslag genomen imitatiewapen (geweer) zoals afgebeeld op foto’s pag. 338 en pag. 364-365 van het eindproces-verbaal.
De rechtbank ziet op foto’s 9 en 10 (pag. 402 van het eindproces-verbaal) een gemaskerde blanke man met ontbloot bovenlichaam staan met in beide handen op vuurwapens (pistolen) gelijkende voorwerpen. De rechtbank constateert dat de man ter hoogte van zijn linkerborst een opvallende tatoeage heeft overeenkomstig de tatoeage die verdachte op de foto op pagina 305 van het eind-proces-verbaal ter hoogte van zijn (ontblote) linkerborst heeft. De rechtbank ziet dat het op een vuurwapen gelijkend voorwerp (pistool) dat de gemaskerde man in zijn linkerhand heeft grote gelijkenissen vertoont met het op 15 mei 2017 in [opslagbox] van [bedrijf] op locatie [adres 3] in ’s-Hertogenbosch aangetroffen en onder goednummer 1188674 in beslag genomen imitatiewapen (pistool) zoals afgebeeld op foto’s pag. 337 en pag. 360-361 van het eindproces-verbaal.
Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting van 25 oktober 2017 letterlijk verklaard: ‘Het wapenfeit waarover de officier van justitie spreekt betreft een speelgoedpistool.’
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte op de foto’s en het filmpje de onderwerpelijke
imitatiewapens in zijn handen had en hij een meer of mindere mate van bewustheid omtrent de aanwezigheid van de wapens in de opslagbox had. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de twee imitatiewapens voorhanden heeft gehad
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, telkens per afzonderlijk feit in onderling en verband en samenhang bezien,
komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1B
op 15 maart 2001 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een aantal bankcheques en
een mobiele telefoon en een aantal handtassen en een aantal sleutels toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
hebbende hij, verdachte en zijn mededader:
-een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] gericht gehouden en daarbij
die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geld, hier zit geld, rustig we moeten
geld" en vervolgens
-die [slachtoffer 1] terug de woning (gelegen aan [adres 2] ) in geduwd en daarbij die [slachtoffer 1]
met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd geslagen en -die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geld, ik moet geld" en vervolgens -een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 2]
gericht en
-die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geld, of we leggen je hier plat"
en -die [slachtoffer 2] een mes voorgehouden;
2. primair op 24 december 2016 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet,
-met een tot vuist gebalde hand krachtig op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] heeft geslagen
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen en
-meermalen met een tot vuist gebalde hand krachtig op/tegen het hoofd van die op de grond
liggende [slachtoffer 3] heeft gestompt en
-meermalen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. op 15 mei 2017 te 's-Hertogenbosch wapens van categorie I onder 7°, te weten:
-een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een
sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, te weten een pistool van het
merk Sig Sauer, model P228 en
-een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een
sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, te weten een hagelgeweer
van het merk Mossberg, model 590-A1,
voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
t.a.v. feit 2
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechts- vervolging, omdat hem een beroep toekomt op noodweer(-exces). Het beroep komt er in
de kern op neer dat aangever kort voorafgaande aan het geweldsincident (1) de vriendin van verdachte onzedelijk zou hebben betast (2) een glas met inhoud in haar richting zou hebben gegooid en (3) tegen verdachte zou hebben geroepen dat hij hem kapot zou steken. Deze
verbale bedreiging zou aangever ook meerdere keren tijdens het geweldsincident hebben geuit. Aldus zou sprake zijn van een gerechtvaardigde en noodzakelijke verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding van verdachte en zijn vriendin.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer/-exces en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft terechtzitting van 7 februari 2018 camerabeelden van het gewelds-incident, inclusief de aanleiding ervan, bekeken. De rechtbank heeft op de beelden voor zover hier van belang het volgende gezien.
Aangever, verdachte en zijn vriendin komen in beeld. Zij praten met elkaar. Aangever
gooit op enig moment een glas met inhoud in de richting van de vriendin van verdachte. Glas noch inhoud raken de vriendin van verdachte. Hierna loopt aangever weg. Verdachte loopt achter hem aan en slaat hem van achteren tegen het hoofd. Hierna vervolgt het incident zoals hiervoor reeds bij de bewijstechnische bespreking van dit feit is besproken.
De rechtbank stelt vast dat op de beelden niet is te zien dat de vriendin van verdachte onzedelijk is betast door aangever. Echter wat daar ook van zij, op het moment dat verdachte aangever van achteren neersloeg, bestond er geen enkele noodzaak tot verdediging. Immers, de gestelde aanranding was op dat moment al ruim voorbij en aangever liep weg van verdachte en zijn vriendin. Kortom, er bestond op dat moment geen
noodweersituatie waarin verdachte gerechtigd was te handelen zoals hij heeft gedaan.
Dezelfde redenering geldt voor het moment dat aangever een glas met inhoud in de richting van de vriendin van verdachte gooide.
Voor wat betreft de gestelde verbale bedreigingen (‘ik steek oe kapot’) die aangever op meerdere momenten tijdens het incident jegens verdachte zou hebben geuit, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voor het eerst in zijn verklaring van 21 augustus 2017, ruim drie maanden nadat hij door de politie voor de eerste maal over dit feit is gehoord, melding maakt van genoemde verbale bedreigingen door aangever. De rechtbank stelt voorts vast dat de vriendin van verdachte op 24 mei 2017 als getuige niets over het geweldsincident heeft willen verklaren en eerst in haar aangifte van 31 augustus 2017 over geuite verbale bedreigingen (‘ik steek je neer’, ‘ik steek je kapot’) jegens verdachte verklaart. Gelet op het late tijdstip waarop verdachte en zijn vriendin eerst over de beweerdelijke bedreigingen verklaren, waarbij opvalt dat verdachtes vriendin op 31 augustus 2017 in haar aangifte van aanranding plotseling gelijkluidend verklaart over de vermeende bedreigingen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de bedreigingen daad-werkelijk door aangever zijn geuit. Reeds op deze feitelijke grond faalt ook dit beroep op noodweer.
Daarnaast, zo overweegt de rechtbank, bestond er door de gewraakte verbale bedreiging in alle redelijkheid geen onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding in zin van artikel 41 Sr. Immers, uit niets blijkt van de aanwezigheid van een mes bij aangever en bovendien liep hij weg van verdachte en zijn vriendin. Het behoeft verder geen nadere uitleg dat op het moment dat aangever liggend op zijn rug op gewelddadige wijze door verdachte werd bejegend, er al helemaal geen reëel gevaar voor enige aanranding door aangever bestond. Nu volgens vaste jurisprudentie de enkele vrees voor een aanranding geen noodweersituatie oplevert, treft ook dit beroep geen doel.
Gelet op het in alle gevallen ontbreken van een noodweersituatie faalt het beroep op noodweerexces eveneens.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 2)
Een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij een eventuele strafoplegging van feit 1 dient uit te gaan van de straf die mededader [betrokkene 1] opgelegd heeft gekregen (een gevangenisstraf van 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk), waarbij de raadsman opmerkt dat hierbij sprake was van twee bewezenverklaarde afpersingen tijdens een lopende proeftijd. De raadsman heeft er voorts op gewezen dat voor het wapenfeit (3) in zijn algemeenheid een geldboete wordt opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten bezware van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval, een uiterst gewelddadige mishandeling die als een poging tot doodslag wordt gekwalificeerd en
het bezit van twee imitatie(vuur)wapens. De overval heeft plaatsgevonden op initiatief van verdachte, hij heeft bij de overval een hoofdrol gespeeld en de slachtoffers met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd en een van hen daarmee tegen het hoofd geslagen. Zijn mededader toonde de slachtoffers een mes.
De mishandeling kenmerkte zich voorts door nietsontziend, bruut en primitief geweld tegen een slachtoffer dat reeds door een vuistslag tegen de vlakte was geslagen. Ondanks de op dat moment weerloze toestand van het slachtoffer, liggend op grond, heeft verdachte, een getraind kikbokser, het slachtoffer nog twee harde vuistslagen in het gezicht gegeven en hem drie keer op misselijkmakende wijze hard tegen het hoofd geschopt. De rechtbank is geschokt geraakt door de buitensporige en laffe geweldexplosie zoals die uit de op de zitting afgespeelde beelden is gebleken.
Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt en al helemaal als er met een vuurwapen wordt gedreigd, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring
waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Met name nu de overval ook nog eens
in de woning van de slachtoffers, een plek die nu juist rust en veiligheid zou moeten
bieden, heeft plaatsgevonden. Uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partij en de gezamenlijke slachtofferverklaring blijkt dat zij als gevolg van deze strafzaak,
circa 15 jaar na de pleegdatum, nog steeds kampen met een herbeleving van negatieve gevoelens. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van
de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Overvallen leiden bovendien
tot gevoelens van onrust, onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met
die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel
aan geld te willen komen.
De ernstige mishandeling heeft plaatsgevonden rond sluitingstijd in het uitgaansgebied. Verdachte is na vervelend, onbetamelijk gedrag van het slachtoffer overgegaan tot eigen-richting en is zich hierbij, zoals hiervoor reeds vermeld, te buiten gegaan aan buitensporig geweld. Hierbij werden ook toevallige passanten met deze geweldsexplosie geconfronteerd.
Verdachte is kennelijk in het bezit van een gewelddadig kort lontje. Het zeer gewelddadige karakter van dit door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor een ander in het leven geroepen en heeft zich niets aangetrokken van diens belangen. Dat zijn handelen niet tot ernstig lichamelijk letsel heeft geleid mag een wonder heten. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Dat is in dit geval niet anders, zo blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Een delict als het onderhavige, te rubriceren onder zinloos geweld, veroorzaakt bovendien veel maatschappelijke onrust en leidt tot gevoelens van woede, angst en onveiligheid onder burgers.
Het verboden bezit van imitatie(vuur)wapens past bij deze gewelddadige verdachte.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld, in 1992 en 1993 voor gewelddadige vermogensdelicten en in 1998, 2014 en 2015 voor geweldsdelicten.
Verdachte is onderzocht door de psychiaters [deskundige 1] (supervisor) en [deskundige 2] en GZ-psycholoog [deskundige 3] . Hun bevindingen en conclusies zijn neergelegd in rapportages d.d. 10 augustus 2017 respectievelijk 12 september 2017. De gedragsdeskundigen signaleren een antisociale persoonlijkheidsstoornis met, aldus de psycholoog, narcistische trekken. Vanwege verdachtes ontkennende houding ten aanzien van feit 1 en het lange tijdsverloop kunnen zij over de doorwerking van de stoornis enkel uitspraken doen ter zake van feit 2. De psychiaters achten verdachte volledig toerekenings-vatbaar voor dit feit, doch de psycholoog acht hem te dier zake verminderd toerekeningsvat-baar. De deskundigen zijn wel weer eensluidend over het recidivegevaar. Dat wordt door hen als matig tot hoog ingeschat.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiaters betreffende de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van feit 2 en de onderbouwing daarvan over en maakt die tot de hare. Dat betekent dat de rechtbank verdachte dit feit volledig toerekent. De rechtbank acht de voor deze conclusie gegeven onderbouwing overtuigend.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Ook heeft de
rechtbank gekeken naar hetgeen in vergelijkbare gevallen aan straf wordt opgelegd. Ter zake van het onder 1B bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat van toepassing is het oriëntatiepunt voor een overval op een woning waarbij sprake is van ander geweld dan licht geweld of enkel bedreiging met geweld, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. Strafverhogende factoren daarbij zijn daarbij nog het strafblad van verdachte, het feit dat de overval in vereniging is gepleegd en de hogere leeftijd van de slachtoffers. Ter zake van het onder 2 bewezen te verklaren feit acht de rechtbank geen passend oriëntatie-punt voorhanden. Voor het onder 3 bewezen te verklaren wapenbezit geldt als uitgangspunt (per wapen) de oplegging van een geldboete.
De rechtbank ziet geen grond om ten aanzien van feit 1B aansluiting te zoeken bij de straf die mededader [betrokkene 1] in 2002 opgelegd heeft gekregen. Dit zou immers, tegen de achtergrond van het feit dat de gemiddelde strafoplegging in de sindsdien verstreken periode omhoog is gegaan, inhouden dat verdachte wordt beloond voor het feit dat hij jarenlang uit het zicht van de opsporing is gebleven. Bovendien acht de rechtbank de rol van verdachte bij feit 1B van wezenlijk groter gewicht dan de rol van de mededader. Ook hierom zal de rechtbank geen gewicht hechten aan de aan deze mededader opgelegde straf.
Uit het oogpunt van normbevestiging, vergelding, handhaving en beveiliging van de maatschappij is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar. Gelet hierop slaat de rechtbank geen acht op het advies van de reclassering d.d. 5 oktober 2017 omtrent de afdoening, nu daarvoor bij een strafoplegging als hier aan de orde geen ruimte voor bestaat.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de aard en
ernst van het bewezen verklaarde en wijze waarop deze feiten hebben plaatsgevonden onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Voorlopige hechtenis.
Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vandaag aflopende schorsing van de voorlopige hechtenis niet opnieuw dient te worden bevolen. Gezien de aard en ernst van met name de bewezenverklaarde (12-jaars) feiten 1B en 2 primair, de wijze waarop deze feiten hebben plaatsgevonden en de strafoplegging, zijn de persoonlijke belangen die verdachte bij het voortzetten van een schorsing heeft volstrekt ondergeschikt aan de strafvorderlijke belangen en het belang dat de samenleving heeft bij het hervatten van de voorlopige hechtenis. Het verzoek van de raadsman om verdachte wederom te schorsen, voor onbepaalde tijd, wordt dan ook afgewezen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .(feit 1B)
Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale toewijzing van de twee vorderingen met daarbij telkens de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en telkens vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen gezien de bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] telkens een bedrag van € 1.850,= aan smartengeld hebben gevorderd.
