ECLI:NL:RBOBR:2019:1805

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
C/01/343324 / KG ZA 19-95
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning wegens illegaal vuurwerk en tekortschieten in toezicht door de huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL. en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De eiser, Woonbedrijf, vorderde ontruiming van de woning van [gedaagde] vanwege de aanwezigheid van illegaal zwaar vuurwerk in de woning en de berging. De huurder had sinds 4 april 2005 de woning gehuurd en was verantwoordelijk voor de gedragingen van zijn zoon, die in de woning illegaal vuurwerk had opgeslagen. Tijdens een opsporingsonderzoek op 3 januari 2019 werd in de woning en de berging een grote hoeveelheid illegaal vuurwerk aangetroffen, wat leidde tot ernstige veiligheidsrisico's voor de omwonenden.

De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen als huurder door onvoldoende toezicht te houden op de activiteiten van zijn zoon. De aanwezigheid van 230 kilogram illegaal vuurwerk, inclusief instructies voor het maken van vuurwerkbommen, vormde een aanzienlijk gevaar voor de woonomgeving. De rechtbank concludeerde dat er een spoedeisend belang was voor Woonbedrijf om de woning te ontruimen, gezien de risico's voor de veiligheid van omwonenden en de noodzaak om de woning beschikbaar te stellen voor andere huurders.

De voorzieningenrechter wees de vordering tot ontruiming toe en stelde een termijn van vier weken vast voor de ontruiming. [gedaagde] werd ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders met betrekking tot de veiligheid in en om hun woning, vooral wanneer er sprake is van illegale activiteiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/343324 / KG ZA 19-95
Vonnis in kort geding van 2 april 2019
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONBEDRIJF SWS.HHVL.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend met toevoeging verleend door de Raad voor rechtsbijstand met kenmerk 1IO5635,
advocaat mr. J.J.E. van Berlo te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Woonbedrijf en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 maart 2019 met 10 producties
  • de mondelinge behandeling van 22 maart 2019
  • de pleitnota van Woonbedrijf
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 4 april 2005 van Woonbedrijf de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning). Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden Woonruimte d.d. 1 november 2004 van Woonbedrijf (versie van toepassing (hierna: de algemene huurvoorwaarden).
2.2.
Op 3 januari 2019 heeft de Dienst Regionale Recherche (DDR) – Team Milieu een opsporingsonderzoek uitgevoerd in de woning. Van dit opsporingsonderzoek is op ambtseed een bestuurlijke rapportage opgesteld. Deze rapportage vermeldt onder meer het volgende:
“ […]
De woning, [adres] , is gelegen binnen een druk bewoonde wijk genaamd [naam wijk] in het stadsdeel [naam stadsdeel] .
De woning is een hoekwoning waarvan de linkerzijde grenst aan de voorzijde van de woningen [huisnummer] , [huisnummer] , [huisnummer] en [huisnummer] op een afstand van ongeveer 3 meter.
De berging staat los van de woning en heeft geen toegang tot de woning.
De achterzijde van de berging grenst op een afstand van ongeveer 2 meter aan een kinderspeeltuin.
Feiten en omstandigheden
Op donderdag 3 januari 2019 heeft de politie een opsporingsonderzoek ingesteld in het pand [adres] .
Tijdens dit onderzoek werd in de separate berging, alsmede in de woning, een grote hoeveelheid illegaal zwaar vuurwerk aangetroffen.
In de woning werden voorts twee bladen aangetroffen waarop duidelijk de instructie te lezen was hoe men vuurwerkbommen kon maken.
In de berging werden provisorische zelfgemaakte ontstekingsmechanismen aangetroffen.
Ook een partij Kaliumnitraat en suiker.
Het betreft hier grondstoffen voor rookbommen en het is brand bevorderend.
Het vuurwerk, dat nog nader onderzocht moet worden, kan in grote lijnen alsvolgt worden beschreven:
Het betrof hier ongeveer 230 kilogram vuurwerk, zijnde een bruto gewicht.
