In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonbedrijf SWS.HHVL en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De eiser, Woonbedrijf, vorderde ontruiming van de huurwoning van [gedaagde] vanwege de aanwezigheid van hennep en attributen voor de productie van synthetische drugs. De huurovereenkomst was aangegaan op 5 september 2017, maar er waren meldingen van omwonenden over drugshandel en drugsgebruik in het gehuurde. Woonbedrijf voerde een onaangekondigd huisbezoek uit op 1 oktober 2018, waaruit bleek dat het gehuurde niet was ingericht. Op 22 januari 2019 vond er een politie-inval plaats, waarbij diverse goederen werden aangetroffen die duiden op de productie van amfetamine. Woonbedrijf verzocht [gedaagde] om de huurovereenkomst op te zeggen, maar [gedaagde] weigerde dit. Woonbedrijf vorderde vervolgens in kort geding ontruiming van het gehuurde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat Woonbedrijf voldoende spoedeisend belang had bij de gevorderde ontruiming. De gedragingen van [gedaagde] waren dermate ernstig dat het niet redelijk was om hem het gebruik van het gehuurde te laten voortzetten in afwachting van een bodemprocedure. De voorzieningenrechter achtte het aannemelijk dat [gedaagde] tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, met name door het gebruik van het gehuurde voor criminele activiteiten. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de ontruiming. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van Woonbedrijf.