ECLI:NL:RBOBR:2019:119

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
18_254
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake omgevingsvergunning voor de overkapping van een mestkuil bij een champignonkwekerij

In deze einduitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 14 januari 2019, wordt de zaak behandeld over een omgevingsvergunning voor de overkapping van een mestkuil bij een champignonkwekerij. De rechtbank heeft eerder op 4 juli 2018 een tussenuitspraak gedaan waarin gebreken in het besluit van de gemeente Gemert-Bakel zijn geconstateerd. De rechtbank oordeelt dat het herstelbesluit van de gemeente, dat op 23 oktober 2018 is genomen, niet in strijd is met artikel 6.1, eerste lid onder a, van de Verordening ruimte Noord-Brabant (VrNB). De rechtbank stelt vast dat de gebreken uit de tussenuitspraak zijn hersteld, met uitzondering van enkele punten die nog aandacht behoeven.

Eisers, die bezwaar hebben gemaakt tegen de vergunning, stellen dat de belangen van landschap en natuur onvoldoende zijn meegewogen in de belangenafweging van de gemeente. De rechtbank oordeelt echter dat de landschappelijke inpassing van het gebouw voldoende is en dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning te verlenen. De rechtbank benadrukt dat de omgevingsvergunning niet los kan worden gezien van de landschappelijke inpassing die verplicht is gesteld.

De rechtbank verklaart het beroep van eisers 1 niet-ontvankelijk en het beroep van eiseres 2 gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd, en de rechtbank formuleert een nieuwe voorwaarde voor de landschappelijke inpassing. De rechtbank bepaalt dat de gemeente het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden en veroordeelt de gemeente in de proceskosten van eisers. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 18/254 en SHE 18/262

einduitspraak van de meervoudige kamer van 14 januari 2019 in de zaken tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers 1,

(gemachtigde: mr. J. Schoneveld),

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres 2,

(gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder,
(gemachtigde: mr. P. Fermont).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 1] B.V. te Gemert, vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. J. van Groningen).

Procesverloop

In het besluit van 20 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het overkappen van een mestkuil (9,5 meter hoog en voorzien van een plat dak) op de locatie [adres] voor de activiteiten “bouwen van een bouwwerk”, “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan” en “het in werking hebben van een inrichting”.
Tegen dit besluit hebben eisers afzonderlijk bezwaar gemaakt.
In het besluit van 12 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de voorwaarde bij het primaire besluit inzake het beplantingsplan aangepast.
Eisers hebben afzonderlijk een beroepschrift ingediend. Dat van eisers 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/254, dat van eiseres 2 onder zaaknummer SHE 18/262
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018. Eisers 1 zijn gekomen, samen met hun gemachtigde. Namens eiseres 2 zijn [naam 2] en de gemachtigde gekomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Namens vergunninghoudster is [naam 3] gekomen, evenals [naam 4] en de gemachtigde.
Op 4 juli 2018 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan en verweerder in de gelegenheid gesteld de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen. Op 16 juli 2018 heeft de rechtbank de hiervoor geboden termijn verlengd tot eind oktober. Op 23 oktober 2018 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het overkappen van de mestkuil op de locatie [adres] . Hiertoe heeft de gemeenteraad van Gemert-Bakel op 26 september 2018 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
Op 28 november 2018 heeft eiseres 2 gereageerd. Op 29 november 2018 hebben eisers 1 en vergunninghoudster gereageerd. Eisers 1 hebben geen inhoudelijke kritiek op het herstelbesluit naar voren gebracht.