Het is de rechtbank bekend dat in de zaak van mededader [betrokkene 1] vorderingen van (dezelfde) benadeelde partijen hoofdelijk zijn toegewezen tot bedragen van € 2.087,= ( [slachtoffer 1] ) en € 1.260,= ( [slachtoffer 2] ). De rechtbank beschikt echter niet over informatie of in deze toegewezen bedragen tevens smartengeld was verdisconteerd en
in hoeverre de toegewezen bedragen al dan niet zijn betaald. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen (in zoverre) zou telkens een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de behandeling van de vorderingen telkens een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de benadeelde partijen dan ook telkens niet ontvankelijk in de vorderingen verklaren. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3](feit 2 primair)
Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale toewijzing van de vordering met daarbij de oplegging van de schadevergoedings-maatregel en telkens vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als vermeld in zijn schriftelijke pleitaantekeningen betoogd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard dan wel op onderdelen daarvan, een aantal posten niet voor toewijzing in aanmerking komen en een matiging van het gevorderde bedrag aan smartengeld op zijn plaats is.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 8.139,31, bestaande uit een immateriële schadevergoeding van € 1.666,67 en een materiële schadevergoeding van € 6.472,64,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
t.a.v. immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.500,= aan immateriële schade gevorderd.
De rechtbank acht een matiging van het gevorderde bedrag op zijn plaats vanwege het eigen aandeel van de benadeelde partij aan (de aanleiding voor) het voorval. Gelet hierop zal de rechtbank 2/3 van het gevorderde bedrag toewijzen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van het overige deel van de vordering zou in zoverre een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk voor het hoger gevorderde bedrag aan smarten-geld verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
t.a.v. de posten apotheek, [thuiszorg] , jas en reparatie horloge
De rechtbank zal de in dit verband gevorderde bedragen toewijzen (€ 320,44).
t.a.v. de kosten niet gebruikte abonnementen Basic Fit en FitForFree
De posten zijn door de verdediging betwist en uit de toelichting op de vordering blijkt niet dat deze abonnementen daadwerkelijk zijn betaald. Nader onderzoek naar de juistheid en
omvang van de vordering is noodzakelijk. Dit zou in zoverre een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze onderdelen van de vordering daarmee telkens een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij ter zake van deze twee posten (€ 191,64 euro) dan ook niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
t.a.v. de post collegegeld (december 2016 t/m mei 2017)
De rechtbank zal het deel van deze post dat volgens de overgelegde schriftelijke onder-bouwing ziet op de maand december 2016 (€ 220,44) afwijzen, nu met inachtneming van de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit en de data van de reguliere schoolvakanties aangenomen mag worden dat verdachte de colleges in december 2016 heeft kunnen volgen en in zoverre geen schade door het bewezen verklaarde feit heeft geleden. De rechtbank zal deze post voor het overige toewijzen (5 x € 220,44).
t.a.v. post studievertraging 6 maanden
Deze post is op meerdere gronden gemotiveerd betwist. De rechtbank acht een vergoeding van drie maanden studievertraging redelijk en billijk (€ 5.050,=). Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van het overige deel van deze post (€ 5.050,=) zou echter een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk voor dat deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.(feit 3)De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1A is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1B, 2 primair en 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1B:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personent.a.v. feit 2 primair:poging tot doodslagt.a.v. feit 3:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

t.a.v. feit 1B, feit 2 primair en feit 3:Een
gevangenisstrafvoor de duur van 7 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. feit 1B:Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , in de vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
t.a.v. feit 1B:Niet-ontvankelijkverklaring vande benadeelde partij [slachtoffer 2] , in de vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
t.a.v. feit 2 primair:
Maatregelvan schadevergoeding van € 8.139,31 subsidiair 75 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van € 8.139,31, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 75 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.666,67 immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 6.472,64 materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalings-verplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 8.139,31, te weten
€ 1.666,67 immateriële schadevergoeding en € 6.472,64 materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum
van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst het deel van de vordering dat ziet op collegegeld december 2016 (€ 220,44) af.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
t.a.v. feit 3:Onttrekkingaan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: twee imitatiewapens
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 21 februari 2018.