ECLI:NL:RBOBR:2019:2749

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
18/2616
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor het ombouwen van een kinderdagverblijf naar huurwoningen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het ombouwen van een kinderdagverblijf naar negen huurwoningen. De vergunninghoudster had op 22 maart 2018 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best op 17 september 2018 in stand werd gelaten na bezwaar van de eisers. De eisers stelden dat de vergunning niet zorgvuldig was gemotiveerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de parkeernormen en de gevolgen voor de openbare ruimte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet binnenplans heeft afgeweken van het bestemmingsplan en dat de Nota Parkeernormen niet van toepassing is, omdat het project geen nieuwbouw betreft. De rechtbank oordeelt dat de parkeerbehoefte van de appartementen kan worden opgevangen binnen de openbare ruimte en dat de afstand van 100 meter tot de functie correct is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2019 in de zaak tussen

[naam] en [naam] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: J.T.F. van Berkel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, verweerder,

(gemachtigden: mr. B.C.W. Vorstenbosch, ing. M.G. Boon en S. Spetter).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Woonstichting Thuis

te Eindhoven, vergunninghoudster,
(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, ten behoeve van het ombouwen van een kinderdagverblijf naar negen huurwoningen aan [adres] te [woonplaats] .
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering op het onderdeel parkeren. Verweerder heeft het aangepaste Parkeeradvies Knoteind Best onderdeel laten uitmaken van dit besluit.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door haar gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 16 oktober 2017 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten “handelen in strijd met de regels van de ruimtelijke ordening” en “bouwen” ten behoeve van het ombouwen van een kinderdagverblijf naar negen huurwoningen.
De woningen maken deel uit van een complex dat deels uit drie lagen bestaat; op de bovenste verdiepingen bevinden zich 10 bestaande appartementen. De entrees van twee nieuwe woningen komen, net als de entree van de bestaande appartementen, uit op eigen terrein waar ook 13 parkeerplaatsen zijn geprojecteerd. De entree van één woning komt uit op het trottoir langs het Knikeind en de entrees van de overige 6 nieuwe woningen komen uit op een collectieve binnentuin.
2.1
Eisers hebben aangevoerd dat het besluit, voor zover het de bevoegdheid van verweerder om af te wijken van het Parapluplan “Parkeernormen en archeologie” (Parapluplan) betreft, onvoldoende zorgvuldig is gemotiveerd. Onduidelijk is op grond van welke wettelijke bevoegdheid men heeft besloten af te wijken van het Parapluplan.
De bevoegdheid uit artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan niet zien op het opheffen van strijd met de regels uit het Parapluplan, omdat deze bevoegdheid ziet op het gebruik van bouwwerken en het in dit geval gaat om het parkeren op eigen terrein.
Voor zover verweerder meent dat hij met toepassing van artikel 9.2 van het Parapluplan van de parkeernormen kan afwijken, zijn eisers van mening dat niet is aangetoond dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.
Uit de omgevingsvergunning en de parkeernota volgt dat het uitgangspunt is dat op eigen terrein moet worden voldaan aan de parkeereis. Omdat hieraan niet wordt voldaan, had de vergunning moeten worden geweigerd.
2.2
Verweerder is, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in combinatie met artikel 4, negende lid, van Bijlage II bij het Bor afgeweken van de bestemmingsplannen “Heuveleind, Heivelden en De Zessprong”, wat de woonbestemming betreft en van het Parapuplan, wat het parkeren betreft.
In het Parapuplan wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2015 (Parkeernota) die deel uitmaakt van het bestemmingsplan waarop de afwijking betrekking heeft. Verweerder stelt geen gebruik te hebben gemaakt van de binnenplanse bevoegdheid tot afwijking, zodat wat eisers aanvoeren over onbillijkheden van overwegende aard niet van toepassing is. Voor weigering van de vergunning bestond geen aanleiding, omdat de aanvraag in de eigen parkeerbehoefte voorziet en eventuele bestaande tekorten in de openbare ruimte niet op nieuwe ontwikkelingen behoeven te worden afgewenteld.
2.3
In artikel 9.1 van het Parapuplan is bepaald dat moet worden voldaan aan de Parkeernota. De grondslag voor de afwijking ligt in dit geval in de Wabo en bijlage II bij het Bor. Juist omdat verweerder niet met gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 9.2 van de planregels afwijkt van het bestemmingsplan - en van de in de Parkeernota vervatte parkeernormen - is het criterium in de Parkeernota, dat slechts kan worden afgeweken van de verplichting om op eigen terrein te parkeren als sprake is van onbillijkheden van overwegende aard, niet van toepassing. Verweerder is bevoegd om met toepassing van de Wabo en bijlage II bij het Bor van het bestemmingsplan af te wijken. Een andere wettelijke grondslag is hiervoor niet vereist.
