ECLI:NL:RBOBR:2019:1331

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
01/860359-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag met te hoge snelheid

Op 11 maart 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 april 2018 in Eindhoven een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 20 km/u boven de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u binnen de bebouwde kom. Dit leidde tot een aanrijding met een fietser, genaamd [slachtoffer], die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank kwalificeerde het rijgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat hij zijn snelheid niet had verminderd bij het naderen van het kruispunt en onvoldoende had opgelet. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur op, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van achttien maanden. De uitspraak is gedaan na een inhoudelijke behandeling van de zaak, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte, de officier van justitie en getuigen heeft gewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet roekeloos heeft gedragen, maar wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860359-18
Datum uitspraak: 11 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
wonende te [woonplaats] , aan de [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van de verklaring van verdachte.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 januari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 april 2018 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (merk Daewoo), daarmede rijdende over de weg, Europalaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
  • aldaar te rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid en/of
  • met die personenauto over de linker voorsorteerstrook (bestemd voor het links afslaande verkeer) het kruisingsvlak met de weg Generaal de Farmaslaan te naderen en/of
  • (gekomen bij het kruisingsvlak) in strijd met de rijrichting van die linker voorsorteerstrook de personenauto naar rechterrijstrook (bestemd voor het rechtdoor gaande en rechtsafslaande verkeer) te sturen en/of rechtdoor het kruisingsvlak over te rijden en/of
  • vervolgens (op zeer korte afstand van het kruisingsvlak) tegen een persoon (die lopend de rijbaan van de Europalaan overstak) te rijden/botsen,

