ECLI:NL:RBOBR:2019:2398

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
C/01/344353 / BP RK 19-149
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inroepen huurbeding in het kader van executoriale verkoop

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 april 2019 een beschikking gegeven in een rekestprocedure, waarin ASR Levensverzekering N.V. als verzoekster optrad. Het verzoek strekte tot het verkrijgen van verlof om een beroep te doen op het huurbeding, zoals bedoeld in artikel 3:264 BW, en om ontruiming van (onder)huurders van een appartement. De verzoekster stelde dat de hypotheekgevers niet gerechtigd waren om de onroerende zaak te verhuren zonder schriftelijke toestemming, en dat er meerdere personen op het adres van de woning stonden ingeschreven, wat zou kunnen duiden op huur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster een eigen belang had om ontruiming te vorderen, gezien de geplande openbare verkoop van het appartement op 16 mei 2019.

Tijdens de zitting op 27 maart 2019 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de advocaat van verzoekster en enkele verweerders. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de waarde van de onroerende zaak en de vordering van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de executoriale verkoop van het appartement in verhuurde staat, samen met de mogelijkheid om verhaal te halen op een verpande polis, voldoende zou zijn om de vordering van verzoekster te voldoen. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot inroepen van het huurbeding afgewezen.

De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. E. Loesberg, waarbij de rechtbank de belangen van alle betrokken partijen heeft afgewogen en tot de conclusie is gekomen dat het verzoek niet kon worden toegewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/344353 / BP RK 19-149
Beschikking van de voorzieningenrechter van 23 april 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ASR LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
advocaat mr. P.K.J. van der Wal te Rosmalen,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
in persoon verschenen,
2.
[verweerder sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,
hypotheekgevers,

3.[verweerder sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
in persoon verschenen,
4.
[verweerder sub 4],
wonende te Veghel,
niet verschenen,
5.
[verweerder sub 5],
wonende te Veghel,
niet verschenen,
6.
ÉÉN OF MEER ANDERE (ONDER)HUURDERS,
wonende te Veghel,
niet verschenen,
(onder)huurders,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REELING BEWINDVOERDERS 'S-HERTOGENBOSCH B.V.in hoedanigheid van bewindvoerder van de heer
[verweerder sub 5],
kantoorhoudende te Rosmalen,
bewindvoerder,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 11 maart 2019 met producties 1 tot en met 13;
  • de faxbrieven van 14 en 21 maart 2019 van mr. P.K.J. van der Wal met aanvullende stukken;
  • de brief van 25 maart 2019 van [verweerder sub 1] (hierna: [verweerder sub 1] ), hypotheekgever sub 1 met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling van 27 maart 2019 te 9.15 uur.
1.2.
Verzoekster, hypotheekgevers, (onder)huurders en de bewindvoerder zijn opgeroepen om ter zitting van 27 maart 2019 te 9.15 uur te verschijnen, teneinde op het verzoek te worden gehoord. Ter zitting verschenen voor verzoekster mr. A. Bijnevelt en mr. I.P.M. Schreven (kantoorgenoten van mr. P.K.J. van der Wal). Voorts verschenen [verweerder sub 1] , huurder sub 3 en de bewindvoerder. Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn de overige verweerders niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof om een beroep te doen op het huurbeding als bedoeld in art. 3:264 leden 5 en 6 BW, alsmede tot ontruiming van de (onder)huurders en bewoners van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van een woning op de eerste woonlaag aan de [adres] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] (hierna: het appartement).
2.2.
Verzoekster heeft bij deurwaardersexploten van 1 maart 2019 aan de hypotheekgevers, (onder)huurders en de bewindvoerder aangezegd dat tot openbare verkoop zal worden overgegaan op 16 mei 2019, alsmede dat het huurbeding jegens hen zal worden ingeroepen.
2.3.
In de hypotheekakte is een huurbeding opgenomen als bedoeld in artikel 3:264 BW, op grond waarvan het de hypotheekgevers niet is toegestaan de onroerende zaak te verhuren, te verpachten of op enigerlei wijze in gebruik te geven, zonder schriftelijke toestemming van verzoeksters. Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat er meerdere personen staan ingeschreven op het adres van de woning. Deze inschrijvingen dateren van na het tijdstip waarop de hypotheek is gevestigd. Verzoekster kan niet uitsluiten dat sprake is van huur. Op grond van art. 3:264 lid 1 BW dient verzoekster dus het huurbeding in te roepen.
2.4.
De omstandigheid dat deze rechtbank op 14 maart 2019 een verstekvonnis heeft gewezen (met zaaknummer 7545410 CV EXPL 19-1133) tegen onder meer huurder sub 1. is thans niet relevant, nu het verstekvonnis niet onherroepelijk is en in dit geval verzoekster vanwege de geplande veiling een eigen belang heeft om ontruiming van het appartement te vorderen.
2.5.
Art. 3:264 lid 6 BW bepaalt dat de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleent, tenzij ook met instandhouding van de huurovereenkomst kennelijk een voldoende opbrengst zal worden verkregen om alle hypotheekhouders die het beding hebben gemaakt en dit jegens de huurder kunnen inroepen, te voldoen. De te beantwoorden vraag is derhalve of door executoriale verkoop van het appartement in verhuurde staat voldoende opbrengst zal worden verkregen om de vordering van verzoekster te voldoen.
2.6.
[verweerder sub 1] heeft zich erop beroepen dat verzoekster voor haar vordering op hem tevens zekerheid heeft in een pandrecht op een polis met een waarde op 5 november 2018 van € 30.409,27. Verzoekster heeft erkend dat het door [verweerder sub 1] genoemde pandrecht bestaat, maar betoogd dat eerst na de executoriale verkoop van het appartement het genoemde pandrecht te gelde zal worden gemaakt en onzeker is wat de waarde van de polis op dat moment is.
2.7.
De vordering van verzoekster bedraagt per 24 januari 2019 € 129.102,14. Uit het door verzoekster in het geding gebrachte taxatierapport van 18 september 2018 blijkt dat de executiewaarde van het appartement € 120.000,00 bedraagt. De executiewaarde in verhuurde staat bedraagt € 110.000,00. Omdat gesteld noch gebleken is dat de polis waarop verzoekster een pandrecht heeft, thans minder waard is dan € 30.409,27, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat executoriale verkoop van het appartement in verhuurde staat samen met verhaal door verzoekster op de aan haar verpande polis, voldoende zal opleveren om de vordering van verzoekster op [verweerder sub 1] te voldoen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019.