ECLI:NL:RBOBR:2019:1338

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
01/880567-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige productie en handel in MDMA en wapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de grootschalige productie van MDMA. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken van MDMA, het aanwezig hebben van grote hoeveelheden MDMA en amfetamine, en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen een actieve rol had in het productieproces van MDMA, waarbij grote hoeveelheden MDMA-kristallen en -tabletten werden aangetroffen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten voldoende onderbouwd door getuigenverklaringen en forensisch bewijs, en verwierp de verdediging van de verdachte die vrijspraak bepleitte. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de gevaren voor de volksgezondheid en de samenleving, en de noodzaak van een strenge straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880567-17
Datum uitspraak: 12 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 november 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 26 februari 2019 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2017 tot en met 07 juli 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 130 kilo MDMA (60 kilo MDMA kristallen en/of 70 kilo MDMA tabletten),
althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een
hoeveelheid van ongeveer 322 gram amfetamine, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 7 juli 2017 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een woning aan de [adres 2] te Eindhoven verhuurd en/of gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld ten behoeve van de opslag grondstoffen/chemicaliën en/of (een) voorwerp(en) die benodigd zijn, althans kan/kunnen worden gebruikt bij/voor de bereiding, verwerking en/of vervaardiging van amfetamine en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- een bankrekening en/of bankpas van [rekeningnummer] ten name van [medeverdachte 1] ter beschikking gesteld en/of gebruikt ten behoeve van de contante stortingen van de huurbetaling(en) van de woning gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven en/of - (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder maatscheppen en/of trechters en/of een sealmachine en/of strijkzakken (sealbags) en/of een slakkenhuis en/of droogrekken en/of meerdere vrieskisten en/of
- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder PMK en/of piperonylmthylketon en/of aceton en/of zoutzuur;
4.
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Eindhoven ( [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten een vuurwapen: CZ (Ceska Zbrojovka), model VZ62 Skorpion, en/of onderdelen van een wapen van categorie II, te weten vijf patroonmagazijnen en/of munitie van categorie III, te weten 89 patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
5.
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2011 tot en met 12 september 2017 te Eindhoven (in een opslagbox aan de [adres 3] ) een of meer wapens van categorie II, te weten: - een Ceska Zbrojovka, model Skorpion VZ62 en/of
- een Colt, model M16 A1 en/of
- een R9-Arms, 9 x 19 mm. en/of
- een Riot Shutgun, serienummer CAL 12 en/of - een Ingram, model Mac-11 en/of

een of meer wapans van categorie III, te weten:

- een Beretta, model 90. en/of
- een Sig sauer, model P250 DCc en/of
- een FEG, model Wala, AP-9 en/of
- een Smith & Wesson, model 649. en/of - een pistool met dubbele loop (spoornummer AAKN5715NL)
en/of munitie van categorie III te weten: een (grote) hoeveelheid patronen (7,62 x 39mm en/of .38 special en/of 9 x 19mm en/of hagelpatronen), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud hiervan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding.
Naar aanleiding van informatie van de wijkagent in de [buurt] in Eindhoven d.d. 6 juli 2017, dat buurtbewoners hem in de afgelopen maanden meldden dat er in de buurt van de woning aan de [adres 2] te Eindhoven aceton werd geroken en dat er regelmatig spullen gebracht en gehaald werden - hetgeen men vreemd vond, omdat er in de woning geen mensen meer woonden - is een onderzoek ingesteld. Op vrijdag 7 juli 2017 heeft de politie in de woning een productieplaats voor synthetische drugs aangetroffen. Deze is onderzocht, beschreven en ontmanteld. Op de bovenverdieping van de woning en in diepvriezers in de schuur bij de woning werden grote hoeveelheden MDMA-kristallen en -pillen, grondstoffen alsmede hardware gevonden. Op de zolderverdieping lag achter een schot een automatisch vuurwapen met vier patroonhouders en een hoeveelheid patronen verborgen.
Twee personen, de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , werden ter plaatse aangetroffen en aangehouden. De woning bleek eigendom van [medeverdachte 1] , die verklaarde dat de woning werd verhuurd. Uit getuigenverklaringen van buurtbewoners bleek vervolgens dat er in de maanden voorafgaand aan de politie-inval regelmatig verschillende personen bij de woning kwamen, onder wie een voormalig huurder van de woning, ene [alias] . Getuigen verklaarden onder anderen [alias] te hebben gezien terwijl hij jerrycans en vuilniszakken waaruit een aceton lucht kwam, droeg. Deze [alias] bleek te zijn [verdachte] , zijnde verdachte. [medeverdachte 2] bleek bij zijn aanhouding in het bezit te zijn van een sleutel van een Fiat Scudo die volgens de kentekenhouder toebehoorde aan verdachte. Deze auto stond in de buurt van de woning (enkele straten verderop) geparkeerd.
Nadien kwam, in het onderzoek naar de verblijfplaats van verdachte, naar voren dat hij een opslagbox huurde bij [bedrijf] te Eindhoven. In deze box werden op 12 september 2017 (onder andere) diverse vuurwapens en munitie aangetroffen.
Verdachte wordt verweten dat hij zich - kort gezegd - schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) de productie van MDMA en amfetamine (
feit 1), (het medeplegen van) het aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA en amfetamine (
feit 2), (het medeplegen van) voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs (
feit 3), (het medeplegen van) het voorhanden hebben van een vuurwapen, patroonhouders en munitie (
feit 4) en het voorhanden hebben van de in de opslagbox aangetroffen vuurwapens en munitie (
feit 5).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle vijf de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak ten aanzien van alle vijf de ten laste gelegde feiten bepleit. Hiertoe heeft de raadsman het navolgende aangevoerd:
t.a.v. feit 1: nu verdachte naar eigen zeggen slechts enkele malen in de ten laste gelegde periode wat opruimwerkzaamheden heeft verricht bij het pand aan de [adres 2] , waarbij hij alleen in de bij de woning behorende schuur kwam en geen van de getuigen hem in de woning heeft gezien, kan niet worden bewezen dat verdachte zich bezig heeft gehouden met het bewerken/verwerken etc. van de drugs. De goederen waarop het DNA van verdachte is aangetroffen, bevonden zich weliswaar in de woning, maar dit betekent nog niet dat verdachte zelf in de woning is geweest. Het betroffen immers verplaatsbare goederen waarvan verdachte heeft verklaard dat hij ze bij de schuur, tijdens het opruimen, heeft gebruikt en daarna heeft weggegooid.
t.a.v. feit 2: niet bewezen kan worden dat verdachte de vereiste beschikkingsmacht over de drugs heeft gehad of dat hij op de pleegdatum of kort daarvoor in de woning is geweest.
t.a.v. feit 3: dat verdachte zich op enig moment bezig gehouden heeft met opruimwerkzaamheden maakt nog niet dat hij handelingen heeft verricht ter bevordering van drugsproductie. Niet bewezen kan worden dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht.
t.a.v. feit 4: niet kan worden bewezen verklaard dat het wapen in de machtssfeer van verdachte is geweest.
t.a.v. feit 5: gelet op de verklaring van verdachte dat hij de box onderverhuurde, heeft een ander dan verdachte de beschikking gehad over de box. Iemand anders kan de wapens hebben neergelegd zonder dat verdachte dit wist. Dat anderen daar zijn geweest, blijkt ook uit de papieren die in de box zijn aangetroffen. Daarnaast is op de wapens niet het DNA van verdachte aangetroffen, wel van andere personen. Bovendien blijkt nergens uit dat verdachte in het jaar voorafgaand aan de doorzoeking van de box op 12 september 2017 in die box is geweest.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de inhoud van de relevante bewijsmiddelen naar de aan dit vonnis gehechte bijlage en overweegt verder het navolgende.
t.a.v. feit 1
Uit de stukken in het dossier - en dan met name uit het rapport van de LFOO en het onderzoek door het NFI naar de genomen monsters van het in de woning aan de [adres 2] aangetroffen sporenmateriaal en de daaruit getrokken conclusies - blijkt dat in de woning een deelproces van het vervaardigen van MDMA plaatsvond op het moment dat de politie op 7 juli 2017 de woning binnen ging. Tevens werd er een grote hoeveelheid kristallisatieafval afkomstig van het productieproces aangetroffen. Hieruit leidt de rechtbank af dat het productieproces al enige tijd aan de gang was.
De rechtbank moet de vraag te beantwoorden of verdachte, al dan niet samen met (een) ander(en), betrokken is geweest bij dit productieproces. Bij de beantwoording van deze vraag acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat zij verdachte (samen met een of meer anderen) in de ten laste gelegde periode meermalen bij de woning en in de brandgang hebben gezien terwijl hij vuilniszakken met daarin (zoals [getuige 1] concludeerde op grond van het geluid) lege jerrycans in een bestelbus gooide. Tussen half mei en eind juni was het opvallend druk rond het huis: auto’s reden af en aan. Ergens tussen 20 en 29 juni nam [getuige 1] waar dat verdachte met twee anderen op de plaats achter de woning was. De mannen die bij verdachte waren droegen allebei in elke hand een grote, zwarte voetbaltas. Getuige kon zien dat wat er in de tassen zat heel zwaar was. Verdachte opende de poort en de schuurdeur met een sleutel. Verdachte keek of er iemand aankwam, waarna de beide mannen snel de poort uitliepen. Verdachte ging daarna in de schuur naar binnen. Getuige [getuige 2] verklaart onder meer dat zij verdachte en nog een persoon ieder een (vermoedelijk zware) rode ton naar de woning heeft zien dragen. Verdachte heeft op de terechtzitting van 26 februari 2019 erkend dat hij in de ten laste gelegde periode bij de woning en in de schuur is geweest en dat het kan kloppen dat buurtbewoners hem daar hebben gezien. In deze schuur stonden (in werking zijnde) vrieskisten die werden gebruikt bij het productieproces. Verder blijkt uit de stukken dat het DNA van verdachte op meerdere plekken in de woning is aangetroffen: op een colablikje (aangetroffen op zolder), op de binnenzijde van een mondmasker (aangetroffen in een vuilniszak op zolder), op de binnenzijde van een witte rechter werkhandschoen (aangetroffen op een jerrycan op de grote kamer op de 1e verdieping) en op de binnenzijde van een zwarte linker werkhandschoen (aangetroffen op een ovale tafel op zolder). In de Fiat Scudo van verdachte, die in de buurt van de woning aan de [adres 2] geparkeerd stond en waarvan de sleutel op dat moment in bezit bleek bij een van de in de woning aangetroffen personen, zijn bovendien sporen aangetroffen van stoffen die te relateren zijn aan het productieproces van MDMA. Tot slot is in de woning van verdachte een geel memobriefje aangetroffen met de tekst “Kracht vatverwarming”. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat vatverwarming kan worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen een actieve rol in het productieproces heeft gehad. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte slechts wat opruimwerk heeft gedaan en dat het DNA van verdachte in de woning terecht is gekomen enkel doordat de voorwerpen waarop dit werd aangetroffen verplaatsbaar zijn, zoals verdachte verklaart en de raadsman heeft aangevoerd. De rechtbank hecht geen waarde aan de verklaringen van verdachte, omdat zij die ongeloofwaardig vindt. Naar het oordeel van de rechtbank is het onwaarschijnlijk dat verschillende voorwerpen, met daarop het DNA van verdachte, op meerdere plekken, verspreid door de woning, terecht zijn gekomen doordat een ander deze voorwerpen (telkens) heeft verplaatst. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de voorwerpen passen bij werkzaamheden in een drugslaboratorium en hecht doorslaggevend belang aan de specifieke plekken waar deze werden aangetroffen (op een jerrycan met drugsafval en op zolder waar ook andere drugsproductie-gerelateerde goederen lagen). De hierboven aangehaalde getuigenverklaringen en het feit dat sporen van verdachte zijn gevonden op aan de productie van drugs gerelateerde voorwerpen die zijn aangetroffen op verschillende, compromitterende plekken in de woning, wijzen volgens de rechtbank bovendien zodanig op het bestaan van een actieve betrokkenheid van verdachte bij de productie van MDMA die moet hebben plaatsgevonden in de woning, dat van hem een redelijke (en geloofwaardige) verklaring mag worden verlangd om een en ander te weerleggen. Verdachte heeft deze verklaring niet kunnen geven.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het bereiden, bewerken, verwerken en vervaardigen van een materiaal bevattende MDMA. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ook bezig heeft gehouden met de productie van amfetamine, nu in de woning weliswaar amfetamine, maar geen goederen die verband houden met de productie van amfetamine zijn aangetroffen en amfetamine een andere wijze van produceren kent dan het (deel)proces van de productie van MDMA dat in de woning plaatsvond. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
t.a.v. feit 2
Voor een bewezenverklaring van het - al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen - opzettelijk aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen is vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze verdovende middelen in de woning aan de [adres 2] te Eindhoven en dat deze zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden. Gelet op de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen en hetgeen onder feit 1 bewezen is verklaard is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte (en diens medeplegers) de vereiste wetenschap omtrent de aanwezigheid van de MDMA (zowel de pillen als de kristallen) aanwezig is geweest. MDMA-kristallen en de daarvan geslagen pillen zijn immers het beoogde resultaat van het proces dat in de woning plaatsvond en waar verdachte zich mee bezig hield. Ten aanzien van de amfetamine merkt de rechtbank op dat deze is aangetroffen in de vrieskist in de schuur die ook werd gebruikt voor het kristallisatieproces van de MDMA. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte ook van de aanwezigheid van de amfetamine wetenschap moet hebben gehad. Ook hier betrekt de rechtbank het uitblijven van een redelijke (en geloofwaardige) verklaring van verdachte ten aanzien van de verschillende belastende onderzoeksbevindingen in het nadeel van verdachte.
Dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat verdachte gezien is terwijl hij met een sleutel deuren opende en sloot, meermalen van en naar de woning ging met allerlei goederen en het feit dat de drugs zich open en bloot verspreid door de woning bevonden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen op 7 juli 2017 in totaal 130 kilo MDMA en 322 gram amfetamine aanwezig heeft gehad.
t.a.v. feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank is in de woning aan de [adres 2] te Eindhoven ook sprake geweest van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet, nu er voorwerpen en stoffen waren opgeslagen waarvan evident is dat deze worden gebruikt voor de vervaardiging of bewerking van synthetische drugs en waarvan ook vast staat dat deze daadwerkelijk daarvoor werden gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat niet alleen de productie van synthetische drugs, maar ook de voorbereidingshandelingen daartoe, in de regel door meer dan één persoon worden uitgevoerd, waarbij ieder een eigen taak/rol heeft in het (logistieke) proces. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de aangetroffen voorwerpen en stoffen tezamen en in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad en wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat deze voorwerpen en stoffen op deze locatie, met het hiervoor omschreven doel, werden bewaard. Immers is verdachte meermalen ter plaatse gezien en waren hier op diverse momenten andere personen bij. Ook zijn er daadwerkelijk meerdere personen in de woning aangetroffen op het moment dat de politie daar naar binnen ging.
t.a.v. feit 4 en 5
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen (en munitie cq. patroonhouders) in de zin van de Wet wapens en munitie moet komen vast te staan dat er sprake is van bewustheid bij de dader van de aanwezigheid van het wapen en het wapen zich in de machtssfeer van de verdachte bevindt. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de stukken in het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte zich in enige mate van de aanwezigheid van het in de woning aan de [adres 2] te Eindhoven aangetroffen wapen (en munitie cq. patroonhouders) bewust was. Hierbij heeft de rechtbank met name de vindplaats van het wapen en de patroonhouders (in een doos achter een schot op zolder) in aanmerking genomen. Op het wapen zijn geen sporen van verdachte aangetroffen. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Dit ligt anders voor wat betreft de wapens en de munitie die zijn aangetroffen in de Shurgard Box in Eindhoven. Vast staat dat de wapens en de munitie zijn aangetroffen in een opslagbox die al jarenlang door verdachte werd gehuurd en waarvoor verdachte de huur steeds contant kwam betalen. In de box lagen, behalve de aangetroffen wapens en munitie, bovendien ook andere goederen die direct te herleiden zijn tot verdachte, zoals een jas die over de dozen met daarin de wapens lag, met in de jaszakken diverse papieren op naam van verdachte. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij komt met een concrete en voldoende verifieerbare verklaring voor de aanwezigheid van de wapens en munitie in zijn opslagruimte. Verdachte heeft echter niet meer verklaard dan dat hij de opslagruimte onderverhuurde aan een persoon, van wie hij de naam niet wenst te noemen en voor wiens bestaan ook uit de overige stukken in het dossier geen aanwijzingen zijn af te leiden. De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat verdachte wist dat de wapens en munitie in zijn opslagruimte lagen. Uit de bewijsmiddelen kan echter niet worden afgeleid hoe lang de wapens daar al lagen, zodat de periode zoals genoemd in de tenlastelegging moet worden ingekort. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 september 2017 de in de tenlastelegging genoemde wapens, met uitzondering van de FEG Wala AP-9 (uit het proces-verbaal op pagina 971 van het dossier blijkt dat dat een ander type betreft), voorhanden heeft gehad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 01 februari 2017 tot en met 07 juli 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 07 juli 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 130 kilo MDMA (60 kilo MDMA kristallen en 70 kilo MDMA tabletten) en een hoeveelheid van ongeveer 322 gram amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 7 juli 2017 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- voorwerpen, een vervoermiddel en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- een (grote) hoeveelheid (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder maatscheppen en trechters en een sealmachine en strijkzakken (sealbags) en een slakkenhuis en droogrekken en meerdere vrieskisten en
- grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder PMK (piperonylmethylketon) en aceton en zoutzuur;
5.