waardoor die persoon (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat er geen juridische belemmeringen zijn voor de rechtbank om deze strafzaak inhoudelijk te behandelen.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten [1]
De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten niet ter discussie staan. Op maandag 9 april 2018 iets voor vier uur ’s middags rijdt verdachte als bestuurder van zijn auto (Daewoo) op de Europalaan te Eindhoven. De Europalaan bestaat op dat punt uit twee, door middel van een middenberm gescheiden, rijbanen. Beide rijbanen bestaan uit twee rijstroken. [2] Verdachte rijdt op de noordelijke rijbaan en haalt op deze straat een wit/beige kleurige auto (Renault, SUV) in. Verdachte nadert zo het kruispunt van de Europalaan met de Generaal de Farmaslaan. Verdachte ziet aan de overkant van het kruispunt aan de rechterkant van de weg een man met een fiets die van rechts naar links de weg wil oversteken. De man met de fiets steekt over. Verdachte remt, maar kan een aanrijding met de man niet meer voorkomen. [3] De man blijkt meneer [slachtoffer] te zijn, die na de aanrijding naar het ziekenhuis wordt overgebracht. [slachtoffer] overlijdt in Tilburg op 11 april 2018 als gevolg van het letsel dat hij bij de aanrijding heeft opgelopen. [4]
Voor zover de politie heeft kunnen nagaan was er naast verdachte maar één persoon die het ongeluk heeft zien gebeuren en die daarover een verklaring heeft kunnen afleggen. Deze getuige, [getuige 1] , was de bestuurder van de witte Renault SUV en heeft een verklaring afgelegd. Het direct ingestelde buurtonderzoek heeft niets opgeleverd. [5] Wel heeft zich nog een man bij de politie gemeld, [getuige 2] , die verklaarde dat hij de auto van de aanrijding een kruising eerder had zien rijden. [6] Hij zag dat de auto een andere auto inhaalde en vanaf ongeveer 50 kilometer per uur gas bijgaf en nog harder ging rijden. Verbalisanten van de specialistische ondersteuning hebben een Verkeersongevallenanalyse (VOA) van de toedracht van het ongeval uitgevoerd. Van de VOA is door deze verbalisanten een proces-verbaal opgemaakt. Uit de VOA blijkt onder andere dat de auto van verdachte op het moment van de aanrijding in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud was. De remmen en de stuurinrichting werkten goed en de vier banden hadden voldoende profiel. Verder zijn er geen gebreken aan het voertuig geconstateerd die van invloed zijn op het ontstaan van het ongeval dan wel het verloop ervan. [7] Verdachte heeft vrij zicht gehad. [8] Op de Europalaan is het op die dag licht en droog en er zijn geen bijzondere omstandigheden. De hier ter zake doende openbare wegen liggen in een gebied waar het snelheidsmaximum 50 kilometer per uur (km/u) is. [9]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest, omdat verdachte veel harder heeft gereden dan toegestaan. Ook heeft verdachte volgens de officier van justitie via de rijstrook voor naar links afslaand verkeer de SUV ingehaald, is hij daarna (bij de kruising) weer van rijstrook gewisseld en alsnog rechtdoor gereden waarna hij [slachtoffer] heeft aangereden. Verdachte heeft de SUV ingehaald en is aldus weer van rijstrook gewisseld waar dat niet mocht. De officier van justitie baseert zich daarbij op de VOA en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Niet duidelijk is of [slachtoffer] op de fiets dan wel met de fiets aan de hand lopend wilde oversteken. In beide gevallen had [slachtoffer] op zich voorrang aan verdachte moeten geven, maar omdat verdachte al op de rijstrook voor linksaf reed vindt de officier van justitie het begrijpelijk dat [slachtoffer] is gaan oversteken. [slachtoffer] mocht erop rekenen dat verdachte zou afslaan en niet op het laatste moment nog rechtdoor zou rijden.
De officier van justitie vindt daarom dat verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet aan het ongeval heeft en dat het ten laste gelegde is bewezen.
Het standpunt van de verdachte.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij te hard heeft gereden. Verdachte is het er niet mee eens dat hij over de verkeerde rijstrook heeft gereden. Verdachte verklaart dat hij ruim voor het kruispunt met de Generaal de Farmaslaan via de linkerrijstrook de SUV heeft ingehaald. Verdachte heeft ook verklaard dat hij niet op de linkerrijstrook heeft gereden toen die strook voor links afslaand verkeer was bestemd. Hij was al weer teruggekomen op de rechterrijstrook, nog voordat deze rijstrook voor rechtdoor en rechts afslaand verkeer was bestemd en hij het kruispunt recht overstak. Volgens verdachte heeft hij de SUV ingehaald en is hij weer van rijstrook gewisseld waar dat mocht.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij mogelijk rond de 60 km/u reed toen hij op de Europalaan reed en het kruisingsvlak met de Generaal de Farmaslaan naderde. Hij wist dat daar een maximumsnelheid van 50 km/u gold. Verdachte is na de inhaalmanoeuvre met dezelfde snelheid het kruisingsvlak opgereden. Hij zag daar aangekomen een persoon oversteken en reed nadat hij hard heeft geremd met de voorzijde van zijn auto tegen deze persoon ( [slachtoffer] ) aan. [10]
Aan de hand van de aangetroffen sporen werd door verbalisanten een snelheidsberekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat het voertuig van verdachte heeft gereden met een snelheid van minimaal 69 km/u en maximaal 71 km/u, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/u. [11] Tevens is in de VOA geconcludeerd dat indien verdachte met zijn auto ter plaatse 50 km/u had gereden en hij op de zelfde wijze had gereageerd er geen aanrijding had plaatsgevonden. De auto van verdachte had dan 6,77 meter voor het botspunt stil gestaan. [12]
Schuld
De rechtbank moet als eerste de vraag beantwoorden of verdachte zich op zo’n manier heeft gedragen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Bij de beoordeling of schuld aan het verkeersongeval uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad het volgende van belang. De rechter moet kijken naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In het algemeen is niet te zeggen dat één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Verder kan niet alleen uit de ernstige gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Dit laatste betekent dat als een persoon door een verkeersfout een heel ernstig ongeval veroorzaakt, het niet direct betekent dat die persoon dus ook in strafrechtelijke zin schuld aan dat ongeval heeft.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn snelheid niet heeft verminderd toen hij het kruispunt naderde. Gelet op de aldaar geldende maximumsnelheid van 50 km/u, reed verdachte met een snelheid waarop de overige verkeersdeelnemers niet bedacht hoefden te zijn. Verdachte had zijn snelheid flink aan moeten passen. De rechtbank gaat hierbij uit van een snelheid van (minimaal) 69 km/u, zoals berekend in de VOA. De VOA is uitgevoerd met hetzelfde voertuig waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot zeer nauwkeurige rij- en remproeven. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de VOA en neemt de conclusies uit het rapport over. De rechtbank is van oordeel dat het ongeval niet zou zijn gebeurd als verdachte de toegestane maximum snelheid had gereden. Verdachte heeft schuld aan het verkeersongeval waardoor [slachtoffer] is overleden.
Mate van schuld
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden, betreft de mate van schuld. Bij de beoordeling van de schuldvraag is niet van belang of de verkeersdeelnemer de bedoeling heeft gehad het verkeersongeval te veroorzaken. De vraag is of er sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Schuld kan bestaan in verschillende vormen, te weten: roekeloos, zeer althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag. Roekeloos is de zwaarste vorm van schuld.
Roekeloos
Gedrag is alleen roekeloos als op grond van de feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij door de verdachte welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. [13] Roekeloos betekent als juridisch begrip dus iets anders dan bijvoorbeeld ‘ondoordacht’ of ‘erg onvoorzichtig’.
Met de officier van justitie vindt de rechtbank, dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het gedrag van verdachte roekeloos was. Uit verklaringen van de verdachte blijkt daarvan niet en de rechtbank kan het ook niet afleiden uit het verkeersgedrag onder de vastgestelde omstandigheden zelf.
Aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend
Bij het vaststellen of sprake is van onvoorzichtigheid of onoplettendheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt, of dat zijn rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorrijtuig wordt geëist. Het gedrag van verdachte moet worden vergeleken met dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte veel harder heeft gereden dan toegestaan. Een automobilist heeft onder meer de bijzondere zorgplicht om alert aan het verkeer deel te nemen en zich daarbij te houden aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Verdachte heeft dat niet gedaan. Door met een snelheid van 20 km/u boven de toegestane maximumsnelheid een auto in te halen en zonder af te remmen een kruisingsvlak te naderen, heeft verdachte een ernstige fout gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich door het maken van die fout aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen. Het verkeersongeval met dodelijke afloop is daarom aan zijn schuld te wijten. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder het eerste en vierde gedachtestreepje in de tenlastelegging wordt verweten.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte over de strook voor linksaf slaand verkeer het kruisingsvlak heeft genaderd en, gekomen bij dat kruisingsvlak, zijn auto naar rechts heeft gestuurd en rechtdoor over het kruisingsvlak is gereden.
[getuige 1] heeft verklaard dat verdachte toen hij het kruisingsvlak naderde over de linkerrijstrook reed en ineens naar rechts schoot. [14] [getuige 1] heeft ook een tekening gemaakt van de plaats waarop volgens hem verdachte terugstuurde naar de rechter rijstrook. [15] Uit deze tekening kan worden afgeleid dat verdachte nog op de kruising naar rechts aan het sturen was. Verdachte heeft verklaard dat hij, terwijl hij het kruispunt naderde, zich weer bevond op de strook voor rechtdoor en rechtsaf slaand verkeer. Er zijn geen andere getuigen die hebben verklaard over hoe het is gegaan.
Uit de VOA blijkt dat er blokkeersporen (remsporen) zijn ontstaan toen verdachte remde in een poging om een aanrijding met [slachtoffer] te voorkomen. Deze blokkeersporen beginnen ongeveer halverwege de kruising, lopen recht over de weg en vertonen voor het botspunt dus geen afbuiging. [16] Dit sluit naar het oordeel van de rechtbank aan bij de verklaring van verdachte dat hij in ieder geval op dat moment (weer) op de rechterrijstrook reed.
De rechtbank heeft op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken niet kunnen vaststellen op welk moment en op welk punt op de Europalaan verdachte zich op de linkerrijstrook bevond. Dit geldt ook voor het moment en de plaats waar hij terug naar rechts heeft gestuurd en hoe hij het kruisingsvlak is genaderd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van wat hem wordt verweten onder het tweede en derde gedachtestreepje in de tenlastelegging.
Het is dus op basis van één verkeersovertreding van verdachte (te hard rijden), dat de rechtbank schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerwet 1994 bewezen acht. De ernst van die overtreding (ongeveer 20 km/u te hard rijden) en de omstandigheden (zonder enige noodzaak, vlak bij een kruising, en zonder snelheid te minderen) zijn zodanig, dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 09 april 2018 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (merk Daewoo), daarmede rijdende over de weg, Europalaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
  • aldaar te rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid en
  • vervolgens (op zeer korte afstand van het kruisingsvlak) tegen een persoon (die de rijbaan van de Europalaan overstak) te rijden/botsen,

waardoor die persoon (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voorschrijven dat in gevallen als deze een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden wordt geëist en een rijontzegging van 2 jaar. De officier van justitie heeft verder gezegd dat hij met de nabestaanden van [slachtoffer] heeft gesproken en dat die vinden dat verdachte straf verdient voor wat hij heeft gedaan. Zij vinden het niet nodig dat ook het leven van verdachte overhoop wordt gehaald met een gevangenisstraf. Zij zien veel meer in een taakstraf die verdachte moet uitvoeren in een omgeving waar hij wordt geconfronteerd met de gevolgen van verkeersonveilig gedrag, zoals een revalidatiecentrum.
De officier van justitie heeft mede daarom een taakstraf gevorderd voor de duur van 240 uur met 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie een rijontzegging gevorderd voor de duur van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdachte.
Verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden en heeft daardoor een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Als gevolg van dit ongeval is een andere verkeersdeelnemer, [slachtoffer] , om het leven gekomen.
Verdachte reed binnen de bebouwde kom – onder normale en overzichtelijke omstandigheden – met een snelheid die ongeveer 20 km/u te hard was, daar waar een snelheid van 50 km/u was toegestaan. Verdachte heeft onvoldoende opgelet en is zonder zijn snelheid aan te passen een kruispunt genaderd en opgereden. Hij heeft vervolgens [slachtoffer] aangereden, die eerder door verdachte was gezien en zich inmiddels op het kruisingsvlak bevond. Verdachte heeft hard geremd, maar kon een botsing niet meer voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ernstig tekort is geschoten in zorgvuldig verkeersgedrag.
Bij de keuze voor de op te leggen straf en de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de mate van schuld van verdachte aan het ongeval en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze op de zitting zijn gebleken.
De rechtbank weegt het bijzonder ernstige gevolg mee dat het handelen van verdachte tot gevolg heeft gehad, waardoor het leven van een medemens is geëindigd. Het overlijden van een geliefd familielid heeft veel verdriet veroorzaakt bij de nabestaanden. Zij hebben een dierbare partner en ouder moeten missen, zoals is gebleken uit de slachtofferverklaring die op de zitting is voorgelezen.
Verdachte heeft sinds september 2017 zijn rijbewijs en was op het moment van het ongeval een beginnend bestuurder. Uit de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte na het halen van zijn rijbewijs al enkele verkeersovertredingen begaan en daarvoor is bestraft. Dat roept vragen op over het verkeersgedrag van verdachte.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte verder zal moeten leven met de gedachte, dat hij verantwoordelijk is voor de dood van een medemens. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte dit inziet en beoordeelt zijn berouw en spijtbetuiging naar de nabestaanden als oprecht.
De rechtbank zal verdachte de door de officier van justitie geëiste taakstraf opleggen. Op de zitting heeft de officier van justitie uiteengezet dat zijn eis (voor zover dit de taakstraf behelst) min of meer in overleg met de nabestaanden tot stand is gekomen. De rechtbank acht deze gevorderde taakstraf (voor de maximale duur) een passende straf.
De rechtbank zal tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen zoals gevorderd, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet, ondanks dat verdachte te kennen heeft gegeven zijn rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk, een toegevoegde waarde in een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Een ontzegging van de rijbevoegdheid heeft als doel om de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden wederom dergelijk rijgedrag te vertonen. Wel ziet de rechtbank aanleiding deze ontzegging op te leggen voor een kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd. Het is verdachte toegestaan om na het ongeval te blijven rijden. Niet is gebleken dat hij nieuwe verkeersovertredingen heeft begaan. Gelet daarop zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 18 maanden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie voor het overige deel recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank zal die eis (met uitzondering van de ontzegging van de rijbevoegdheid) dan ook volgen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven,
verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij,
kwalificeert het bewezen verklaarde misdrijf als:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood,verklaart verdachte hiervoor strafbaar,
legt op de volgende straffen en maatregel:

taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis,

gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van2 jaren en

ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 18 maanden.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. A.F. Vink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier,
en is uitgesproken op 11 maart 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, genummerd PL2100-2018067438, aantal pagina’s: 105. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier. Waar wordt verwezen naar de VOA betreft dit het in genoemd einddossier opgenomen proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse, aantal pagina’s: 38.
2.VOA, p. 6.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting, d.d. 25 februari 2019, en proces-verbaal , p. 36-37.
4.VOA, p. 37-38.
5.Proces-verbaal, p. 23.
6.Proces-verbaal , p. 49-52.
7.VOA, p. 17.
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 februari 2019.
9.VOA, p. 9.
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 februari 2019.
11.VOA, p. 30.
12.VOA, p. 33.
13.Zie ook: HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:959
14.Proces-verbaal p. 37.
15.Proces-verbaal p. 41.
16.VOA, p. 8 en 10.