ECLI:NL:RBOBR:2019:1608

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
19_622
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M.H. Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende inschrijving als student

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Technische Universiteit Eindhoven als verweerder en een eiser die zich wilde inschrijven voor de Master Chemical Engineering voor het studiejaar 2018-2019. De eiser had op 6 juni 2018 een verzoek ingediend om ingeschreven te worden, maar ontving geen beslissing van de universiteit. Hierop heeft hij op 14 november 2018 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing, geregistreerd onder procedurenummer SHE 18/2822. Daarnaast vroeg hij om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder SHE 18/2821, maar de voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd om dit verzoek te behandelen.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de eiser vrijgesteld wordt van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Dit betekent dat het beroep niet niet-ontvankelijk is op basis van het niet betalen van griffierecht. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep, omdat de beslissing waartegen het beroep zich richt, valt onder de bevoegdheid van het college van beroep voor de examens, zoals bepaald in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheid is om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen een besluit op grond van artikel 7.61 van de WHW. Daarom heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 maart 2019 door rechter H.M.H. Koning, in aanwezigheid van griffier J.R. Leegsma.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

Technische Universiteit Eindhoven, verweerder

(gemachtigde: mr. F. van Dinther).

Procesverloop

Op 14 november 2018 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing, omdat hij vindt dat verweerder geen beslissing heeft genomen op zijn verzoek van 6 juni 2018 om ingeschreven te worden als student voor de Master Chemical Engineering voor het studiejaar 2018-2019. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer SHE 18/2822. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder procedurenummer SHE 18/2821.
De rechtbank heeft het beroep (SHE 18/2822) op 19 december 2018 als bezwaarschrift doorgezonden aan verweerder. Eiser heeft op 20 februari 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op dit bezwaarschrift.
Bij uitspraak van 28 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen (SHE 18/2821).

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft met de door hem verschafte gegevens aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen. Dat betekent dat het beroep niet om die reden niet-ontvankelijk is.
2. Wanneer de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep, kan zij uitspraak doen op het beroep zonder dat het beroep op een zitting is behandeld. Dit volgt uit artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank ziet aanleiding om in deze zaak uitspraak te doen zonder zitting. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3. Het beroep is gericht tegen het volgens eiser niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder op zijn bezwaarschrift tegen het volgens hem niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag om ingeschreven te worden voor de masteropleiding Chemical Engineering voor het studiejaar 2018-2019. Een beslissing op een dergelijke aanvraag is een beslissing op grond van artikel 7.30b, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (de WHW). In artikel 7.61, eerste lid en onder g, van de WHW is bepaald dat het college van beroep voor de examens bevoegd is ten aanzien van een dergelijke beslissing. Artikel 7.61 van de WHW is genoemd in artikel 1 van bijlage 2 van de Awb. Gelet op laatstgenoemd artikel en artikel 8:5, eerste lid, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van artikel 7.61 van de WHW. Omdat besluiten op grond van artikel 7.61 van de WHW zijn uitgezonderd van beroep bij de bestuursrechter en de bestuursrechter dus niet bevoegd is om over dergelijke besluiten te oordelen, staat ook tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen een besluit op grond van dat artikel geen beroep open.
4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. Koning, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet
worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in
de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze
uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of,
indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.
Afschrift verzonden aan partijen op: