ECLI:NL:RBOBR:2019:2320

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
01/865068-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in geweldszaak met meerdere betrokkenen

Op 24 april 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het in vereniging plegen van geweld tegen een slachtoffer. De zaak was aanhangig gemaakt na een incident op 4 juni 2018, waarbij de politie meldingen ontving van schoten en bloed op straat. De verdachte en een medeverdachte zouden betrokken zijn geweest bij een poging tot doodslag of zware mishandeling van het slachtoffer, die hen met een jachtgeweer en boksbeugel tegemoet trad. Tijdens de rechtszitting op 10 april 2019 werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zelf geweldshandelingen had verricht. De verklaringen van het slachtoffer en de medeverdachte waren inconsistent en de forensische bevindingen ondersteunden de stelling dat het slachtoffer niet door een mes was verwond. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van de geweldshandeling, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte kon worden vastgesteld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien deze reeds geschorst was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865068-18
Datum uitspraak: 24 april 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 maart 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 juni 2018 te Best, althans in het arrondissement
Oost-Brabant, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
een persoon, genaamd [slachtoffer] ,
van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
meermalen, althans eenmaal,
- (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, [slachtoffer]
[slachtoffer] in de nek en/of de hals(streek) en/of het gezicht en/of het hoofd,
in elk geval in het lichaam, heeft/hebben gestoken en/of gesneden
en/of (daarbij) [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "ik
snij je open", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
en/of
- (met kracht) met een boksbeugel en/of pistool en/of jachtgeweer, althans een
hard voorwerp, [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd,
in elk geval het lichaam, heeft/hebben gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 juni 2018 te Best, althans in het arrondissement
Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft/hebben mishandeld door
meermalen, althans eenmaal,
- [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals(streek) en/of het gezicht en/of het hoofd, in elk geval in het lichaam, te steken en/of te snijden en/of (daarbij) [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "ik snij je open", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
en/of
- [slachtoffer] (met kracht) met een boksbeugel en/of pistool en/of jachtgeweer, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, te stompen en/of te slaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op 4 juni 2018 omstreeks 19.15 uur ontvangt de politie een melding dat er een schot was gehoord vanuit de woning aan [adres 1] in [gemeente 1] en dat er op straat bloed te zien was. [adres 1] betreft de woning van [slachtoffer] . Meerdere getuigen hebben een of twee schoten gehoord en zien daarna twee mannen vertrekken in een Renault Kangoo. De ter plaatse gearriveerde verbalisanten treffen [slachtoffer] achter in de tuin van zijn woning aan. Hij zit op dat moment onder het bloed. Niet veel later ontvangt de politie een melding dat er op [adres 2] in [gemeente 1] een zwaargewonde man in een voortuin zit. De ter plaatse gekomen verbalisanten zien in die straat een Renault Kangoo met bloedsporen erop en zij treffen verdachte in de voortuin van zijn woning aan. Verdachte blijkt zwaargewond te zijn geraakt aan zijn linkerarm. Verdachte is opgenomen in het ziekenhuis, waar zijn linkerarm moest worden geamputeerd. Later op de avond wordt hij aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij hetgeen zich in de woning aan [adres 1] in [gemeente 2] heeft afgespeeld. De tweede man, [medeverdachte] , heeft zich twee dagen na het incident gemeld op het politiebureau. Verdachte wordt ervan beschuldigd samen met [medeverdachte] een poging doodslag dan wel een zware mishandeling subsidiair een eenvoudige mishandeling te hebben gepleegd waarvan [slachtoffer] het slachtoffer was.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir gevorderd dat de rechtbank komt tot de bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling in vereniging gepleegd (
feit 1 primair).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de gronden aangevoerd in zijn schriftelijke pleidooi betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen hem ten laste is gelegd. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] - kort gezegd - onbetrouwbaar, zijn. De raadsman wijst er onder meer op dat de verklaring van [slachtoffer] , die concludeert dat verdachte hem heeft gesneden met een mes, tegengesproken door de bevindingen van de forensisch arts die geen snij- of steekletsel geconstateerd heeft. Over andere geweldshandelingen gepleegd door verdachte verklaart [slachtoffer] niets, terwijl ook het medeplegen van het geweld dat is gepleegd door [medeverdachte] niet kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte, die een mes bij zich had, op 4 juni 2018 samen met [medeverdachte] bij [slachtoffer] aan de deur is gegaan. [slachtoffer] heeft toen de deur geopend met een jachtgeweer en een boksbeugel in zijn handen, waarbij hij het jachtgeweer richtte op verdachte en [medeverdachte] . Verdachte verklaart dat hij heeft geprobeerd het jachtgeweer af te pakken van [slachtoffer] en dat [medeverdachte] dit vervolgens ook heeft geprobeerd. In de worsteling die daar op volgde is het jachtgeweer afgegaan en heeft [medeverdachte] [slachtoffer] meermalen op het hoofd en lichaam geslagen met het jachtgeweer.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij, behalve te zijn geslagen, ook met een mes is gesneden door verdachte. In het dossier bevindt zich een rapport met daarin de bevindingen van [forensisch arts] ten aanzien van de verwondingen van [slachtoffer] . De forensisch arts heeft in dit rapport de verwondingen aan het hoofd van [slachtoffer] geduid als ‘zeer waarschijnlijk toegebracht door een hard voorwerp zonder al te scherpe randen (geen mes)’ en als ‘goed te verklaren door een hard voorwerp, waarbij een mes onwaarschijnlijk lijkt’ en de blauwe plek op de rug van [slachtoffer] als ‘ontstaan door de inwerking van stomp trauma’. Slechts van een rechte, oppervlakkige wond op de linker onderarm van [slachtoffer] kan volgens de forensisch arts vanwege de verregaande genezing niet worden bepaald of het door een scherp voorwerp is veroorzaakt. Gelet op de bevindingen van de forensisch arts gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer] niet is gesneden of gestoken met een mes. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte op een andere wijze geweld op [slachtoffer] heeft uitgeoefend. [slachtoffer] verklaart hierover immers enkel dat hij door [medeverdachte] werd geslagen en dat hij door verdachte werd gesneden. [medeverdachte] verklaart dat verdachte niets heeft gedaan, terwijl ook uit de overige bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte een van de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen heeft verricht.
Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte zelf geweldshandelingen heeft verricht, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte als medepleger verantwoordelijk gehouden kan worden voor het plegen van geweldshandelingen, in het bijzonder het slaan, van [slachtoffer] door [medeverdachte] .
Voor medeplegen moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan rekening worden gehouden met, onder meer, de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte een andere materiële bijdrage van voldoende gewicht aan het ten laste gelegde feit heeft geleverd. Anders dan door de officier van justitie wordt aangenomen, kan evenmin worden vastgesteld dat beide verdachten met een vooropgezet plan om [slachtoffer] een lesje te leren naar diens woning zijn gegaan. Uit de verklaring van verdachte volgt enkel dat de [medeverdachte] en hij bij het slachtoffer zijn langsgegaan toen hij toch al samen met [medeverdachte] onderweg was en uit een telefoongesprek opmaakte dat [slachtoffer] op dat moment thuis was. Dit had er volgens verdachten mee te maken dat verdachte nog geld van [slachtoffer] kreeg. Weliswaar verklaart [slachtoffer] dat hij gelet op de reputatie van [medeverdachte] ‘wist dat er iets zou gaan gebeuren’ doch hierover, en over de aanleiding van de ruzie tussen hem en verdachten, verklaart [slachtoffer] dusdanig wisselend en onverifieerbaar dat de juistheid van deze verklaring niet zonder meer kan worden aangenomen.
De rechtbank overweegt dat gelet op de tenlastelegging moet blijken dat er bewust en nauw is samengewerkt tussen verdachte en [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte in een zo vergaande mate bij het geweld was betrokken dat sprake is van medeplegen. Dat verdachte samen met [medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer is gegaan, zonder dat kan worden vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijk plan of taakverdeling en zonder dat kan worden vastgesteld dat verdachte op een andere wijze dan door zelf geweld uit te oefenen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende.

Beslag.Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen teruggave van de in beslag genomen goederen voor zover deze nog niet teruggegeven zijn.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen en niet is gebleken dat teruggave van deze voorwerpen reeds heeft plaatsgevonden.

Voorlopige hechtenis

De rechtbank zal het jegens verdachte gegeven, reeds geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Teruggave in beslag genomen goederen
De rechtbank gelast de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen zoals genoemd op de lijst van in beslag genomen voorwerpen d.d. 28 februari 2019, te weten drie telefoons, een harddisk en 2 computers, aan verdachte.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 24 augustus 2018 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 24 april 2019.