Deze partij bestond onder andere uit z.g. Shells of mortieren, Cobra’s en lawinepijlen.
Dit betreft z.g. 1.1G vuurwerk en is in Nederland niet toegestaan voor particulieren.
1.1G is een verplichte categorieaanduiding bij het vervoer van gevaarlijke stoffen.
1.1G geeft aan dat het een massa explosief betreft. Dit houdt in dat, als één vuurwerkartikel ontbrandt, alle andere vuurwerkartikelen ook tegelijk afgaan.
De explosieve kracht van één Cobra wordt vergeleken met die van een handgranaat.
Bij het tegelijkertijd ontbranden van de 230 kg vuurwerk zou dit hebben geleid tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat.
Het zou ernstige gevolgen hebben gehad voor deze woonwijk.
Aanhouding en verhoor verdachte
[…]
Tijdens zijn verhoor verklaarde de verdachte [naam verdachte] dat alle aangetroffen en inbeslaggenomen vuurwerk van hem was.
Tijdens zijn verhoor verklaarde de verdachte [gedaagde] , dat hij wist van de opslag van vuurwerk in zijn berging. Dit vuurwerk was van zijn zoon. Verder verklaarde hij, dat hij in de veronderstelling was dat het consumentenvuurwerk betrof.
Noot rapporteur: Het opslaan van consumentenvuurwerk door particulieren is toegestaan tot maximaal 25 kilogram.
Tegen genoemde verdachten wordt proces-verbaal opgemaakt wegens overtreding van het Vuurwerkbesluit - de Wet Milieubeheer - De Wet op de Economische delicten.[…]
Opmerkingen, informatieverstrekking en sluiting
Op het woonadres van [naam verdachte] aan de [adres 2] bleek geen (illegaal) vuurwerk aanwezig. Er werden slechts lege vuurwerkdozen aangetroffen.

3.Het geschil

3.1.
Woonbedrijf vordert – samengevat – ontruiming van de woning en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
Woonbedrijf legt zakelijk weergegeven het volgende aan haar vordering ten grondslag.
3.2.1.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden waar het gaat om de bestemming en het gebruik van de woning. Voorts heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met artikel 7:213 en 7:214 BW door in de woning zwaar illegaal vuurwerk voorhanden te hebben en de woning te gebruiken, althans te laten gebruiken voor illegale, commerciële activiteiten.
Dit vormt een gevaar voor de woonomgeving en heeft gevolgen voor de uitstraling en de leefbaarheid in de straat/wijk. De hoeveelheid illegaal vuurwerk duidt op de niet te negeren mogelijkheid dat [gedaagde] vanuit de woning handels- en productieactiviteiten kan en wil ontplooien. [gedaagde] heeft de bestemming van de woning (deels) gewijzigd door de woning te gebruiken voor bedrijfsmatige activiteiten en opslag en/of productie van illegaal zwaar vuurwerk of om de handel daarin te faciliteren. [gedaagde] heeft zijn niet inwonende zoon [naam verdachte] tot de woning toegelaten, die mogelijk in illegaal zwaar vuurwerk handelt. [gedaagde] heeft in strijd gehandeld met het Vuurwerkbesluit, de Wet Milieubeheer en de Wet op de economische delicten.
[gedaagde] had zich als huurder in de woning en de directe omgeving daarvan van deze gedragingen te onthouden dan wel had hij deze gedragingen niet mogen toestaan dan wel had hij maatregelen moeten treffen om deze gedragingen te voorkomen.
3.2.2.
Het enkele bewaren en opslaan van illegaal zwaar vuurwerk in een woning en de daarbij horende berging levert in zijn algemeenheid een aanzienlijk veiligheidsrisico op voor [gedaagde] zelf en de omwonenden.
