Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de inleidende dagvaarding in kort geding van 21 februari 2019 met (9) producties;
- de brief van de advocaat van de man van 19 maart 2019 met producties (1-7);
- de brief van de advocaat van de vrouw van 20 maart 2019 met aanvullende producties (9-10);
- de mondelinge behandeling die op 21 maart 2019 heeft plaatsgevonden. Beide partijen en hun advocaten zijn verschenen en hebben hun standpunt nader toegelicht. Beide advocaten hebben hierbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
2.De feiten
3.Het geschil
22 augustus 2018 is overeengekomen. Partijen hebben zich verbonden tot het vestigen van een hypotheekrecht ten gunste van de vrouw. De vrouw heeft daarbij geen nadere voorwaarden gesteld. De man zou hiermee overigens niet akkoord zijn gegaan. De man moet als directeur/groot aandeelhouder van zijn bedrijf [bedrijfsnaam] namelijk ook rekening houden met de belangen van het bedrijf, tevens pachter van de gronden waarop het hypotheekrecht zal worden gevestigd. De vrouw is mede-eigenaar van de gronden, en dus ook mede-pachter, en heeft als zodanig voldoende mogelijkheden om uitholling van haar rechten te voorkomen. De onderbouwing van de vrouw van haar spoedeisend belang is dus ontoereikend. Niet valt in te zien dat de man enig verwijt kan worden gemaakt voor de ontstane impasse, en zeker niet in die mate dat dwangsommen gerechtvaardigd zijn, of dat een veroordeling in de werkelijke proceskosten aan de orde zou zijn. De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4.De beoordeling
kan” worden bedongen dat de hypotheekhouder (de vrouw) bevoegd is om het verhypothekeerde goed in beheer te nemen, indien de hypotheekgever (de man) in zijn verplichtingen jegens haar in ernstige mate tekort schiet en de voorzieningenrechter van de rechtbank haar machtiging verleent. Artikel 3:267 lid 2 BW bepaalt voorts dat eveneens in de hypotheekakte “
kan” worden bedongen dat de hypotheekhouder (de vrouw) bevoegd is de aan de hypotheek onderworpen zaak onder zich te nemen, indien dit met het oog op de executie is vereist en de voorzieningenrechter haar machtiging verleent. Deze wetsbepalingen betreffen dus een mogelijkheid, maar niet een verplichting om de bedingen in een hypotheekakte op te nemen.
nietopnemen van de bedingen in de hypotheekakte zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij het
welopnemen van de bedingen. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt.