ECLI:NL:RBOBR:2019:1568

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
C/01/341231 / KG ZA 18-721
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot meewerken aan verkoop en ontruiming van een woning in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met de vordering om te worden veroordeeld tot het meewerken aan de verkoop van een gezamenlijk appartement en tot ontruiming na verkoop. De vrouw en de man hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk eigenaar van het appartement, dat in 2009 is aangeschaft. De vrouw heeft een aanzienlijk deel van de koopsom gefinancierd, terwijl de man het grootste deel via een hypothecaire lening heeft gefinancierd. De vrouw heeft gesteld dat de verstandhouding tussen hen is verslechterd en dat zij het appartement wil verkopen, maar dat de man niet meewerkt aan deze verkoop.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor haar vorderingen. De rechter heeft overwogen dat de mede-eigendom van het appartement niet per definitie gericht is op afwikkeling en dat de man, die in het appartement woont, niet heeft aangegeven te willen verhuizen. De vrouw kan in een bodemprocedure de verdeling van het appartement vorderen, maar in dit kort geding zijn de vorderingen afgewezen. De vrouw is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de man, die zijn kosten heeft begroot op € 1.277,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/341231 / KG ZA 18-721
Vonnis in kort geding van 15 maart 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. K. Steenbergen-van Straten te Heesch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel te Oss.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 december 2018 met zes producties
  • de conclusie van antwoord van 23 januari 2019
  • de mondelinge behandeling die plaats vond op 24 januari 2019
  • de aanhouding van de zaak na afloop van de mondelinge behandeling tot 7 maart 2019 ten behoeve van nader overleg tussen partijen in het kader van een minnelijke regeling
  • de brief van 20 februari 2019 van de zijde van de man waarin is medegedeeld dat de aanhouding niet tot een minnelijke regeling heeft geleid en waarin vonnis is gevraagd.
  • de brief van 25 februari 2019 van de zijde van de vrouw waarin is bevestigd hetgeen is weergegeven in de brief van de zijde van de man van 20 februari 2019.
1.2.
Vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben zeven jaar een affectieve relatie gehad en samengewoond in de woning van de vrouw. De relatie en de samenwoning zijn geëindigd in 2009.
2.2.
Nadat de relatie was geëindigd hebben partijen op 30 oktober 2009 samen een appartement verkregen aan de [adres] (hierna: het appartement), dit ten behoeve van de man in het kader van vervangende huisvesting. De koopsom voor dit appartement bedroeg € 188.250,-. Van de koopsom en de bij de koop komende kosten heeft de vrouw een bedrag van € 75.975,16 gefinancierd uit eigen middelen. De man heeft zijn deel van de koopsom en bijkomende kosten gefinancierd met een hypothecaire lening tot een bedrag van € 126.500,-.
2.3.
Het aandeel van de vrouw in de eigendom van het appartement is 49%, het aandeel van de man in de eigendom van het appartement is 51%.
2.4.
In de akte van levering van 30 oktober 2009 is onder meer het volgende bepaald:

NADERE AFSPRAKEN TUSSEN DE COMPARANTEN SUB 2(de vrouw en de man,
vrzr)
De comparanten sub 2 verklaarden ten aanzien van verbreking van de tussen hen bestaand hebbende gemeenschappelijke huishouding casu quo samenwoning het navolgende te zijn overeengekomen:
a. de comparant sub 2.a. (de man,
vrzr) zal de diensten en/of werkzaamheden verrichten zonder vergoeding voor de comparante sub 2.b. (de vrouw,
vrzr) zoals opgenomen op de aan deze akte gehechte lijst;
b. de comparante sub 2.b. stelt aan de comparant sub 2.a. de auto merk Lexus ter beschikking voor een periode van drie jaar te rekenen vanaf heden.
(…)
c. ten aanzien van het verkochte zijn de comparanten sub 2 overeengekomen dat zij beiden, ieder voor de helft, gerechtigd zijn tot de overwaarde van het verkochte.
Onder overwaarde wordt verstaan: de waarde van het verkochte in het economisch verkeer minus de restschuld van de daarop rustende hypothecaire geldlening(en).
(…)’
2.5.
Bij vonnis van 25 oktober 2011 heeft de kantonrechter bepaald dat de man uit hoofde van het gebruik van het appartement aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is ter hoogte van € 171,- per maand, te betalen voor de eerste van de maand.
2.6.
Vanaf 1 november 2012 heeft de man telkens een bedrag van € 170,- per maand in plaats van € 171,- per maand aan de vrouw betaald, zodat de vrouw ten tijde van de dagvaarding in deze procedure een vordering op de man had van € 73,00.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat -:
I de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag van € 73,00 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening;
II de man te veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis aan makelaar [naam makelaar] van [X] Makelaardij te Oss de opdracht te verstrekken terzake de verkoop van de gezamenlijke woning te Heesch aan de [adres] waarbij de woning te koop wordt gezet voor een bedrag van tenminste € 210.000,- en waarbij de laatprijs op tenminste € 200.000,- wordt bepaald, met machtiging aan de vrouw om namens de man deze opdracht te verstrekken indien die man in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
III te bepalen dat de man de sleutel van de woning aan de makelaar ter beschikking dient te stellen, op straffe van de in de dagvaarding genoemde dwangsom;
IV de man te veroordelen de woning open te stellen voor bezichtigingen, het maken van foto’s en alles wat nodig is om de woning op een goede wijze te verkopen, op straffe van de in de dagvaarding genoemde dwangsom;
V de vrouw dan wel de makelaar te machtigen zich toegang tot de woning te verschaffen, zo nodig door de sloten te vervangen, om zo de woning te kunnen betreden voor het maken van foto’s en dergelijke en de woning open te stellen voor bezichtigingen;
VI de man te veroordelen tot het meewerken aan de verkoop en levering aan de meest biedende op de gezamenlijke woning alsmede te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot ondertekening door de man van de koopovereenkomst, alsmede tot het notarieel transport van de gezamenlijke woning als bedoeld in artikel 3:300 e.v. BW indien gedaagde weigerachtig blijft aan deze veroordeling te voldoen;
VII de man te veroordelen de gezamenlijke woning uiterlijk één week voor levering van de woning aan derden leeg en ontruimd en in goede staat ter beschikking te stellen en deze woning te verlaten en niet verder te betreden en de vrouw te machtigen de woning te ontruimen met behulp van de sterke arm waarbij de kosten voor de ontruiming voor rekening van de man komen;
VIII de man te veroordelen tot betaling van de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en de levering van de gezamenlijke woning;
IX te bepalen dat de netto-verkoopopbrengst na verkoop van de woning tussen partijen wordt verdeeld conform de berekening van notariskantoor [naam notaris/kantoor] , zoals overgelegd als productie 6 bij dagvaarding;
X de man te veroordelen in de kosten en in de nakosten van deze procedure.
3.2.
Aan bovenstaande vorderingen heeft de vrouw – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd:
De situatie waarin beide partijen voor een deel eigenaar zijn van het appartement is, mede gelet op het feit dat de verstandhouding tussen partijen vanaf 2011 verder is verslechterd, niet meer wenselijk. De vrouw wil van de tussen haar en de man bestaande gemeenschap af. Het appartement overnemen is voor de vrouw geen optie omdat zij een eigen woning heeft. Zij wil het appartement daarom verkopen maar aangezien zij samen met de man eigenaar is en de man in het appartement woont kan de vrouw de verkoop van het appartement niet in gang zetten en het appartement niet verkopen zonder toestemming van de man.
3.3.
De man voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nadat partijen hun relatie hebben beëindigd, zijn zij gezamenlijk eigenaar geworden van het appartement. Partijen hebben er derhalve voor gekozen om mede-eigenaar van een woning te zijn, terwijl zij geen partners meer waren. Deze mede-eigendom is, anders dan de mede-eigendom in het geval van een ontbonden gemeenschap ex artikel 3:189 lid 2 BW, niet per definitie op afwikkeling van de gemeenschap gericht.
De mede-eigendom van partijen wordt in dit geval (mede) bepaald door hetgeen in de akte van 30 oktober 2009 is overeengekomen. Gezien de wijze waarop volgens de akte de overwaarde van het appartement zou moeten worden vastgesteld, gaat de voorzieningenrechter er voorshands van uit dat partijen geen rekening hebben gehouden met verkoop van het appartement aan een derde, maar wel met toedeling aan één van hen. In de akte van 30 oktober 2009 is voor de berekening van de overwaarde immers niet uit gegaan van een concrete verkoopprijs maar van de waarde van het appartement in het economisch verkeer.
Kennelijk wenst de vrouw het appartement niet over te nemen en voorshands ziet het er naar uit dat de man vanwege zijn inkomen niet in staat is de vrouw uit te kopen.
4.2.
Gelet op deze rechtsverhouding die partijen destijds zelf om hen moverende redenen in het leven hebben geroepen, kan de vrouw thans niet verlangen dat de man op korte termijn mee werkt aan de verkoop van het appartement en het appartement verlaat. Factoren die mee wegen zijn dat het appartement is aangekocht ten behoeve van de man die daar sinds eind 2009 woont, dat de man te kennen heeft gegeven dat hij daar graag wil blijven wonen (waaruit de voorzieningenrechter op maakt dat de man dus – vooralsnog – niet in wenst te stemmen met een verdeling van de gemeenschap), en dat niet gebleken is dat de man de hypotheektermijnen aan de bank niet (tijdig) voldoet.
De vrouw heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd welk spoedeisend belang zij heeft bij een veroordeling van de man bij wijze van een voorlopige voorziening in kort geding om mee te werken aan de verkoop, de levering en de ontruiming van het appartement zoals door de vrouw gevorderd. De vorderingen die hierop zien worden dan ook afgewezen.
De vrouw kan in een bodemprocedure op grond van artikel 3:178 BW verdeling van het appartement vorderen. Indien de man dit verlangt kan de bodemrechter dan ook nagaan of er in de aard van de mede-eigendom en de verhouding van partijen aanleiding bestaat om de verdeling voor een bepaalde periode uit te sluiten.
4.3.
Ten aanzien van de door de vrouw gevorderde geldsom van € 73,00 is ter zitting komen vast te staan dat de man dit bedrag inmiddels betaald heeft, zodat de vrouw bij toewijzing van deze vordering geen belang meer heeft.
4.4.
Aan de opmerking van mr. Steenbergen-van Straten in de brief van 25 februari 2019, dat de man over de maanden december 2018 tot en met februari 2019 wederom heeft nagelaten de volledige gebruiksvergoeding te voldoen gaat de voorzieningenrechter voorbij, aangezien mr. Van Putten-van den Heuvel hier niet meer op heeft kunnen reageren en in verband met hoor en wederhoor na het sluiten van de mondelinge behandeling ter zitting in beginsel geen nieuwe stellingen en/of producties in het geding kunnen worden gebracht.
4.5.
Nu de vorderingen worden afgewezen zal de vrouw als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de man worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- overige kosten
-
salaris 980,00
Totaal € 1.277,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 1.277,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2019.