Het gaat om een grote hoeveelheid massa-explosieven die aanzienlijk veel schade kunnen aanrichten en direct gevaar opleveren voor de leefomgeving. Nu het vuurwerk is aangetroffen op 3 januari 2019, kort na de jaarwisseling, ligt het voor de hand dat in de weken daarvoor meer vuurwerk is opgeslagen. Het vuurwerk is zonder enige veiligheidsmaatregelen opgeslagen. De aanwezigheid van kaliumnitraat en suiker in dezelfde ruimte levert direct brandgevaar op. Uit de aanwezigheid van instructies voor het vervaardigen van vuurwerkbommen kan worden opgemaakt dat het ook de bedoeling was om deze vuurwerkbommen in de woning te maken. Hulpverleners zullen in het geval van brand doorgaans niet bedacht zijn op de risico’s van het aanwezige vuurwerk. De politie heeft de Explosieven Opruimingsdienst Defensie ingeschakeld om het zware vuurwerk te verwijderen.
3.2.3.
[gedaagde] is op de hoogte (geweest), althans behoort dat te zijn van de aanwezigheid van het illegale vuurwerk. Het vuurwerk is aangetroffen in de berging van de woning en in de woning zelf en is, gezien de omvang en het gewicht van 230 kg, niet te missen. [gedaagde] heeft nagelaten een onderzoek naar het vuurwerk in te stellen. Gezien de hoeveelheid, de attributen en de gevonden instructies is het ongeloofwaardig dat [gedaagde] ervan uitging dat het om consumentenvuurwerk ging. Overigens is ook de opslag van een dergelijke hoeveelheid consumentenvuurwerk gevaarzettend.
3.2.4.
De grondslagen van de vordering leveren ieder afzonderlijk, maar ook tezamen een spoedeisend belang op. Met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat een vordering tot ontbinding en ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Er is sprake van zodanige ernstige gedragingen en/of tekortkomingen dat de beslissing niet kan worden afgewacht, althans dat van Woonbedrijf in redelijkheid niet kan worden gevergd [gedaagde] nog langer gebruik maakt van de woning, ook al is de huurovereenkomst nog niet geëindigd.
3.2.5.
Volgens vaste rechtspraak wordt voor toewijzing van een vordering in kort geding niet als vereiste gesteld dat naast het vereiste van het spoedeisend belang ook sprake moet zijn van omstandigheden die acuut een voorziening vergen. Deze omstandigheden doen zich overigens wel voor nu het gezondheidsrisico dat omwonenden en medewerkers van Woonbedrijf lopen zodanig is dat het belang bij ontruiming spoedeisend is.
Woonbedrijf is voorts op het grond van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 verplicht om als sociaal verhuurster betaalbare woningen aan haar doelgroep te verhuren. De woning is onttrokken aan de bestemming en onthouden aan de doelgroepen waarvoor zij is bestemd. Op grond van hetzelfde besluit en de Woningwet is Woonbedrijf gehouden een strikt beleid te hanteren ten aanzien van de productie en aanwezigheid van illegaal zwaar vuurwerk alsmede het gebruiken van de woning voor de opslag, productie en handel hiervan. Woonbedrijf hoeft dit ook niet te dulden.
Tevens is het spoedeisend belang erin gelegen dat ontruiming ertoe leidt dat de woning kan worden toegewezen aan iemand die daarvoor in aanmerking komt en de woning wel als goed huurder zal bewonen en gebruiken. De schaarste aan dergelijke woningen is groot.
Het belang van [gedaagde] bij behoud van de woning weegt minder zwaar dan het belang van Woonbedrijf om tegen de tekortkomingen op te treden. Bijzondere omstandigheden doen zich aan zijn zijde niet voor.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.1.
Er is geen sprake van een gedraging aan de zijde van [gedaagde] die zo ernstig is dat met spoed een voorziening vereist is en de uitkomst van een bodemprocedure bij de kantonrechter niet kan worden afgewacht. Het belang van [gedaagde] staat aan toewijzing van de vordering tot ontruiming in de weg. Van een gevaarlijke situatie is al geruime tijd geen sprake meer. Bij gebrek aan een spoedeisend belang moet Woonbedrijf in haar vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.2.
Het is niet te verwachten, althans staat zeker niet zonder meer vast dat de bodemrechter de vordering van Woonbedrijf zal toewijzen, zeker niet als alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen.
[gedaagde] huurt al tientallen jaren van (rechtsvoorgangers van) Woonbedrijf – ook al vóór 2005 – en heeft zich altijd als een goed huurder gedragen. Hij heeft goed contact met omwonenden en betaalt de huur altijd netjes.
[gedaagde] wist dat zijn zoon [naam verdachte] een hobby had bestaande uit het hebben van vuurwerk. Dat was al jaren zo. Dat betrof echter geen illegaal vuurwerk. Kort na de jaarwisseling van 2018/2019 vroeg de zoon aan [gedaagde] of hij tijdelijk wat legaal vuurwerk in de berging van de woning mocht opslaan. Dat vond [gedaagde] geen probleem. [gedaagde] wist echter niet dat het om veel vuurwerk ging en ook niet dat dit vuurwerk illegaal was. [gedaagde] had geen reden om aan zijn zoon te twijfelen. De zoon had al langere tijd de sleutel van de woning en er was nog nooit iets misgegaan. De zoon van [gedaagde] betwist de door de politie gestelde hoeveelheid illegaal vuurwerk.
[gedaagde] heeft na 3 januari 2019 contact gezocht met Woonbedrijf om een gesprek aan te gaan. Hij zou worden teruggebeld. Dat is nooit gebeurd. [gedaagde] erkent dat hij als huurder verantwoordelijk is voor hetgeen zich in zijn woning afspeelt en bevindt. Het gebeuren kan hem echter niet zo zwaar kan worden aangerekend dat hij de woning zou moeten verlaten. Dit zou ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn.
3.3.3.
Het illegale vuurwerk is buiten zijn medeweten in de berging opgeslagen. [gedaagde] komt daar nooit en heeft het vuurwerk ook niet zien staan. [gedaagde] heeft een pittig gesprek met zijn zoon gehad en de sleutel van de woning teruggevorderd. [gedaagde] is ook niet dermate ernstig in zijn toezichthoudende taak die hij als huurder heeft ten aanzien van hetgeen in en om de woning gebeurt tekortgeschoten dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Er bestaan diverse overeenkomsten met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:612). In deze zaak wees de rechtbank de gevorderde ontruiming af. Ook hier ging het om een huurder wiens kind in de woning – een daarbij horende garagebox – illegaal vuurwerk had opgeslagen.
3.3.4.
[gedaagde] heeft een zeer beperkt sociaal netwerk. Hij kan niet terugvallen op zijn kinderen. [gedaagde] heeft in 1988 een ernstig motorongeluk gehad. Als gevolg daarvan is [gedaagde] volledig arbeidsongeschikt. Hij is voor de rest van zijn leven aangewezen op een bijstandsuitkering en kan dan ook niet anders huren dan binnen de sociale sector. [gedaagde] heeft geen uitzicht op alternatieve huisvesting en hij zal voor een aantal jaren niet in aanmerking komen voor een huurwoning in de sociale sector. Als [gedaagde] de woning gedwongen moet verlaten moet hij voor de rest van zijn leven op straat leven.
Bij het toewijzen van een vordering tot ontruiming in kort geding moet grote terughoudendheid worden betracht. De gevolgen van een gevorderde ontruiming voor [gedaagde] zullen bij toewijzing zeer ingrijpend zijn en ook vrijwel niet terug te draaien. [gedaagde] is doordrongen van de ernst van de situatie en verklaart dat dit nooit meer zal gebeuren. [gedaagde] heeft er alles voor over om zijn woning te behouden en is bereid om met Woonbedrijf daarover nadere afspraken te maken.
3.3.5.
Mocht de vordering worden toegewezen dan verzoekt [gedaagde] de ontruimingstermijn op niet korter dan vier weken te bepalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van Woonbedrijf in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop de toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. In het bijzonder zal beoordeeld moeten worden of [gedaagde] gedwongen kan worden de woning op korte termijn te ontruimen. Daarbij moet zwaar wegen dat een veroordeling tot ontruiming bij wijze van voorlopige voorziening veelal een definitief karakter zal hebben en aldus diep ingrijpt in het woonbelang van de huurder. Terughoudendheid van de kortgedingrechter bij de beoordeling of een ontruiming bij wijze van voorlopige voorziening gerechtvaardigd is, is dan ook geboden.
4.2.
[gedaagde] betwist de hoeveelheid illegaal zwaar vuurwerk die volgens de politie in de berging van de woning is aangetroffen. Hij heeft echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt waarom de hoeveelheid die door de politie is vermeld in de gemaakte bestuurlijke rapportage, 230 kilogram, niet klopt. In dit opzicht is niets aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft dan ook geen enkele reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
Voorts acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat in de berging met illegaal zwaar vuurwerk is gewerkt, in die zin dat reeds gefabriceerd vuurwerk is gewijzigd, bewerkt en /of uit elkaar is gehaald, bijvoorbeeld om daarmee aan kruit en/of flitspoeder te komen.
Dit is door mr. Van Berlo wel betwist, maar [gedaagde] heeft ook verklaard dat hij wist van de vuurwerkhobby van zijn zoon en dat in de berging
dummyvuurwerk aan de muur was bevestigd. Zonder nader toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien dat deze vuurwerkhobby zich zou beperken tot het enkel voorhanden hebben van (consumenten)vuurwerk gedurende het jaar om dit vuurwerk vervolgens af te steken in de periode omstreeks Oudjaar. De voorzieningenrechter zou zich nog kunnen voorstellen dat iemand bij wijze van hobby vuurwerk verzamelt zoals een ander dat doet met postzegels of munten, maar dat is niet gesteld. Dit rijmt ook niet met de vondst van zelf gefabriceerde ontstekingsmechanismen.
Ook is niet weersproken dat in de woning – en niet in de berging – instructies zijn aangetroffen om vuurwerkbommen te maken. [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat hij van het bestaan van deze instructies geen weet had. Verder is niet weersproken dat in de berging lege hulzen van vuurwerk zijn aangetroffen waarvan het kruit was verwijderd, als ook kaliumnitraat en suiker en dat dit grondstoffen zijn om rookbommen te maken. De door Woonbedrijf overgelegde mediaberichten naar aanleiding van de ontdekking van het vuurwerk reppen ook over de vondst van een vuurwerk(werk)plaats en niet alleen over de vondst van enkel vuurwerk.
4.3.
De voorzieningenrechter acht het dan ook voldoende aannemelijk dat in de berging niet alleen een grote hoeveelheid illegaal zwaar vuurwerk lag opgeslagen, maar ook dat ter plekke vuurwerk werd gemaakt en/of bewerkt. Het hoeft geen betoog dat het werken met en voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid illegaal zwaar vuurwerk zeer grote risico’s met zich brengt voor omwonenden, zeker als niet de nodige voorzorgsmaatregelen zijn getroffen. In bijlage 2 bij het Vuurwerkbesluit zijn de voorschriften opgenomen waaraan het opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik moet voldoen, zoals onder veel meer het voorhanden zijn in de bewerkingsruimte en bewaarplaats van een automatische sprinklerinstallatie met automatische doormelding naar de centrale meldkamer van de brandweer. De stelling van Woonbedrijf dat de berging niet was voorzien van enige veiligheidsmaatregelen is door [gedaagde] niet betwist.
4.4.
Ook als wordt aangenomen dat [gedaagde] niet wist dat zijn zoon in de berging een grote hoeveelheid illegaal vuurwerk had opgeslagen en reden had om er vanuit te gaan dat het een beperkte hoeveelheid consumentenvuurwerk betrof, had hij – nu hij wist dat zijn zoon een vuurwerkhobby had – actief toezicht moeten houden op de bezigheden van zijn zoon in de berging. Het gaat hier immers niet om een alledaagse hobby waaraan geen noemenswaardige risico’s kleven voor de beoefenaar of derden, integendeel. Het gaat letterlijk en figuurlijk om een situatie van spelen met vuur.
De voorzieningenrechter acht het voorts ook niet aannemelijk dat [gedaagde] nooit in de berging zou komen. Ter zitting heeft hij immers verklaard dat zijn zoon in de berging
dummyvuurwerk aan de wand had bevestigd en ook hoe dat vuurwerk eruit zag. [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat hij dit pas is te weten gekomen ná het onderzoek door de politie op 3 januari 2019.
4.5.
[gedaagde] is op grond van artikel 7:219 BW voor de gedragingen van zijn zoon in de woning (en de berging) verantwoordelijk. Hij heeft zelf gesteld dat hij zijn zoon toegang tot zijn woning en de berging heeft verstrekt (en een sleutel van de woning). [gedaagde] kon op zijn zoon toezicht houden en moest dat in dit geval ook doen. Vaststaat dat hij dit niet, althans gelet op de aard van de gedragingen – het werken met/fabriceren en opslaan van vuurwerk – en de gevaren die daaraan kleven onvoldoende heeft gedaan.
De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat [gedaagde] door dit gebrek aan toezicht in het licht van de gedragingen van de zoon – het voorhanden hebben en werken aan een grote hoeveelheid illegaal zwaar vuurwerk –, de daaraan verbonden risico’s en de wetenschap dat de zoon een vuurwerkhobby uitoefende zich niet als een goed huurder heeft gedragen.
De voorzieningenrechter acht het ook voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat dit tekortschieten de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning rechtvaardigt, ook als rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] en de gevolgen voor hem van het verlies van de woning.
4.6.
Met Woonbedrijf is de voorzieningenrechter van oordeel dat er aanleiding bestaat om vooruitlopend op de uitkomst in die bodemprocedure een veroordeling tot ontruiming van de woning uit te spreken. Gelet op de in deze procedure bekende feiten en omstandigheden en het zeer grote veiligheidsrisico dat voor omwonenden heeft bestaan, heeft Woonbedrijf een onmiskenbaar spoedeisend belang bij de door haar ingestelde vordering tot ontruiming van de woning. Zij hoeft geen genoegen te nemen met de verklaring van [gedaagde] dat hij er alles voor over heeft om de woning te behouden, terwijl er vele aspirant-huurders zijn die wachten om in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Daarnaast heeft Woonbedrijf een zwaarwegend belang om ook naar andere huurders een signaal af te geven dat tekortkomingen zoals in het onderhavige geval niet worden getolereerd.
4.7.
[gedaagde] heeft in dit verband nog gewezen op de uitspraak van Amsterdam van 2 februari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:612). Aan hem kan worden toegegeven dat tussen de zaak die daar voorlag en de zijne de nodige overeenkomsten bestaan. Echter zeker ook de nodige verschillen. In de kern overweegt de rechtbank Amsterdam dat naar haar oordeel te veel onzekerheid bestaat over een aantal bij de beoordeling relevante omstandigheden om daarover in kort geding een uitspraak te doen en dat gegeven die onzekerheid en de belangen van de huurder het toewijzen van een ontruiming in kort geding te ver ging. Een van die omstandigheden betrof de zwaarte van het aangetroffen vuurwerk, waarover kennelijk nog geen duidelijkheid bestond. Verder had de betrokken woningbouwcorporatie niet weersproken dat het om maximaal 5 tot 10 kilo vuurwerk ging. De omstandigheden in deze zaak zijn op die punten voldoende duidelijk.
4.8.
De gevorderde ontruiming zal worden toegewezen. Gelet op de (fysieke) beperkingen van [gedaagde] zal de voorzieningenrechter de ontruimingstermijn stellen op vier weken na betekening van het vonnis.
4.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld. De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de zelfstandige woning staande en gelegen te [woonplaats] , aan de [adres] en alle daarin aanwezige personen en goederen voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonbedrijf te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Woonbedrijf te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot vandaag aan de zijde van Woonbedrijf begroot op:
- € 101,05 kosten dagvaarding;
- € 639,-- griffierecht;
- € 816,-- bijdrage salaris advocaat,
te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 100,-- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), te vermeerderen met de explootkosten van de betekening van het vonnis te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze nakosten vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.