ECLI:NL:RBOBR:2019:292

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
C/01/332790 / HA ZA 18-245
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en concurrentie tussen voormalig werknemer en Stichting Glow

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Glow en een voormalig werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens Stichting Glow, die hem beschuldigt van het niet melden van werkzaamheden die hij voor een lichtfestival in Brescia heeft verricht, en het ontvangen van betalingen van Afterlight voor opdrachten die aan Stichting Glow toebehoorden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid als projectmanager van het GLOW-festival betrokken was bij het opbouwen van een internationaal netwerk en dat hij zonder toestemming van Stichting Glow werkzaamheden heeft verricht die in concurrentie met de stichting stonden. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die Stichting Glow heeft geleden als gevolg van zijn handelen. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot het openleggen van zijn administratie en het vergoeden van de proceskosten. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie werden afgewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat Stichting Glow recht had op bescherming van haar belangen en dat de uitlatingen van [gedaagde] onder het recht op vrijheid van meningsuiting vallen. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van werknemers ten opzichte van hun voormalige werkgevers en de gevolgen van onrechtmatig handelen in een professionele context.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaaknummer / rolnummer: C/01/332790 / HA ZA 18-245
Vonnis van 23 januari 2019
in de zaak van
de stichting
STICHTING GLOW,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.E. Johansen te Nuenen,
tegen
[gedaagde],
tevens h.o.d.n. [naam eenmanszaak gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.G. Hoorn te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Stichting Glow en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 juni 2018,
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties,
  • de fax van 2 november 2018 waarbij Stichting Glow productie 39 heeft overgelegd,
  • de fax van 2 november 2018 waarbij [gedaagde] producties 25 en 26 heeft overgelegd,
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 november 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is in 2004 als Project Manager in dienst getreden bij de Stichting City Dynamiek Eindhoven. Vanaf 2006 was [gedaagde] betrokken bij de organisatie van het GLOW-festival en de daaraan gelieerde activiteiten.
2.2.
[gedaagde] heeft op 1 december 2008 een eigen bedrijf opgericht; de eenmanszaak [naam eenmanszaak gedaagde] ( [naam eenmanszaak gedaagde] ).
2.3.
In 2011 heeft een transitie van Stichting City Dynamiek Eindhoven (en de Eindhovense VVV) naar Stichting Eindhoven Marketing (hierna: SEM) plaatsgevonden.
In 2015 is de organisatie van de evenementen van SEM ondergebracht in de zelfstandige besloten vennootschap Eindhoven 247 B.V. Sinds 13 november 2015 was Eindhoven247 B.V. de formele werkgever van [gedaagde] .
2.4.
Het GLOW-festival is vanaf 2011 ondergebracht in een aparte stichting; Stichting Glow.
2.5.
Het beeld- en woordmerk van het GLOW-festival is in 2011 geregistreerd door SEM bij het Benelux Merkenbureau. In 2014 is het woordmerk eveneens een Uniemerk geworden door registratie bij het European Union Intellectual Property Office.
2.6.
[gedaagde] is eerst vanuit SEM en later vanuit Eindhoven247 B.V. feitelijk werkzaam geweest bij Stichting Glow. Als projectmanager werkte [gedaagde] mee aan alle edities van het GLOW-festival in de jaren 2006 tot en met 2016. Daarnaast werd [gedaagde] door de directeur van GLOW-festival gevraagd om het internationale netwerk van Stichting Glow verder uit te bouwen en commercieel uit te nutten. Vanaf 25 mei 2016 is [gedaagde] op verzoek van Stichting Glow bestuurslid geworden van de Stichting International Light Festivals Organisation (ILO), een stichting die op die datum was opgericht op initiatief van Stichting Glow. ILO stelt zich ten doel om de samenwerking tussen de internationale lichtfestivals te verbeteren en hen te helpen bij de organisatie van hun evenementen.
2.7.
Eindhoven247 B.V. en [gedaagde] hebben een discussie gehad over het gebruik van de zakelijke creditcard van Stichting Glow door [gedaagde] voor privé-uitgaven van [gedaagde] . Deze discussie is geëscaleerd. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen Eindhoven247 B.V. en [gedaagde] . De arbeidsovereenkomst is met wederzijds goedvinden beëindigd. Eindhoven247 B.V. en [gedaagde] hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst is [gedaagde] per 1 augustus 2017 uit dienst getreden van Eindhoven247 B.V. [gedaagde] en Eindhoven247 B.V. hebben elkaar finale kwijting verleend.
2.8.
Stichting Glow heeft na beëindiging van het dienstverband tussen [gedaagde] en Eindhoven247 B.V. het digitale postvak van [gedaagde] onderzocht. Verscheidene e-mails heeft zij in deze procedure als producties ingebracht.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Stichting Glow vordert:
1. te bepalen dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door Stichting Glow, als gevolg van de in de dagvaarding omschreven handelwijze van [gedaagde] , geleden schade dan wel vast te stellen dat [gedaagde] op basis van die handelwijze onrechtvaardig is verrijkt ten koste van Stichting Glow,
2. veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de aldus geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding dan wel een door de rechtbank te bepalen datum, nader op te maken bij staat,
3. veroordeling van [gedaagde] tot het openleggen van de boeken en bescheiden en geschriften in de vorm van de administratie van [gedaagde] en zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak gedaagde] ,
4. veroordeling van [gedaagde] om vanaf de dag van betekening van het vonnis het gebruik van het merk GLOW te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in strijd met deze veroordeling handelt,
5. veroordeling van [gedaagde] om vanaf de dag van betekening van het vonnis, niet langer met Stichting Glow op onrechtmatige wijze te concurreren door gebruik te maken van de kennis en relaties van Stichting Glow op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in strijd met deze veroordeling handelt,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert:
1. veroordeling van Stichting Glow om vanaf de dag van de betekening van dit vonnis zich jegens derden niet ongunstig uit te laten over [gedaagde] , op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 per dag,
2. een verklaring voor recht dat de als producties 5,6, 12 t/m 15, 21 en 22 overgelegde stukken, dan wel enig stuk ervan, buiten beschouwing dien(t)(en) te worden gelaten, met veroordeling van Stichting Glow in de kosten van de procedure.
3.4.
Stichting Glow voert verweer.
in conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Stichting Glow legt aan haar vorderingen ten grondslag, dat [gedaagde] zich jegens haar onrechtmatig heeft gedragen. Zij heeft daartoe de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Lichtfestival Brescia
4.1.1.
In zijn hoedanigheid van projectmanager van het GLOW-festival was [gedaagde] actief betrokken bij het uitbouwen en onderhouden van het internationale netwerk van kunstenaars, technici en lichtfestivalorganisaties. Daarvoor bezocht hij veel buitenlandse steden, waaronder de Italiaanse stad Brescia. Deze stad had Stichting Glow informeel kenbaar gemaakt dat zij ook een lichtfestival wilde organiseren in de citadel van de stad. Stichting Glow zag dit als een mooie gelegenheid om haar diensten als organisator van lichtfestivals aan te bieden. Zij heeft daarom [gedaagde] in 2016 naar Brescia gestuurd. [gedaagde] heeft Brescia meermalen op kosten van Stichting Glow bezocht. Hij heeft Stichting Glow laten weten dat hij erin geslaagd was een project dat Stichting Glow zelf in samenwerking met schoolkinderen uit Eindhoven had ontwikkeld, in het programma te laten opnemen tegen een fee van € 13.000,00. Dat project is op het lichtfestival in Brescia in februari 2017 daadwerkelijk geplaatst, en Stichting Glow heeft daarvoor een factuur verzonden aan de festivalorganisatie in Brescia, welke factuur ook is voldaan. Van afspraken over een verdergaande samenwerking heeft [gedaagde] Stichting Glow niet op de hoogte gesteld. Na beëindiging van het dienstverband tussen [gedaagde] en Eindhoven247 B.V. bleek Stichting Glow dat de samenwerking tussen beide festivals veel omvangrijker was dan door [gedaagde] was geschetst. De festivalorganisatie in Brescia vertelde namelijk dat het lichtfestival onder supervisie van Stichting Glow was gerealiseerd. Daarnaast meldde de organisatie dat [gedaagde] persoonlijk de gehele productie van het festival had verzorgd. [gedaagde] heeft zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak gedaagde] gebruikt voor de feitelijke uitvoering van de productie. Hij heeft vanuit [naam eenmanszaak gedaagde] kunstenaars geboekt en technische leveranciers ingeschakeld, die allen afkomstig waren vanuit het netwerk van Stichting Glow. Hij heeft hen facturen laten sturen naar [naam eenmanszaak gedaagde] . De aldus door [naam eenmanszaak gedaagde] gemaakte kosten factureerde [gedaagde] vervolgens tezamen met een fee voor zijn persoonlijke inspanningen aan de festivalorganisatie in Brescia. Bij het contacteren en contracteren van alle betrokken partijen wekte [gedaagde] de indruk dat hij optrad namens Stichting Glow door gebruik te maken van het e-mailadres van Stichting Glow, en het regelmatig vermelden van de Stichting Glow in de digitale handtekening onder zijn e-mailberichten. Ook gebruikte [gedaagde] contracten waarin vermeld stond dat Stichting Glow de coördinatie over het festival voert. [gedaagde] liet bovendien vrijwilligers tijdens het festival rondlopen in bedrijfskleding van Stichting Glow. De volledige omzet die gepaard is gegaan met de organisatie van het festival is ten goede gekomen aan [naam eenmanszaak gedaagde] . [gedaagde] heeft voor minimaal € 210.000,00 aan omzet gerealiseerd, inclusief de door hem bedongen fee. [gedaagde] heeft ook de tweede editie van het lichtfestival in Brescia georganiseerd en/of geproduceerd. Hoeveel inkomsten [gedaagde] daarmee heeft gerealiseerd is onduidelijk. Ook deze inkomsten komen eigenlijk aan Stichting Glow toe omdat het lichtfestival in Brescia een klant van Stichting Glow is geweest. Wanneer [gedaagde] de organisatie van het eerste festival formeel door Stichting Glow had laten uitvoeren had Stichting Glow ook het tweede jaar de mogelijkheid gekregen om het festival in Brescia te organiseren.
Ter onderbouwing van haar stellingen heeft Stichting Glow onder meer correspondentie en stukken afkomstig uit de digitale e-mailbox van [gedaagde] , in het geding gebracht. Deze bestaat onder andere uit 10 facturen die door [naam eenmanszaak gedaagde] aan CidneON, de festivalorganisatie in Brescia, heeft gestuurd (productie 13), correspondentie van [gedaagde] met betrekking tot de facturen (productie 14), en correspondentie van [gedaagde] met de kunstenaars (productie 15).
Beeldmerk
4.1.2.
Verder heeft Stichting Glow aangevoerd dat [gedaagde] zich meermaals heeft bediend van het beeld- en woordmerk Glow, terwijl het in feite om werkzaamheden van [naam eenmanszaak gedaagde] ging. De schending van de bedoelde merkenrechten leveren een onrechtmatige daad op van [gedaagde] jegens Stichting Glow als licentiehouder.
Afterlight
4.1.3.