Het betoog faalt.
3.1
Eisers stellen verder dat, hoewel er geen specifiek beleid is om te kunnen afwijken van het bestemmingsplan, de beleidsregel “Doseren en prioriteren van nieuwe woningbouw-initiatieven” (Beleidsregel) interessant is. Het hierin opgenomen uitgangspunt “nee, tenzij” lijkt niet te hebben gediend als afwegingskader voor vergunningverlening. Op dit punt is de vergunning onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd.
3.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Beleidsregel geen toetsingskader is. In de Beleidsregel is een nee, tenzij-principe opgenomen, dat inhoudt dat het niet wenselijk is om aan initiatieven mee te werken, tenzij die uitstekend plannen passen in de beleidsambities, kwalitatief aansluiten bij de behoeften in Best en goed scoren op volkshuisvestelijke ruimtelijke aspecten. Daarvan is, zoals verweerder in het verweerschrift in de bezwaarprocedure heeft aangegeven, bij de omzetting van het voormalige kinderdag verblijf in negen appartementen in de sociale huursector, zeker sprake.
3.3
Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, is de Beleidsregel in dit geval niet van toepassing, omdat geen sprake is van nieuwbouw. Voor het geval die Beleidsregel wel van toepassing zou zijn geweest, heeft verweerder afdoende onderbouwd dat aan de criteria ervan wordt voldaan.
Het betoog faalt.
4.1
Eisers zijn verder van mening dat het aangepaste parkeeronderzoek niet los kan worden gezien van het eerdere parkeeronderzoek. In de parkeeronderzoeken zijn onjuistheden aanwezig. De aanpassingen laten niet zien dat deze onjuistheden worden weggenomen. Er kan niet zonder meer van het deskundigenbericht worden uitgegaan. Eisers hebben herhaalde malen aangetoond dat het rapport tegenstrijdigheden vertoonde. Aldus was het niet noodzakelijk een tegenrapport over te leggen.
4.2
Verweerder heeft gesteld dat het verkeersonderzoek dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit en dat is opgesteld naar aanleiding van ingediende zienswijzen, losstaat van het eerdere verkeersonderzoek. Het onderzoek van 26 mei 2018 komt daarmee in de plaats van het verkeeronderzoek van 10 maart 2018. Verweerder heeft zich bij de vergunningverlening op dat laatste onderzoek gebaseerd.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan een deskundigenrapport in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Het volgen van dat advies behoeft naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de regel geen nadere toelichting, tenzij een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan de verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag had mogen leggen. Eisers hebben niet door middel van een deskundigenrapport aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat het aan verweerder uitgebrachte advies van Stiphout Verkeersadvies van 26 mei 2018 niet juist is of zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit rapport niet aan het bestreden beluit ten grondslag mocht leggen. De omstandigheid dat een tweede onderzoek noodzakelijk was, waarin niet op de eerdere gebreken is ingegaan, maakt niet dat het tweede onderzoek ook gebreken vertoont.
Het betoog faalt.
5.1
Volgens eisers volgt uit het advies van de Onafhankelijke commissie voor de behandeling van bezwaarschriften niet duidelijk volgt of de 13 parkeerplaatsen op eigen terrein volledig zijn gerealiseerd ten behoeve van de woningen. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het terrein niet mee te rekenen is als openbare parkeercapaciteit. De parkeernorm is 10 appartementen x 1,3 = 13 parkeerplaatsen. Ten aanzien van de berekening van de restcapaciteit stellen eisers nog dat, ingevolge de Parkeernota, moet worden uitgegaan van de parkeerbehoefte en parkeercapaciteit op het maatgevende moment. De Parkeernota heeft als uitgangspunt dat door een nieuwe ontwikkeling een bestaand tekort aan parkeerplaatsen niet groter mag worden. Dit is echter wel het geval. Indien op het maatgevende moment sprake is van een tekort, wordt niet voldaan aan de regelingen en moet medewerking worden geweigerd. Bij het bestreden besluit ontbreekt een overzicht van welke parkeerplaatsen bij de bepaling van de restcapaciteit als bezet zijn aangemerkt.
Volgens eisers hebben zij voldoende aangetoond dat er onvoldoende parkeergelegenheid in de omgeving aanwezig is, zodat verweerder de vergunning had dienen te weigeren.
5.2
Verweerder heeft, naar zijn zeggen, de 13 parkeerplaatsen op het parkeerterrein achter het gebouw niet meegerekend als openbare parkeercapaciteit. Bij de bepaling van de maatgevende parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt uitgegaan van de drukste momenten. Het CROW geeft aan dat de dinsdag en donderdag het meest representatief zijn voor een gemiddelde werkdag, zodat van die dagen is uitgegaan. De uitkomsten van het onderzoek zijn vertaald naar een werkdaggemiddelde. De restcapaciteit in de openbare ruimte wordt in het algemeen gebaseerd op de werkelijke parkeervraag. Dit geeft een betrouwbaarder beeld van de bestaande parkeervraag, dan het bepalen daarvan op basis van parkeernormen. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte van de bestaande bewoners wordt aangesloten bij de parkeernormen zoals die destijds bij de planvorming golden. Voor de bestaande appartementen kunnen geen nieuwere, strengere parkeernormen worden opgelegd.
5.3
Op grond van de Parkeernota geldt voor bewoners van kleine en grote appartementen een parkeernorm van respectievelijk 1,1 en 1,3. Voor bezoekers geldt een parkeernorm van 0,3. Uit het parkeeradvies van 26 mei 2018 komt naar voren dat, op basis hiervan, de totale parkeervraag voor 6 kleine en 3 grote appartementen met hun bezoekers uitkomt op 13,2 parkeerplaatsen. Uit tellingen blijkt dat van de 13 achter het appartementengebouw aanwezige parkeerplaatsen er maximaal 10 door de huidige bewoners worden gebruikt. De restcapaciteit van het parkeerterrein van 3 parkeerplaatsen kan voor de ontwikkeling worden ingezet. Aan de hand van de aanwezigheidspercentages uit de Parkeernota is vastgesteld dat de maatgevende parkeerbehoefte van de bewoners en de bezoekers van de te realiseren appartementen op een werkdagavond en werkdagnacht het hoogst is, met 12 respectievelijk 11 parkeerplaatsen. In de parkeerbehoefte kan niet (volledig) op eigen terrein worden voorzien Uitgaande van de restcapaciteit van de 3 parkeerplaatsen op eigen terrein, moeten er op de maatgevende momenten 9, respectievelijk 8 parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar zijn. Uit het parkeeradvies blijkt dat, rekening houdend met het uitgangspunt dat de parkeerdruk tezamen met de parkeerbehoefte van de appartementen niet hoger mag zijn dan 85%, de parkeerbehoefte van de appartementen volledig opgevangen kan worden binnen de openbare ruimte, op het parkeerterrein aan de voorzijde van appartementengebouw.
De conclusie moet zijn dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Hierin is dus geen weigeringsgrond voor de vergunning gelegen.
Het betoog faalt.
6.1
Eisers hebben aangevoerd dat verweerder, bij de bepaling van de restcapaciteit in de omgeving, een onjuist beginpunt heeft genomen voor de te hanteren straal van 100 meter. Er moet volgens eisers worden gemeten vanaf de nieuw te realiseren ingang van het appartementencomplex.
6.2
Verweerder heeft aangegeven dat de afstand van 100 meter is gemeten vanaf de toegang naar het eigen terrein naast de fietsenstalling.
6.3
De Parkeernota spreekt over een afstand van 100 meter tot de functie. De rechtbank acht het, gelet hierop, aanvaardbaar om uit te gaan van de toegang tot het eigen terrein dat een woonfunctie heeft.
Ook dit betoog faalt.
7. Ter zitting is aan de orde geweest of verweerder, met het alleen in de overwegingen van het bestreden besluit opnemen van een verplichting om het parkeerterrein en/of de parkeerplaatsen bij het appartementencomplex af te sluiten met een slagboom of parkeerbeugels, voldoende heeft geborgd dat daaraan uitvoering wordt gegeven.
Omdat het niet kunnen afdwingen daarvan de belangen van eisers niet schaadt, verbindt de rechtbank hieraan geen consequenties.
8. Het beroep is, gelet op het voorafgaande, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput. De uitspraak is in het openbaar geschied op 13 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b.(..),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (..);
d. t/m i. (..).
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a. van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (..):
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan (..) wordt afgeweken, in aanmerking:
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.