Overwegingen

1.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak.
1.2
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat eisers 1 geen rechtstreeks betrokken belang hebben. Het beroep van eiseres 2 is niet in strijd met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bouwplan is in strijd met het Beeldkwaliteitsplan en daarmee ook in strijd met het bestemmingsplan door de automatische koppeling in de planregels met het Beeldkwaliteitsplan. Er is niet voorzien in een binnenplanse bevoegdheid om af te wijken van het Beeldkwaliteitsplan.
1.3
Vergunninghoudster heeft het beplantingsplan aangepast en aangevuld. Verweerder heeft in het herstelbesluit deze aanpassing voldoende gevonden. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt en op basis daarvan besloten af te wijken van het bestemmingsplan. In het herstelbesluit wordt het bestreden besluit gewijzigd. Hierin wordt ook opgemerkt dat is besloten omgevingsvergunning te verlenen op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo en dat deze omgevingsvergunning de omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wabo vervangt. De rechtbank houdt het ervoor dat verweerder heeft bedoeld om in het herstelbesluit vergunning te verlenen voor de overkapping onder de voorwaarden genoemd in het primaire besluit, het bestreden besluit met uitzondering van de voorwaarde strekkende tot realisering en instandhouding van de beplanting, en onder de twee voorwaarden in het herstelbesluit.
1.4
De rechtbank acht het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede gericht tegen het herstelbesluit, omdat dit besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt.
2.1
Eisers benadrukken dat de locatie [adres] ligt in een gebied met grote landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten. Eisers vinden dat in verweerders belangenafweging de belangen van landschap en natuur onvoldoende zijn meegewogen. Eisers wijzen er op dat het besluit wel moet strekken tot behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de landschappelijke waarden op basis van artikel 6.1 van de Verordening ruimte Noord-Brabant (VrNB). Doordat wordt afgeweken van het beeldkwaliteitsplan, handelt verweerder volgens eisers ook in strijd met artikel 6.1, eerste lid onder a, van de VrNB.
2.2
Volgens verweerder draagt het gebouw zelf niet bij aan een versterking van de aanwezige landschappelijke kwaliteit maar doet de landschappelijke inpassing van het gebouw en de grootschalige bebouwing op de rest van het perceel dit wel.
2.3
In artikel 6.1, eerste lid onder a, van de VrNB staat dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
2.4
De omgevingsvergunning voor de overkapping kan niet los worden gezien van de daarmee gepaard gaande en verplicht gestelde landschappelijke inpassing. Verweerder kan vergunninghoudster slechts in de omgevingsvergunning voor de overkapping verplichten tot het aanbrengen van een landschappelijke inpassing. Vergunninghoudster is gehouden deze landschappelijke inpassing aan te brengen en in stand te houden. Niet op voorhand kan worden gezegd dat het grotere plaatje van het gebouw tezamen met de landschappelijke inpassing niet strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de landschappelijke waarden. In zoverre is het herstelbesluit volgens de rechtbank niet in strijd met artikel 6.1, eerste lid onder a, van de VrNB.
3.1
Volgens eiseres is de vergunde overkapping samen met de andere gebouwen van het bedrijf in wijde omgeving zeer herkenbaar en hoort dit bedrijf niet thuis in het open agrarische en waardevolle beekdallandschap. Eiseres 2 merkt ook op dat de Welstandscommissie van Gemert-Bakel het gebouw op zichzelf heeft beoordeeld en niet in relatie tot de omgeving. Het gebouw onttrekt zich volgens de welstandscommissie bijna geheel aan de richtlijnen van het beeldkwaliteitsplan. Volgens eiseres 2 is bij de belangenafweging het belang van bescherming van het landschap onvoldoende betrokken.
3.2
In de belangenafweging (bijlage 4 bij het herstelbesluit) onderkent verweerder dat de vergunde overkapping in strijd is met de richtlijnen. Hij merkt hierbij op dat het beeldkwaliteitsplan niet is geschreven voor een champignonkwekerij, maar voor oude boerderijen.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat de welstandscommissie wel degelijk het bouwplan heeft beoordeeld in relatie tot de omgeving, maar alleen tot een andere uitkomst komt omdat zij niet goed uit de voeten lijkt te kunnen met het beeldkwaliteitsplan. Hetzelfde geldt voor verweerder, die in de belangenafweging (bijlage 4 bij het herstelbesluit) niet voor niets wijst op de mogelijkheid tot maatwerk, genoemd op pagina 24 van het beeldkwaliteitsplan. Verweerder maakt echter een meer complete belangenafweging, door ook de belangen van de buurtbewoners bij de afweging te betrekken en expliciet te overwegen dat het streven om geuroverlast te beperken zwaarder weegt dan de belangen om in het landschap zo weinig mogelijk storende elementen te plaatsen. Al met al is de rechtbank van oordeel dat verweerder de landschappelijke belangen niet uit het oog is verloren. Verweerder kent aan deze landschappelijke belangen echter minder waarde toe dan eiseres 2 zou willen. Dit leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen.
4.1
Eiseres 2 mist in de toetsing van het aangepaste landschappelijke inpassingsplan een beoordeling op de aanwezige waarden in het gebied.
4.2
De rechtbank ziet dit anders. In de eerste plaats voorziet het inpassingsplan al in een landschapsanalyse. Eiseres 2 heeft de juistheid van deze analyse niet bestreden. Voorts wordt in verweerders beoordeling van het inpassingsplan in bijlage 2 bij het herstelbesluit waarderend opgemerkt dat het vervangen van niet gebiedseigen beplanting door hout- en elzensingels bijdraagt aan een versterking van het beekdallandschap. Verweerders beoordeling is echter niet consequent. Verweerder merkt namelijk op dat in het aangeleverde beplantingsplan ook soorten als de krentenboom, meidoorn en sleedoorn worden genoemd en dat in plaats van deze soorten eigenlijk soorten moeten worden gekozen die opgenomen staan in de richtlijnen beekdallandschap. De rechtbank kan uit het inpassingsplan bij het herstelbesluit niet afleiden dat deze opmerking is overgenomen. De hout- en elzensingels worden wel vermeld in het beplantingsplan, maar hierin staan diverse soorten genoemd die niet in de richtlijnen voorkomen. Ook uit hoofdstuk 3 van de ruimtelijke onderbouwing in bijlage 3 bij het herstelbesluit blijkt niet dat is gekozen voor gebiedseigen beplanting. Het aanbrengen van gebiedseigen beplanting is daarom onvoldoende geborgd in het herstelbesluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en vergunninghoudster verplichten alleen gebiedseigen beplanting aan te brengen die is opgenomen in de richtlijnen beekdallandschap, die als bijlage zijn gevoegd bij de toetsing van het plan landschappelijke inpassing [adres] (bijlage 2 bij het herstelbesluit).
5.1
Eiseres 2 vindt de landschappelijke inpassing veel te laag en bovendien te dun (zeker omdat het loofbomen en struiken zijn die hun blad in het najaar verliezen) om de overkapping aan het zicht te onttrekken.
5.2
Verweerder heeft aangedrongen op gebiedseigen beplanting. De aan te planten elzen worden overigens 9 meter hoog. Inherent aan het gebied (voor zover de rechtbank op de foto’s bij het inpassingsplan kan zien) is dat hier weinig tot geen naaldbomen en dergelijke staan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder genoegen heeft kunnen nemen met het inpassingsplan.
6.1
Eiseres 2 merkt nog op dat met het grasland en de poel aan de zuidwestkant van het bedrijf een areaal aanvullende landschappelijke inpassing wordt gecreëerd maar dat dit mogelijk een voorschot is op het plan om het bestaande bouwvlak te vergroten.
6.2
De rechtbank vindt deze opmerking niet relevant. Dit inpassingsplan is verbonden aan de omgevingsvergunning voor de overkapping en zal moeten worden uitgevoerd. Als er in de toekomst een uitbreiding zal plaatsvinden, zal moeten worden beoordeeld of een aanvullende landschappelijke inpassing noodzakelijk is.
7.1
Eiseres 2 begrijpt het voorschrift bij het herstelbesluit niet. Het verwijst niet naar het inpassingsplan maar naar hoofdstuk 3 van de ruimtelijke onderbouwing en verwijst naar een niet bestaand documentnummer. Eiseres 2 wil dat de beplanting wordt gerealiseerd voor augustus 2018.
7.2
Het voorschrift bij het herstelbesluit luidt (letterlijk) als volgt: “de beplanting (document 20190701 landschappelijke inpassing (1) en (2)) 6 maanden na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning is gerealiseerd en in stand wordt gehouden conform hoofdstuk 3 behorende bij de in bijlage 3 gevoegde ruimtelijke onderbouwing.“
7.3
Ook de rechtbank kan het genoemde documentennummer niet vinden in de ruimtelijke onderbouwing (bijlage 3 bij het herstelbesluit) of het inpassingsplan (bijlage 1 bij het herstelbesluit en tevens als bijlage gehecht aan de ruimtelijke onderbouwing). De rechtbank zal het voorschrift anders formuleren.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat door verweerders formulering van de termijn voor realisering van het inpassingsplan eiseres 2 eigenlijk wordt gedwongen om eieren voor haar geld te kiezen. Als zij hoger beroep instelt, komt de landschappelijke inpassing veel later. In het bestreden besluit werd vergunninghoudster nog verplicht de landschappelijke inpassing te realiseren voor 9 oktober 2018. Nu het bestreden besluit niet is geschorst, moet vergunninghoudster op dit moment al aan de voorwaarde voldoen. Door de voorwaarde in het herstelbesluit is eiseres 2 slechter af. De rechtbank vindt het redelijk als vergunninghoudster wordt verplicht de landschappelijke inpassing te realiseren voor 1 april 2019 en zal dit aanpassen.
8. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak en in de einduitspraak is het beroep van eisers 1 gegrond, omdat verweerder hun bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van eisers 1 niet‑ontvankelijk verklaren. Het beroep van eiseres 2 tegen het bestreden besluit is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Zoals hiervoor is aangegeven, omvat het herstelbesluit een zelfstandige omgevingsvergunning voor de overkapping onder de voorwaarden van het primaire besluit, het bestreden besluit en het herstelbesluit. De rechtbank zal volledigheidshalve bepalen dat deze voorwaarden aan het herstelbesluit worden verbonden. Het beroep van eiseres 2 tegen voorwaarde 1 van het herstelbesluit is gegrond. De rechtbank zal het herstelbesluit in zoverre vernietigen en een nieuwe voorwaarde 1 formuleren.
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 1.024,00voor eisers 1 (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt het verschijnen ter zitting) en € 768,00 voor eiseres 2 (één punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt het indienen van een reactie op het herstelbesluit). De gemachtigde van eiseres 2 heeft niet het beroepschrift ingediend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eisers 1 tegen het primaire besluit alsnog niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiseres 2 tegen het herstelbesluit gegrond;
  • vernietigt voorwaarde 1 van het herstelbesluit en laat de overige voorwaarden in het herstelbesluit, het vernietigde bestreden besluit en het primaire besluit in stand;
  • verbindt de volgende voorwaarde 1 aan het herstelbesluit: “
  • bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het herstelbesluit, voor zover dat is vernietigd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,00 aan eisers 1 en € 333,00 aan eiseres 2 te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 1.024,00 en van eiseres 2 tot een bedrag van € 768,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de tussenuitspraak en deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.