Ten slotte heeft Stichting Glow aangevoerd dat [gedaagde] Afterlight, een kunstenaarscollectief dat opdrachten uitvoerde voor Stichting Glow, te kennen heeft gegeven dat deze alleen in aanmerking zou komen voor opdrachten van Stichting Glow indien 10% van de door Afterlight gerealiseerde omzet bij Stichting Glow als fee naar [naam eenmanszaak gedaagde] zou vloeien. Vanwege het belang dat Afterlight had bij het verwerven van de opdrachten, heeft zij daarmee ingestemd. In totaal heeft zij € 12.266,76 aan [gedaagde] afgedragen. [gedaagde] bracht dat bedrag bij Afterlight in rekening via facturen van [naam eenmanszaak gedaagde] onder de noemer “advieswerkzaamheden”, welke werkzaamheden [gedaagde] dus in werkelijkheid nooit heeft verricht. Afterlight is zo feitelijk door [gedaagde] gedwongen om jarenlang een vorm van smeergeld te betalen aan [naam eenmanszaak gedaagde] om bepaalde opdrachten te kunnen verwerven. Daarbij heeft [gedaagde] misbruik gemaakt van de naam Glow en zijn machtspositie bij de organisatie. Stichting Glow heeft waarschijnlijk te veel moeten betalen aan Afterlight omdat Afterlight immers in de uitvoering van haar werkzaamheden rekening hield met de aan [gedaagde] af te dragen fee. Niet valt uit te sluiten dat [gedaagde] andere leveranciers van Stichting Glow op dezelfde wijze heeft behandeld met alle gevolgen van dien voor Stichting Glow.
Ter onderbouwing van haar stelling brengt Stichting Glow de facturen van [naam eenmanszaak gedaagde] aan Afterlight in het geding en een verklaring van de heer [naam creatief producent Afterlight] , creatief producent bij Afterlight, (producties 21 t/m 23).
4.1.4.
Dit alles aldus Stichting Glow.
4.2.
[gedaagde] voert een aantal verweren, die hierna afzonderlijk zullen worden behandeld. De rechtbank zal achtereenvolgens de algemene verweren, de verweren betreffende de lichtfestivals in Brescia, en de verweren betreffende Afterlight behandelen. Daarna zal de rechtbank de gestelde schending van het merkenrecht bespreken.
Algemeen
4.3.
Allereerst voert [gedaagde] het verweer dat niet is gebleken dat de Raad van Toezicht aan Stichting Glow goedkeuring heeft gegeven voor het optreden in rechte. Stichting Glow heeft daarop (als productie 29) notulen overgelegd van de vergadering van de Raad van Toezicht van 8 september 2017, waaruit blijkt dat de Raad van Toezicht toestemming heeft gegeven voor het voeren van onderhavige procedure. Dit verweer treft daarom geen doel.
4.4.
Vervolgens voert [gedaagde] het verweer dat Stichting Glow niet ontvankelijk is in haar vordering, aangezien zij haar vordering had moeten instellen tegen Eindhoven247 B.V., de voormalig werkgever van [gedaagde] . [gedaagde] stelt dat dit uit het bepaalde in art. 7:661 lid 1 BW volgt.
4.5.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Op grond van het bepaalde in art. 7:661 lid 1 BW is de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. In dat artikel wordt dus bepaald dat de werknemer niet jegens de werkgever aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of zijn bewuste roekeloosheid. Dit laat echter de mogelijkheid voor een derde (zoals in dit geval Stichting Glow) om rechtstreeks de werknemer aansprakelijk te stellen uit onrechtmatige daad onverlet. Ook dit verweer treft daarom geen doel.
4.6.
Voorzover [gedaagde] het verweer heeft willen voeren dat Stichting Glow geen rechtsvordering tegen hem kan instellen omdat tussen hem en Eindhoven247 B.V. finale kwijting is overeengekomen, treft dat verweer evenmin doel. Stichting Glow was bij die overeenkomst immers geen partij, zodat de overeengekomen finale kwijting haar dus niet regardeert.
Brescia
4.7.
