Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer vordering: 02/800267-17
Rechtbank Oost-Brabant
Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. De zaak was aanhangig gemaakt na een opsporingsonderzoek dat in oktober 2017 was gestart door het Openbaar Ministerie, onder leiding van de politie eenheid Oost-Brabant. Dit onderzoek, genaamd Marne, richtte zich op verschillende medeverdachten in verband met de productie van synthetische drugs. Tijdens het onderzoek werden diverse locaties doorzocht, waaronder een laboratorium in aanbouw in Friesland, waar druggerelateerde goederen en stoffen in beslag werden genomen.
De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting, dat plaatsvond op 1, 2, 3, 4 en 18 april 2019, vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De officier van justitie had gevorderd tot een bewezenverklaring, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat het proces-verbaal van herkenning geen directe herkenning bevatte en dat er geen bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde feiten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.
Daarnaast werd er een vordering behandeld met betrekking tot een eerdere voorwaardelijke veroordeling, maar deze werd afgewezen omdat de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging en dat de dagvaarding geldig was. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee leden, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.