op 12 september 2017 te Eindhoven (in een opslagbox aan de [adres 3] ) meerdere wapens van categorie II, te weten: - een Ceska Zbrojovka, model Skorpion VZ62 en
- een Colt, model M16 A1 en
- een R9-Arms, 9 x 19 mm. en
- een Riot Shutgun, serienummer CAL 12 en - een Ingram, model Mac-11 en
meerdere wapens van categorie III, te weten:
- een Beretta, model 90. en
- een Sig sauer, model P250 DCc en
- een Smith & Wesson, model 649. en - een pistool met dubbele loop (spoornummer AAKN5715NL)
en munitie van categorie III te weten: een (grote) hoeveelheid patronen (7,62 x 39mm en .38 special en 9 x 19mm en hagelpatronen), voorhanden heeft gehad;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren gevorderd, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is aangevoerd dat de officier van justitie in haar eis onvoldoende recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan de beperkte rol die verdachte heeft gehad. De zorgen die er ook bij de reclassering bestaan omtrent de psychische gesteldheid van verdachte zouden zwaarder meegewogen moeten worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van de feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Hierbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, samen met anderen, betrokken geweest bij de grootschalige kristallisatie van MDMA-olie in MDMA-hcl (zout). Verdachte produceerde daarmee, in een huis midden in een woonwijk, een grondstof voor de productie van MDMA- tabletten. Samen met anderen heeft verdachte in dat huis bovendien allerlei gevaarlijke grondstoffen en zeer aanzienlijke hoeveelheden synthetische drugs aanwezig gehad. De productie van en handel in synthetische drugs dient krachtig te worden bestreden wegens de schadelijkheid van deze drugs voor de volksgezondheid. Naast het gevaar voor de volksgezondheid, schuilt in de productie van dergelijke harddrugs ook direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in natuurgebieden. Ook wijst de rechtbank op ontploffingsgevaar dat kan optreden bij het (ondeskundig) opslaan en bewerken van diverse chemicaliën in een illegaal drugslaboratorium, terwijl ook het vervoer van benodigde hulpmiddelen en chemicaliën levensgevaarlijk kan zijn.
Daarnaast heeft verdachte een negental (zware) wapens en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen is naar zijn aard gevaarlijk voor iedere burger die met het gebruik ervan zou kunnen worden geconfronteerd. Het voorhanden hebben van vuurwapens bevordert het gebruik ervan en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving en daarom dient daartegen uit oogpunt van generale preventie streng te worden opgetreden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder 4 ten laste gelegde en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Voorlopige hechtenis

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen bij einduitspraak zoals eerder bij de schorsingsbeslissing van 18 september 2019 werd bepaald.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren in het licht van het recht dat een ieder heeft zijn berechting in vrijheid af te wachten. Indien verdachte direct gedetineerd raakt, zal dat leiden tot nadere leedtoevoeging zonder dat onherroepelijk vast staat dat verdachte schuldig is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het belang dat verdachte heeft bij voortduring van de schorsing van de voorlopige hechtenis dient te prevaleren boven het strafvorderlijk belang bij een opheffing van de schorsing. Daarom zal afzonderlijk een nieuwe schorsingsbeschikking worden opgemaakt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 5 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen onder de voormelde feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhefen onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. T.a.v. feit 2:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhefen onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. T.a.v. feit 3:medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in hetvierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen vandat feit,

gepleegd in een eendaadse samenloop met feit 1.

T.a.v. feit 5:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie enhet feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalengepleegd

en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitieVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 5:Gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht
Schorst de voorlopige hechtenis met ingang van 12 maart 2019 om 13.00 uur.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 12 maart 2019.