[eiseres] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Medio 2016 heeft [eiseres] vernomen dat [de VOF] sinds 1 januari 2015 een opleidingssubsidie voor haar ontvangt van € 24.000,00 per jaar. De opleidingskosten voor [de VOF] voor [eiseres] worden daarmee ruimschoots gedekt. Op grond van artikel 13 van de Erkenningseisen Praktijkopleidinginstelling Psychotherapie is de praktijkinstelling verplicht zorg te dragen voor een aantal financiële regelingen en verantwoordelijk voor de betaling van onder meer de praktijkgroepopleider voor minimaal
1 uur per week per opleideling, de betaling van de werkbegeleider en de supervisor. De opleidingsgebonden kosten (begeleiding en supervisie) worden door de praktijk vergoed en niet op de opleideling verhaald. Voor deze kosten is geen terugbetalingsregeling bij vertrek mogelijk. Aangezien partijen zijn overeengekomen dat dit afdrachtspercentage voor de uren ten behoeve van de ondersteuning van de opleideling (6,25 %) op basis van de werkelijke kosten zullen worden verrekend, heeft [eiseres] over de jaren 2015 en 2016 recht op opgave van de werkelijke kosten en vervolgens aantoonbaar recht op teruggave van 6,25% van de door haar gegenereerde DBC-omzet. [eiseres] heeft in dit verband recht op betaling van een bedrag van € 9.320,93.
Daarnaast heeft [de VOF] nimmer de 2% bezettingsbonus betaald waarop [eiseres] recht heeft indien zij per dagdeel meer dan 3,2 cliëntencontacten heeft. Deze 2% bonus is afgesproken in februari 2014 en geldt vanaf DBC’s die vanaf 2014 geopend zijn. [eiseres] heeft in dit verband recht op betaling van een bedrag van € 5.206,99.
Verder heeft [de VOF] een bedrag van in totaal € 2.178,70 ten onrechte ingehouden op door [de VOF] niet uitbetaalde omzet uit afgesloten DBC’s in 2017. [eiseres] maakt aanspraak op betaling van dit bedrag.
[eiseres] vordert tevens wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
Indien [eiseres] in haar vorderingen niet-ontvankelijk wordt verklaard, dan wel de
vordering van [eiseres] genoemd onder 1, wordt afgewezen, vordert zij vernietiging van de
vaststellingsovereenkomst, die tot stand is gekomen onder dwang, dwaling en/of
misbruik van omstandigheden, en terugbetaling van hetgeen zij op basis van die vaststellingsovereenkomst aan [de VOF] heeft betaald (te weten € 18.644,00), te vermeerderen met wettelijke rente.