[gedaagde] heeft allereerst naar voren gebracht dat Stichting Glow geen rechtens te verdedigen belang heeft bij het verkopen van lichtfestivalactiviteiten aan derden in het buitenland. Van een subsidiair doel om internationaal actief te zijn in de wereld van lichtfestivals is geen sprake. Eind mei 2017 werd aan [gedaagde] aangegeven dat Stichting Glow niet internationaal wilde gaan. Verder wijst [gedaagde] op het e-mailbericht van 19 juli 2017 van de heer [naam bestuurder Eindhoven247 BV] (bestuurder van Eindhoven247 B.V.) waarin het volgende staat:
“De Stichting Glow heeft in samenspraak met de gemeente Eindhoven een nieuw strategisch beleidsdocument vastgesteld waarin onder andere focus wordt gelegd op de samenwerking en talentontwikkeling in de stad en regio. Daarmee zal het internationaal scouten en contacten leggen en het secretariaat van de stichting ILO (…) niet door de GLOW-organisatie op de wijze van de afgelopen jaren worden gecontinueerd. (…) –in afstemming met Eindhoven247 B.V. als werkgever- [gedaagde] gekozen om als zelfstandig ondernemer deze rol verder in te gaan vullen.”
4.8.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] hiermee heeft willen betogen dat de organisatie van het festival in Brescia buiten het werkterrein van Stichting Glow lag, zodat de werkzaamheden die hij daar via zijn eenmanszaak voor dat festival verricht had niet in het vaarwater van Stichting Glow zaten. Dit betoog treft geen doel. Uit het Strategisch Plan Glow van 1 oktober 2016 (door Stichting Glow als productie 30 overgelegd), blijkt immers dat Stichting Glow wel degelijk internationaal actief is. Ook uit de Letter of Intent, gesloten tussen Stichting Glow en het Essen Light Festival, van 27 maart 2017, blijkt van de internationale oriëntatie van Stichting Glow. Verder heeft Stichting Glow ter zitting gesteld dat, als er al sprake zou zijn van een omslag, dit dan is dat [gedaagde] lokale kunstenaars meer internationale kansen wil bieden en zich niet meer bezig houdt met het internationaal scouten van buitenlandse kunstenaars. In die zin moet volgens haar ook het e-mailbericht van 19 juni 2017 gelezen worden. Dit is door [gedaagde] niet verder weersproken.
Zonder nadere toelichting, die [gedaagde] niet heeft gegeven, valt evenmin in te zien waarom de werkzaamheden van [gedaagde] niet in het vaarwater van Stichting Glow konden komen op grond van de omstandigheid dat Stichting Glow geen winstoogmerk heeft. Ook de daarop gerichte stellingen van [gedaagde] treffen daarom geen doel.
4.9.
Ten tweede voert [gedaagde] het verweer dat producties 5, 6, 12 t/m 15, waarmee Stichting Glow haar stellingen met betrekking tot het onrechtmatig handelen in Brescia heeft onderbouwd, buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat dit onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal betreft. Het gaat hier enerzijds om stukken uit het persoonsdossier van [gedaagde] , en anderzijds om e-mails, die betrekking hebben op de werkzaamheden van [gedaagde] vanuit [naam eenmanszaak gedaagde] . Deze e-mails moeten volgens [gedaagde] als privé worden beschouwd.
4.10.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Niet vast is komen te staan dat dit bewijs onrechtmatig is verkregen. Maar ook al zou het bewijs onrechtmatig verkregen zijn, brengt dat niet noodzakelijkerwijs mee dat het gebruik ervan als bewijs in de onderhavige zaak (ook) onrechtmatig is (HR 7 februari 1992, LJN ZC0500). Over de toelating van onrechtmatig verkregen bewijs in een civiele zaak dient steeds in concreto te worden beslist op grond van een belangenafweging tussen enerzijds het belang van de waarheidsvinding, en anderzijds de overige in het geding zijnde belangen, waaronder de privacy. Het belang van de waarheidsvinding weegt hierbij zwaar. [gedaagde] heeft niet gesteld waarom in dit geval het belang van zijn privacy desondanks zwaarder zou moeten wegen. Het verweer wordt dus verworpen.
