In deze zaak, die op 11 januari 2019 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.L. Hoogstraate, dat Beheermaatschappij en gedaagde sub 2 zouden worden verplicht om mee te werken aan de vestiging van een pandrecht. Dit pandrecht zou moeten dienen ter zekerheid van de terugbetaling van een geldlening van € 300.000, die door Beheermaatschappij aan Concept Cosmetics Holding B.V. was verstrekt. Eiseres stelde dat de vordering rechtsgeldig was gecedeerd aan Greenlight Holding B.V. en vervolgens aan haar echtgenoot, die haar een onherroepelijke privatieve last had gegeven om de vordering te innen.
De gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W. Josephus Jitta, voerden verweer en betwistten de geldigheid van de cessies. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat de cessies rechtsgeldig waren uitgevoerd, aangezien er geen registratie van de cessies had plaatsgevonden en er geen mededeling was gedaan aan Beheermaatschappij. Hierdoor kon eiseres niet worden aangemerkt als rechthebbende op de vordering.
De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van Beheermaatschappij tot dat moment waren begroot op € 1.606,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele stappen bij de cessie van vorderingen en de noodzaak van registratie en mededeling.