Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 oktober 2018;
- het proces-verbaal van comparitie van 7 maart 2019.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft eiser, na een periode van loondienst, een eigen onderneming in de schuttingbouw opgericht en een vrijwillige WIA-verzekering afgesloten met het UWV. Na zich arbeidsongeschikt te hebben gemeld, werd zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV afgewezen, omdat hij meer dan 65% van zijn loon zou kunnen verdienen. Eiser vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat zijn recht op uitkering uitsluitend op basis van de verzekeringsvoorwaarden beoordeeld moest worden en dat het UWV hem schadevergoeding moest betalen voor de afwijzing van zijn aanvraag.
De rechtbank heeft eerst de bevoegdheid om van het geschil kennis te nemen beoordeeld. Eiser stelde dat de civiele rechter bevoegd was, omdat het ging om een vrijwillige verzekering en niet om een bestuursrechtelijke kwestie. Het UWV voerde echter aan dat de bestuursrechter bevoegd was, op basis van de WIA en de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat de civiele rechter niet bevoegd was, omdat de WIA en de daarop gebaseerde bepalingen van toepassing waren op de vrijwillige verzekering en dat er een rechtsgang openstond bij de bestuursrechter.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering en onbevoegd ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van het UWV werden begroot op € 1.712,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. H.T.J.F. Verhappen op 24 april 2019.