4.11.
[gedaagde] heeft ten derde weersproken dat hij met betrekking tot het lichtfestival in Brescia onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft daartoe de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. Hij is op persoonlijke titel door de organisatie in Brescia uitgenodigd om te kijken of het mogelijk was om een lichtfestival in een kasteel in Brescia te organiseren. Dit blijkt ook uit een verklaring van de twee Italiaanse betrokkenen die hij als productie 14 heeft overgelegd. [gedaagde] kon toen een aantal projecten aan het lichtfestival in Brescia verkopen vanuit het GLOW-festival. Eindhoven247 B.V. kon zo tevens voor het GLOW-festival promotie maken. Dit is ook besproken met de heer [naam bestuurder Eindhoven247 BV] , en die was daarmee akkoord. Er zijn toen daadwerkelijk een aantal projecten verkocht en tevens kon gratis promotie verkregen worden. De logo’s zijn aangeleverd door mevrouw [naam medewerker ] (die naar de rechtbank begrijpt in dienst was bij Eindhoven247 B.V. of Stichting Glow), zodat deze gebruikt konden worden voor het lichtfestival in Brescia. Het beeldmerk en de naam van Glow zijn dus nooit misbruikt, maar alleen gebruikt om promotie te maken voor het GLOW-festival. [gedaagde] heeft met betrekking tot zijn activiteiten niets verzwegen. Hij heeft zelfs een poster op het kantoor van Glow gehangen waarop alles stond. Dit blijkt ook uit een verklaring van de dochter van [gedaagde] , die daar destijds stage liep. [gedaagde] is slechts een of twee keer op kosten van Stichting Glow naar Brescia gereisd. De overige reizen zijn altijd betaald door de organisatie in Brescia. Niet Stichting Glow was de opdrachtnemer, maar [gedaagde] handelend onder de naam [naam eenmanszaak gedaagde] . Dat [gedaagde] vanuit diens betrokkenheid met het GLOW-festival Stichting Glow hierin wilde betrekken is dan ook niet meer dan logisch. Onjuist is de stelling dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor de productie van het lichtfestival. Dat was namelijk de organisatie in Brescia zelf. [gedaagde] heeft slechts de opdracht gekregen om kunstenaars te benaderen voor Cieli Vibranti. [gedaagde] heeft nooit gelogen over de samenwerking met Brescia. Door de Stichting Glow zijn ook nimmer concrete vragen hierover gesteld. Daarnaast behoorde het niet tot het takenpakket van [gedaagde] om vanuit Eindhoven247 B.V. dan wel Stichting Glow andere lichtfestivals te adviseren dan wel geld voor dit soort activiteiten te genereren. Enigszins verwarrend is het uiteraard als [gedaagde] vanuit twee hoedanigheden communiceert. Is het niet vanuit Stichting Glow, dan is het wel privé als [naam eenmanszaak gedaagde] . Echter, hierover zijn met SCDE, Eindhoven247 B.V. of Stichting Glow nooit afspraken gemaakt. [gedaagde] was zich van geen kwaad bewust. Door gebruikmaking van eenzelfde e-mailadres (
[emailadres]) blijkt daarentegen wel dat hij nooit kwade zin heeft gehad of dingen achter de rug om van Stichting Glow heeft willen doen. Anders had hij wel via een ander e-mailadres gecommuniceerd.
Hetgeen Stichting Glow stelt terzake de tweede editie van het lichtfestival in Brescia treft evenmin doel. Allereerst worden die werkzaamheden verricht vanuit de vennootschap Lumen in art en niet door [gedaagde] in persoon of door [naam eenmanszaak gedaagde] . Verder is Eindhoven247 B.V. met [gedaagde] juist overeengekomen dat deze zich als zelfstandig ondernemer gaat bezighouden met (internationale) lichtfestivals omdat Stichting Glow dat niet wil. Dit blijkt duidelijk uit het e-mailbericht van 19 juli 2017.
