ECLI:NL:RBOBR:2019:1840

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
C/01/341644 / KG ZA 18-751
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenconflict over recht van weg en contactverbod tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt in 's-Hertogenbosch, betreft het een burenconflict tussen eiser en gedaagde over het recht van weg en een contactverbod. Eiser, eigenaar van een woning, maakt gebruik van een pad dat door gedaagde is geblokkeerd door het plaatsen van een schutting. Dit heeft geleid tot een verslechtering van de relatie tussen beide partijen, met beschuldigingen van vernielingen en bedreigingen over en weer. Eiser heeft gedaagde gedagvaard in kort geding, waarbij hij vorderingen heeft ingesteld voor een contactverbod en het verplaatsen van de schutting. Gedaagde heeft in reconventie vorderingen ingesteld om eiser te verbieden met een bestelbus over het pad te rijden en om hem te verbieden bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen die overlast veroorzaken.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verstoord en dat een contactverbod gerechtvaardigd is. Eiser heeft recht op gebruik van het pad, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat hij gedaagde niet alleen had moeten dagvaarden, maar ook de eigenaar van de woning die gedaagde huurt. De vordering van eiser om de schutting te verplaatsen is afgewezen, omdat gedaagde niet de eigenaar is van het perceel. Wel is gedaagde verboden om obstakels op het pad te plaatsen en is een dwangsom opgelegd voor overtredingen. In reconventie is eiser verboden om zich in de tuin van gedaagde te begeven en is ook hier een dwangsom opgelegd voor overtredingen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/341644 / KG ZA 18-751
Vonnis in kort geding van 20 maart 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.A.M.H. Vink te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. drs. R.V. Van den Wildenberg te Vught.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 januari 2019 met producties 1 tot en met 10;
  • het faxbericht van 17 januari 2019 van mr. Vink met producties 11 en 12;
  • het faxbericht van 21 januari 2019 van mr. Vink met productie 13;
  • het faxbericht van 25 januari 2019 van mr. Van den Wildenberg met de eis in reconventie, alsmede producties 1 tot en met 8;
  • het faxbericht van 28 januari 2019 van mr. Vink met producties 14 tot en met 17;
  • het faxbericht van 28 januari 2019 van mr. Van den Wildenberg, ingekomen ter griffie te 10.59 uur met twee aanvullende producties;
  • het faxbericht van 28 januari 2019 van mr. Vink, ingekomen ter griffie te 16.50 uur met de producties 18 en 19;
  • de mondelinge behandeling op 29 januari 2019, waarbij mr. Vink de vordering heeft toegelicht aan de hand van een pleitnota en mr. Van den Wildenberg een conclusie van antwoord heeft overgelegd;
  • het bezwaar van mr. van den Wildenberg tegen de overgelegde producties 14 tot en met 18 van mr. Vink vanwege het late tijdstip van indiening;
  • de weigering door de voorzieningenrechter van de producties 18 en 19 vanwege het late tijdstip van indiening;
  • de aanhouding in verband met de descente op 25 februari 2019;
  • de bij faxberichten van 15 februari 2019 en 20 februari 2019 van mr. Vink ontvangen producties 18 tot en met 27;
  • de descente aan de [adres] en [adres] te [woonplaats] op 25 februari 2019, waarna ten slotte vonnis is bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en zijn partner zijn tezamen eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Zij wonen daar sinds 2003.
2.2.
[gedaagde] woont sinds oktober 2016 aan de [adres] te [woonplaats] . [gedaagde] huurt de woning van woningcorporatie Woonmeij te Schijndel.
2.3.
Bij akte van 8 april 1976 is een erfdienstbaarheid (recht van weg) gevestigd ten behoeve van onder andere het perceel van [eiser] (hierna: het pad). De erfdienstdienstbaarheid is opgenomen in de leveringsakte d.d. 4 juli 2003 van de woning van [eiser] (productie 2 bij dagvaarding): “ERFDIENSTBAARHEDEN, KWALITATIEVE BEDINGEN EN/OF BIJZONDERE VERPLICHTINGEN:
Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen wordt ten deze verwezen naar een akte van levering verleden op acht april negentienhonderd zesenzeventig voor notaris [naam notaris] , destijds notaris te Sint-Oedenrode, ingeschreven (destijds overgeschreven) ten kantore van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers te Eindhoven op negen april negentienhonderd zesenzeventig in Register Hypotheken [nummer] , in welke akte ondermeer woordelijk staat vermeld:
(…)
14. Ten gebruike en ten nutte van het bij deze akte verkochte en ten laste van een aan de verkoopster in eigendom verblijvend gedeelte van voormeld perceel [kadastraal nummer] , wordt gevestigd een erfdienstbaarheid van weg om vanaf de achterzijde van het heersend erf over de thans bestaande weg lopende aan weerszijde van de grens tussen de tuinen behorende bij de woonhuizen aan de [straatnaam] nummers [huisnummer] en [huisnummer] enerzijds en aan de [straatnaam] nummers [huisnummer] , [huisnummer] en [huisnummer] anderzijds en verder tussen de tuinen behorende bij de woonhuizen [huisnummer] en [huisnummer] te komen van en te gaan naar de [straatnaam] zo mogelijk ook met personenauto’s.
15. Ten gebruike en ten nutte van een aan de verkoopster in eigendom verblijvend gedeelte van voormeld perceel [kadastraal nummer] en ten laste van het bij deze akte overgedragen gedeelte daarvan wordt gevestigd een erfdienstbaarheid van weg uit te oefenen vanaf de achterzijde van de tuin, behorende bij het op het heersend erf staande woonhuis aan de [adres] over de ter plaatse bestaande hiervoor sub 14 omschreven weg te komen van en gaan naar de [straatnaam] , zo mogelijk ook met personenauto’s.”
2.4.
[eiser] exploiteert een onderneming, te weten [bedrijfsnaam] B.V..
De activiteiten in de onderneming van [eiser] vinden plaats op een bedrijventerrein. [eiser] maakt met zijn bestelbus (Ford Custom, dubbele cabine) gebruik van het pad om zo vanaf de [straatnaam] naar de achterzijde van zijn woning te komen. [eiser] heeft dure (werk)apparatuur in zijn bus liggen en het is voor hem van belang dat hij zijn bestelbus op zijn eigen (afgesloten) erf parkeert.
2.5.
De woning van [gedaagde] grenst aan het pad waar [eiser] met zijn bestelbus overheen rijdt. Toen [gedaagde] zijn intrek in de woning nam was de tuin van [gedaagde] en het pad begrensd met een haag. Op 17 november 2018 heeft [gedaagde] in plaats van de haag een houten schutting met panelen op de erfgrens geplaatst.
2.6.
Op 20 november 2018 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om verplaatsing van de schutting binnen de erfgrens, omdat hij nog maar met moeite met zijn bestelbus over het pad kon rijden.
2.7.
[gedaagde] heeft hieraan niet voldaan. Dat heeft tot een discussie en ruzie tussen partijen geleid die hoog is opgelopen. [eiser] heeft op 24 november 2018 aangifte jegens [gedaagde] gedaan van vernieling. [gedaagde] heeft toen onder andere een boom uit de voortuin van [eiser] getrokken en deze door de voordeur bij [eiser] naar binnen gegooid.
2.8.
Bij brief van 27 november 2018 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] – voorzover hier relevant – het volgende bericht:
“Afgelopen zaterdagochtend heeft u bij mijn cliënt een kaartlezer stuk geslagen met een hamer aan de achterzijde van de woning. Voorts heeft u een boom uit de voortuin getrokken, de voordeur ingeduwd en de boom met kluit en al naar binnen gegooid. Hetzelfde heeft u gedaan met een aantal bloempotten. Dit terwijl de postbode de post aan het bezorgen was. Daarnaast bent u na de vernielingen nog een aantal keren dreigend
voor de woning gaan staan met als doel verhaal te halen bij cliënt. U had daarbij uw herdershond niet aangelijnd. Dit is wettelijk niet toegestaan.
U heeft hierdoor enorme schade aan zowel de tuin als de woning van cliënt toegebracht. Cliënt houdt u aansprakelijk voor de door hem geleden schade. (…). Gaarne verneem ik van u per omgaande doch uiterlijk maandag 3 december of u zich aansprakelijk houdt voor de gelede schade en deze zult vergoeden, bij gebreke waarvan ik een procedure tegen u zal opstarten die extra kosten verhogend werkt. Alle strafbare handelingen die u heeft verricht staan op camera. Van de strafbare feiten zoals huisvredebreuk en vernieling is aangifte gedaan.
Voorts heeft cliënt recht op overpad welke notarieel is vastgelegd. Hier heeft mijn cliënt u al een aantal keer op gewezen. U wenst dit recht niet te respecteren. Door u handelingen wordt het voor cliënt praktisch
onmogelijk om nog gebruik te maken van zijn recht op overpad. Zo snoeit u uw haag vrijwel niet, heeft u recentelijk nog een schutting geplaatst met een grote houten paal die (nagenoeg) buiten de erfgrens staat en heeft u als laatste nog een kerstboom geplaatst. Dit alles om een normale toegang tot zijn garage onmogelijk te maken. Kunt u mij tevens per omgaande doch uiterlijk maandag 3 december berichten dat u de houten paal
en/of schutting zal verwijderen en de haag deugdelijk zult snoeien. Bij gebreke waarvan hier ook een procedure voor zal worden opgestart. (..)”
2.9.
[gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.10.
Op 8 december 2018 heeft [gedaagde] ter hoogte van de schutting een taxus geplaatst en drie gaten gegraven.
2.10.1.
Deze actie heeft ertoe geleid dat [eiser] op diezelfde dag de gaten heeft dichtgegooid met zand.
2.11.
[gedaagde] heeft van dit voorval video-opnamen gemaakt. Op 10 december 2018 heeft hij aangifte gedaan jegens [eiser] van vernieling van zijn schutting.
2.12.
Op 8 januari 2019 heeft [eiser] jegens [gedaagde] aangifte gedaan van bedreiging met de dood. In de aangifte staat – voorzover hier relevant – het volgende:
Op dinsdag 8 januari 2019 om 07:50 uur reed ik met mijn bus uit het parkeervak uit mijn tuin uit richting de openbare
weg. Ik kwam ter hoogte van de tuin van [gedaagde] Dhr. [gedaagde] tegen. Ik zag dat [gedaagde] in de bocht kwam. aangelopen. Ik stond met mijn bus in de bocht en maakte een foto vanuit mijn bus door het open raam van zijn tuinhek. Ik. hoorde dat [gedaagde] tegen mij zei;” nou ben jij de mijne, ik maak je kapot’. Ik zag dat hij met gebalde vuisten ter hoogte van de portier van mijn bus in de bocht ging staan. Ik zag dat hij een uitdagende houding aan nam. Ik zag dat hij op een afstand van 40 cm van mij vandaan stond. Ik had het idee dat, hij uit wilde halen. ik zag dat hij uiteindelijk niets deed. (…).
Vorige keer dat ik hem tegen kwam zei hij “ik laat de hond los” Ik was toen gaten in de brandgang met een schep aan het dicht maken. (…)”.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te verbieden om, voor de duur van twaalf maanden, contact op te nemen met [eiser] ;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 250,00 per overtreding van het gevorderde onder I. met een maximum van € 8.000,00;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, de houten schutting op zijn erfgrens 50 centimeter naar binnen te plaatsen, danwel de schutting (haag) weer in de oude staat te herstellen, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag, met een maximum van € 8.000,00;
IV. [gedaagde] te verbieden om enige obstakels op het pad te graven en/of te plaatsen welke belemmeren dat [eiser] gebruik kan maken van zijn recht op overpad;
V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 100,00 per overtreding van het gevorderde onder IV. met een maximum van € 8.000,00;
VI. te bepalen dat wanneer blijkt dat de dwangsommen geen effect hebben, na het bereiken van het maximumbedrag dat aan de te verbeuren dwangsommen is verbonden, het vonnis door [eiser] bij lijfsdwang ten uitvoer kan worden gelegd voor een in goede justitie te bepalen duur, op kosten van [gedaagde] ;
VII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – in de kern - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Contactverbod:
[gedaagde] gedraagt zich door vernielingen van eigendom en pesterijen onrechtmatig jegens [eiser] en blijft daarmee doorgaan. [gedaagde] probeert [eiser] te provoceren, de situatie te laten escaleren en bedreigt [eiser] met zijn hond.
