ECLI:NL:RBOBR:2019:1922

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
01/860308-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door niet verlenen van voorrang op rotonde

Op 8 april 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een vuilniswagen betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 juli 2018 te Uden, waar de verdachte geen voorrang verleende aan een fietser op een rotonde. De fietser, genaamd [slachtoffer], overleed als gevolg van de aanrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld door de fietser niet te zien, mede door verkeerd afgestelde spiegels van de vuilniswagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het veroorzaken van het verkeersongeval door roekeloos en onvoorzichtig rijgedrag. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als beroepschauffeur afhankelijk is van zijn rijbewijs. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om verkeersregels na te leven en voorrang te verlenen waar nodig.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860308-18
Datum uitspraak: 08 april 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1965] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 februari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juli 2018 te Uden, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een vrachtauto/vuilniswagen), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam 2] en/of de [straatnaam 3] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende op de [straatnaam 2] en gekomen bij de kruising/splitsing van wegen (zijnde een rotonde, gevormd door de [straatnaam 2] met de [straatnaam 3] ) een (gezien verdachtes rijrichting) van achter/rechts komende fietser, geen voorrang verleend en/of niet voor laten gaan,
zulks terwijl het zicht van verdachte (op die van achter/rechts komende fietser) werd belemmerd en/of beperkt doordat de trottoirspiegel en/of de rechter buitenspiegel en/of de rechter breedtespiegel te ver naar binnen was/waren gericht, en/of
zulks terwijl verdachte aan het telefoneren was,
waardoor, althans mede waardoor, verdachte met het door hem bestuurde voertuig tegen die van achter/rechts komende fietser is gereden/gebotst en/of waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juli 2018 te Uden, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (te weten een vrachtauto/vuilniswagen), daarmee rijdende op de weg, de kruising/splitsing/rotonde van wegen gevormd door de [straatnaam 2] met de [straatnaam 3] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/kruising/splitsing/rotonde werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/kruising/spliting/rotonde werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
immers heeft verdachte rijdende op de [straatnaam 2] en gekomen bij de kruising/splitsing/rontonde van wegen gevormd door de [straatnaam 2] met de [straatnaam 3] een (gezien verdachtes rijrichting) van achter/rechts komende fietser geen voorrang verleend en/of niet voor laten gaan,
zulks terwijl het zicht van verdachte (op die van achter/rechts komende fietser) werd belemmerd en/of beperkt doordat de trottoirspiegel en/of rechter buitenspiegel en/of rechter breedtespiegel te ver naar binnen was/waren gericht, en/of
zulks terwijl verdachte aan het telefoneren was,
waardoor, althans mede waardoor, verdachte tegen die van achter/rechts komende fietser is gereden/gebotst;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval met dodelijke afloop heeft plaatsgevonden, dan wel dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en komt tot de conclusie dat sprake is van ernstige schuld en dat de verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Subsidiair voert de raadsvrouw aan dat wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde er sprake is van de lichtste vorm van schuld.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De bewijsmiddelen

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 maart 2019, onder meer inhoudende:
Het klopt dat ik op 10 juli 2018 te Uden als bestuurder van een vuilniswagen betrokken was bij een verkeersongeval met dodelijke afloop. Ik stond stil voor de rotonde aan de [straatnaam 2] omdat ik een vrachtwagen van links voor moest laten gaan. Ik ben achter die vrachtwagen aangereden. Het slachtoffer [slachtoffer] kwam op de fiets uit dezelfde richting als ik. Ik heb de fietser niet gezien toen ik de [straatnaam 2] opgereden kwam en heb hem later bij de rotonde ook niet gezien. Plotseling voelde ik dat ik over iets heen reed.

het proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 21 augustus 2018, pag. 14, 27, 32, 33 en 39, onder meer inhoudende:
Op 10 juli 2018 liet de bestuurder van een bedrijfsauto (vrachtwagen) bij het rechts afslaan op een rotonde een fietser welke zich op dezelfde weg naast dan wel rechts achter hem bevond niet voor gaan. (…) In dit proces-verbaal wordt uitgegaan van de rijrichting van zowel de bestuurder van de vrachtauto als de fietser, te weten rijdende op de rotonde gelegen in de voor het openbaar verkeer openstaande wegen [straatnaam 3] en de [straatnaam 2] , ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van Uden. (…)Vrachtwagen (…) inrichting: Vuilniswagen. (…) Bij onderzoek en meting bleek dat de trottoirspiegel ongeveer 0,70 meter te veel naar binnen gericht stond. Het zicht op grondniveau was 1,30 meter vanaf de rechterzijde van de vrachtauto en dit diende 2,00 meter te bedragen. (…) Opvallend was dat dat naast de trottoirspiegel zowel de rechter buitenspiegel als de rechter breedtespiegel te ver naar binnen gericht waren. (…) De bestuurder van de vrachtauto liet bij het rechts afslaan de fiets welke zich op dezelfde weg naast dan wel rechts achter zich bevond niet voorgaan. (…) De fietser kwam met de rechterzijde van de vrachtauto in botsing en viel naar rechts waarbij deze met diens hoofd op de rijbaan raakte.

een verslag betreffende een niet natuurlijke dood d.d. 10 juli 2018, onder meer inhoudende:
Naam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer] (…)
Zeer waarschijnlijk is ten gevolge van de harde klap op het wegdek een inwendige verbloeding opgetreden, waardoor de dood is ingetreden.