3.2.2.
Recht van weg:
[eiser] heeft een recht van weg dat [gedaagde] dient te respecteren. Door het plaatsen van de schutting is het voor [eiser] onmogelijk om vrijelijk over het pad te rijden. Het pad is hierdoor smaller geworden waardoor [eiser] met zijn auto voorzichtig moet manoevreren om zonder schade aan zijn auto de openbare weg te bereiken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] te verbieden om over het pad naast en achter de woning aan de [adres] te [woonplaats] te gaan met andere gemotoriseerde voertuigen dan een personenauto, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere keer dat hij dit verbod overtreedt met een maximum van € 10.000,00;
II. [eiser] te verbieden om in zijn woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] dan wel op het erf en in de aanhorigheden bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen die niet passen binnen de publiekrechtelijke bestemming, voor zover hierbij geluids- en/of lichthinder wordt veroorzaakt, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere keer dat hij dit verbod overtreedt met een maximum van € 10.000,00;
III. [eiser] te verbieden om zich in de voor- of achtertuin van [gedaagde] te begeven, dan wel (onderdelen van) de schutting, planten en struiken van [gedaagde] te verplaatsen of weg te nemen, op straffe van een dwangsom van
€ 250,00 voor iedere keer dat hij dit verbod overtreedt met een maximum van
€ 10.000,00.
4.2.
[gedaagde] legt daaraan het volgende ten grondslag.
4.2.1.
[eiser] handelt in strijd met de bepalingen die in de akte van vestiging van erfdienstbaarheid zijn neergelegd. Het recht van weg geeft geen recht om met een bedrijfsauto (bestelbus) over het pad te rijden.
4.2.2.
[eiser] en [gedaagde] wonen in een woonwijk, waarvan in het bestemmingplan ‘ [X] e.o.’ is bepaald dat de bestemming ‘enkelbestemming wonen’ van toepassing is. [eiser] exploiteert in strijd met het bestemmingsplan een onderneming vanuit zijn woning. De onderneming van [eiser] valt niet in de categorie ‘aan-huis-verbonden beroep’.
4.2.3.
[eiser] verschaft zich steeds onrechtmatige toegang tot het erf van [gedaagde] .
4.3.
[eiser] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Op grond van de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie gezamenlijk
worden besproken.
Ten aanzien van de vordering I en II in conventie en vordering III in reconventie
5.2.
Partijen zijn elkaars nabije buren. De voorzieningenrechter hecht eraan om op te merken, dat een gerechtelijke procedure niet de meest aangewezen weg is om conflicten tussen buren op te lossen. Partijen zouden er verstandig aan doen om over de wederzijdse irritaties heen te stappen en zich ter bevordering van hun beider woongenot elkaar tegemoet te komen om de verhouding te normaliseren. Echter, toenadering tot elkaar zoeken en water bij de wijn doen blijkt voor partijen vooralsnog niet mogelijk te zijn. Zij blijven elkaar letterlijk in de weg zitten. Bron van frustratie is de door [gedaagde] geplaatste schutting waardoor [eiser] nauwelijks meer met zijn bedrijfswagen Ford Custom over het pad kan rijden, terwijl [gedaagde] met het plaatsen van de schutting nu juist beoogt dat [eiser] afziet van het rijden over het pad met de – in zijn ogen – te grote bedrijfsbus en/of aanhanger, niet zijnde een personenauto.
5.3.
Uit het verhandelde ter zitting, de overgelegde producties en de descente blijkt dat tussen partijen in een korte tijd een uitermate slechte verhouding is ontstaan, zij volledig met elkaar gebrouilleerd zijn geraakt waarbij zich incidenten hebben voorgedaan en waarbij de politie is ingeschakeld. Ook tijdens de descente is gebleken van een grimmige sfeer tussen partijen (het weekend voorafgaande aan de descente zou nog sprake zijn geweest van provocatie door van [gedaagde] jegens [eiser] ) en is een minnelijke oplossing niet mogelijk gebleken. Partijen zijn op dit moment niet in staat het gesprek met elkaar aan te gaan om samen naar een oplossing te zoeken. Dan rest de voorzieningenrechter niet anders dan een vonnis maken.
5.4.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de door partijen over en weer ingestelde vorderingen is dat zij als eigenaar/gebruiker gerechtigd zijn tot het rustig en ongestoord gebruik van hun woning en bijbehorend perceel en dat zij over en weer daarop geen inbreuk mogen maken.
Daarnaast is voor een contactverbod als door [eiser] gevorderd, gelet op het in de persoonlijke vrijheid van [gedaagde] ingrijpende karakter ervan, slechts plaats, wanneer de veiligstelling van de persoonlijke vrijheid van [eiser] tegen inbreuken daarop door [gedaagde] op geen andere wijze te bereiken is.
5.5.
Partijen hebben ieder een eigen kijk op de toedracht van de incidenten. Uit het relaas van [gedaagde] is naar voren gekomen dat hij omwille van de goede verstandhouding met [eiser] hem en aantal jaar is tegemoet gekomen voor wat betreft het pad, maar dat [eiser] eigenhandig palen en/of boompjes verwijderde uit de tuin van [gedaagde] om zo nog makkelijker over het pad te kunnen. Op enig moment is [gedaagde] gestopt met concessies doen. [eiser] daarentegen heeft aangevoerd dat [gedaagde] hem stelselmatig provoceert en de confrontatie opzoekt.
5.6.
Wie van partijen gelijk heeft over de gestelde bedreigingen, vernielingen en het zonder toestemming op elkaars percelen komen, kan binnen het beperkte kader van dit kort geding niet met zekerheid worden vastgesteld. Het voorgaande neemt niet weg dat de verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verstoord. Voldoende aannemelijk is geworden uit de verklaringen van partijen dat sinds november 2018 zich ruzies hebben voorgedaan en dat de spanningen tussen hen hoog oplopen, waardoor gevreesd moet worden voor escalatie. De wijze waarop partijen elkaar bejegenen kan bezwaarlijk als normale communicatie, of een deugdelijke poging daartoe, worden gekwalificeerd. Bovendien heeft [gedaagde] toegegeven een boom bij [eiser] naar binnen te hebben gegooid en de kaartlezer te hebben vernield. [eiser] heeft niet weersproken dat hij zich zonder toestemming in de tuin van [gedaagde] heeft begeven.
5.7.
Tegen deze achtergrond is toewijzing van een contactverbod, met inachtneming van het navolgende, gerechtvaardigd. Van enig rechtens relevant belang dat meebrengt dat [gedaagde] [eiser] vrijelijk zou moeten kunnen benaderen, is niet gebleken. Mede gelet op de aard van een verbod als de onderhavige, zal bepaald worden dat dit verbod slechts zal gelden gedurende één jaar na de betekening van dit vonnis. Mocht bij [eiser] na afloop van deze termijn nog behoefte bestaan aan een contactverbod dan staat het hem vrij om opnieuw een voorziening te vorderen.
5.8.
Oplegging van een dwangsom zoals gevorderd onder II in conventie, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen als na te melden.
5.9.
Tegen deze achtergrond is toewijzing van vordering III in reconventie eveneens gerechtvaardigd. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat [eiser] zich zonder zijn toestemming op zijn perceel heeft begeven. Niet kan worden uitgesloten dat [eiser] het door [gedaagde] gehuurde weer zal betreden.
5.10.
Ook in dit geval is oplegging van een dwangsom zoals gevorderd in reconventie, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing aangewezen als na te melden.
Ten aanzien van vordering III in conventie
5.11.
[eiser] is niet ontvankelijk in zijn vordering. [eiser] verlangt van [gedaagde] dat hij de schutting verplaatst danwel in de oude staat herstelt. Het burenrecht richt zich in beginsel tot de eigenaars van naburig erven. [gedaagde] huurt de woning van woningcorporatie Woonmeij. [eiser] had niet alleen [gedaagde] maar ook de eigenaar (Woonmeij) van het door [gedaagde] gehuurde moeten dagvaarden. [eiser] had ook kunnen volstaan met een brief van de eigenaar waaruit was gebleken dat geen bezwaar bestaat tegen de vordering (zie: Hoge Raad 24 januari 1992, NJ 1992/280 (Van Aken/Heideman), alsmede Hoge Raad 24 januari 1992, NJ 1992/281 (Van Beek/Jansen)). Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat in het geval [eiser] ook de eigenaar had gedagvaard, de vordering was afgewezen. Daartoe acht de voorzieningenrechter bepalend dat het type auto van [eiser] (een Ford Transit bestelbus) bezwaarlijk kan worden aangemerkt als een personenauto in de zin van de akte.
Ten aanzien van de vordering IV, V en VI in conventie
5.12.
Gezien de treiterijen over en weer, wijst de voorzieningenrechter vordering IV toe. Onweersproken is gebleven dat [gedaagde] kuilen heeft gegraven waardoor het onmogelijk was om met een (personen)auto over het pad te rijden. Hiermee heeft [gedaagde] het recht van weg gefrustreerd. In dit geval staat de omstandigheid dat [gedaagde] niet de eigenaar is aan toewijzing niet in de weg. De vordering ziet op een verbod en niet op een gebod zodat deze vordering wel kan worden toegewezen, ook al is de eigenaar niet mee gedagvaard.
5.13.
Ook in dit geval is oplegging van een dwangsom zoals gevorderd in reconventie, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing aangewezen als na te melden.
5.14.
Met betrekking tot de gevorderde lijfsdwang (vordering VI in conventie) overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Toepassing van lijfsdwang betekent beneming van de persoonlijke vrijheid. Omdat dit een ingrijpende en verstrekkende maatregel is, komt dit dwangmiddel pas aan de orde als ultimum remedium, oftewel indien andere dwangmiddelen niet (meer) baten. Dat deze situatie zich zal voordoen is vooralsnog niet aannemelijk geworden, zodat de gevorderde lijfsdwang zal worden afgewezen.
Vordering I in reconventie
5.15.
Deze vordering wordt afgewezen. [gedaagde] kan als huurder vorderen dat [eiser] niet over het door hem in gebruik zijnde perceel rijdt. Hij kan niet vorderen dat [eiser] niet over het pad rijdt dat geen deel uitmaakt van het door hem gehuurde.
Vordering II in reconventie
5.16.
Deze vordering wordt afgewezen. Indien sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift (strijd met bestemmingsplan) is het in eerste instantie aan het bestuursorgaan om al dan niet handhavend op te treden. Waarom de voorzienngenrechter in kort geding met spoed een voorziening zou moeten treffen zoals door [gedaagde] gevorderd, is gesteld noch gebleken. Bovendien is in het geheel niet aannemelijk gemaakt en is ook tijdens de descente niet gebleken dat [eiser] bedrijfsmatige activiteiten ontplooit op zijn perceel.
De proceskosten in conventie en in reconventie
5.17.
Aangezien elk van partijen in conventie en in reconventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verbiedt [gedaagde] gedurende één jaar na de betekening van dit vonnis op enigerlei wijze (waaronder schriftelijk, mondeling, telefonisch, per sms of e-mail) contact op te nemen met [eiser] ;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 per overtreding dat hij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
6.3.
verbiedt [gedaagde] om enige obstakels op het pad te graven en/of te plaatsen welke belemmeren dat [eiser] gebruik kan maken van het pad;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 per overtreding dat hij niet aan de in 6.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
6.5.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in vordering III;
6.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.9.
verbiedt [eiser] zich te begeven in de voor- of achtertuin van [gedaagde] en verbiedt de schutting, planten of struiken in de tuin van [gedaagde] te verplaatsen of weg te nemen;
6.10.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 6.9. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
6.11.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.12.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2019.