Getuige [getuige] , pag. 66 ev.:
Op dinsdag 10 juli 2018 omstreeks 14:15 uur bestuurde ik in de vrachtwagen. (…) Toen ik op de rotonde reed zag ik de vuilniswagen de (…) naderen (…). Toen ik de vuilniswagen passeerde en naar rechts wilde afrijden, zag ik rechts van de vuilniswagen, over de fietsstrook, een oudere man op een fiets de rotonde naderen. (…) Toen ik naar rechts afsloeg keek in de rechter buitenspiegel van de vrachtwagen en zag dat de vuilniswagen de rotonde opreed en ook rechts afsloeg, achter mij aan. (…) Ik zag toen dat de fietser ongeveer een meter achter de cabine van de vuilniswagen tegen de rechterzijde van de vuilniswagen reed.
Nadere bewijsoverweging
Op 10 juli 2018 heeft op de rotonde aan de [straatnaam 2] te Uden een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden tussen de door verdachte bestuurde vuilniswagen en een fietser, [slachtoffer] . [slachtoffer] , is ten gevolge van dit verkeersongeval overleden.
De verdachte reed over de [straatnaam 2] richting de rotonde en moest bij de rotonde stoppen om een vrachtwagen voor te laten gaan. De bestuurder van deze vrachtwagen, [getuige] , is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij bij het afslaan naar rechts de [straatnaam 3] op, na het passeren van de vuilniswagen, op de fietsstrook naast de vuilniswagen van verdachte een fietser zag rijden. Vervolgens ziet hij de vuilniswagen de rotonde oprijden en ziet dat de vuilniswagen eveneens rechtsaf slaat, de [straatnaam 3] op. Hierbij geeft de vuilniswagen geen voorrang aan de fietser, waardoor de vuilniswagen tegen de fietser aanrijdt en de fietser ten val komt.
Het staat vast dat verdachte aan de fietser, die immers voorrang had op de rotonde waar verdachte rechtsaf wilde slaan, voorrang had moeten verlenen. Verdachte heeft derhalve een voorrangsfout begaan ten gevolge waarvan de aanrijding is veroorzaakt. De verdachte heeft verklaard dat hij de fietser op geen enkel moment heeft gezien. Uit de verklaring van de [getuige] blijkt dat de fietser op het fietspad naast de verdachte reed en dat de fietser derhalve zichtbaar moet zijn geweest voor de verdachte.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat de trottoirspiegel, de rechter buitenspiegel en de rechter breedtespiegel van de vuilniswagen te ver naar binnen waren gericht. Hierdoor heeft verdachte te weinig zicht gehad op het fietspad waar de fietser zich bevond. De verdachte heeft verklaard dat hij de spiegels zodanig heeft afgesteld, zodat hij in zijn voorovergebogen rijhouding voldoende zicht heeft. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. De rechtbank acht het onaannemelijk dat een beroepschauffeur gedurende de gehele werkdag voorovergebogen in zijn auto rijdt. Daarbij zou bij een juiste afstelling van de spiegels de fietser voor verdachte zichtbaar zijn geweest.
Op grond van al het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat hij de fietser niet in zijn spiegels heeft opgemerkt. De rechtbank komt op grond hiervan tot de bewezenverklaring van de lichtste mate van schuld, te weten dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Daarmee acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Gedeeltelijke vrijspraak
De officier van justitie verwijt verdachte ook dat hij gedurende het ongeval aan het bellen was. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij ten tijde van het ongeval inderdaad telefonisch contact had met een collega. De verdachte stelt hierdoor niet afgeleid te zijn geweest. Het dossier bevat geen bewijs waaruit blijkt dat het bellen door verdachte heeft bijgedragen aan het ongeval. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 10 juli 2018 te Uden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een vrachtauto/vuilniswagen), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam 2] en de [straatnaam 3] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende op de [straatnaam 2] en gekomen bij de kruising/splitsing van wegen (zijnde een rotonde, gevormd door de [straatnaam 2] met de [straatnaam 3] ) een (gezien verdachtes rijrichting) van achter/rechts komende fietser, geen voorrang verleend en niet voor laten gaan,
zulks terwijl het zicht van verdachte (op die van achter/rechts komende fietser) werd beperkt doordat de trottoirspiegel en de rechter buitenspiegel en de rechter breedtespiegel te ver naar binnen waren gericht,
waardoor, verdachte met het door hem bestuurde voertuig tegen die van achter/rechts komende fietser is gereden en waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast eist de officier van justitie de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw acht een geldboete passend en verzoekt een eventuele ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen. Daartoe is onder meer aangevoerd dat het behoud van het rijbewijs voor de verdachte als beroepschauffeur noodzakelijk is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een vuilniswagen een ernstige verkeersfout gemaakt doordat hij op een rotonde naar rechts is afgeslagen, waarbij hij een fietser die achter/naast hem op de rotonde reed geen voorrang heeft gegeven, waartoe de verdachte wel gehouden was. De spiegels van zijn vuilniswagen waren niet correct afgesteld waardoor verdachte onvoldoende zicht had. De verdachte heeft de fietser in het geheel niet waargenomen. Hierdoor is een aanrijding ontstaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte blijkens de justitiële documentatie niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank daarnaast een lichtere mate van schuld bewezen acht.
Gelet op het feit dat verdachte zich niet eerder ter zake van strafbare feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie acht de rechtbank een (voorwaardelijke) gevangenisstraf niet gepast.
De ernst en de gevolgen van het feit maken dat niet kan worden volstaan met een geldboete. De rechtbank acht een taakstraf van 240 uren passend.
Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar noodzakelijk. De rechtbank zal deze bijkomende straf geheel voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Bij deze beslissing heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte als beroepschauffeur voor het behoud van zijn werk afhankelijk is van het bezit van het rijbewijs.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongevalbetreft waardoor een ander wordt gedoodDe rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

De rechtbank legt op de volgende straffen.

Taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. A.F. Vink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 8 april 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, genummerd, PL2100-2018135737, aantal pagina’s: 87. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.