4.12.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Allereerst volgt zij [gedaagde] niet in zijn stelling dat het niet tot zijn takenpakket behoorde om vanuit Eindhoven247 B.V. dan wel Stichting Glow andere (buitenlandse) lichtfestivals te adviseren dan wel geld voor dit soort activiteiten te genereren, en dat zijn taak beperkt was tot het verkopen van projecten aan het buitenland.
De rechtbank verwijst hiervoor ten eerste naar hetgeen zij in r.o. 4.8 heeft overwogen. Bovendien staat vast dat [gedaagde] door de directeur van GLOW-festival gevraagd is om het internationale netwerk van Stichting Glow verder uit te bouwen en commercieel uit te nutten, en dat [gedaagde] vanaf 25 mei 2016 op verzoek van Stichting Glow bestuurslid geworden van de Stichting International Light Festivals Organisation (ILO), een mede door Stichting Glow opgerichte stichting die zich ten doel stelt om de samenwerking tussen de internationale lichtfestivals te verbeteren en hen te helpen bij de organisatie van hun evenementen.
Verder is de stelling van [gedaagde] dat hij in opdracht van de Italiaanse festivalorganisatie uitsluitend kunstenaars voor Cieli Vibranti heeft benaderd, feitelijk onjuist. Ter zitting heeft hij immers verklaard dat hij als adviseur is opgetreden voor de Italiaanse organisatie. Bovendien blijkt uit de door Stichting Glow overgelegde correspondentie dat [gedaagde] niet alleen kunstenaars heeft benaderd, maar deze (samen met technische leveranciers) ook heeft geboekt. Vervolgens heeft hij hen hun facturen laten sturen naar [naam eenmanszaak gedaagde] , waarna [naam eenmanszaak gedaagde] hen vervolgens uitbetaalde en de kosten tezamen met een fee voor zijn werkzaamheden declareerde bij de festivalorganisatie in Brescia. Tot slot heeft [gedaagde] de stelling dat [naam eenmanszaak gedaagde] voor minimaal € 210.000,00 aan omzet heeft gerealiseerd, inclusief de door hem bedongen fee, niet weersproken. Ook daaruit volgt dat zijn werkzaamheden niet beperkt kunnen zijn geweest tot het benaderen van kunstenaars.
Ook aan zijn stelling dat hij Stichting Glow van al zijn activiteiten op de hoogte heeft gehouden (door die op een poster weer te geven) wordt voorbijgegaan. Deze stelling is immers in tegenspraak met zijn verklaring ter zitting dat hij juist niet met [naam bestuurder Eindhoven247 BV] had besproken dat hij daar als adviseur zou optreden, en ook niets heeft verteld over zijn eigen verdiensten. Zijn stelling dat hij van Stichting Glow toestemming had verkregen komt daarmee ook op losse schroeven te staan.
4.13.
Met betrekking tot het verweer van [gedaagde] dat Stichting Glow hem geen concrete vragen over zijn werkzaamheden had gesteld overweegt de rechtbank het volgende. Het had op het pad van [gedaagde] gelegen om daar uit zichzelf Stichting Glow van op de hoogte te stellen, gelet op zijn positie binnen Stichting Glow. [gedaagde] heeft zelf te kennen gegeven dat het inderdaad verwarrend was dat hij vanuit twee hoedanigheden communiceerde. Het was aan hem om deze verwarring te voorkomen of daar op zijn minst duidelijkheid in te verschaffen. Verder heeft [gedaagde] nog gesteld dat hij ervan uit mocht gaan dat hij toestemming had verkregen vanwege het feit dat hij in 2008 van [naam bestuurder Eindhoven247 BV] toestemming had gekregen om als adviseur voor een festival in Londen op te treden. Ook als dit zou komen vast te staan -Stichting Glow heeft deze stelling gemotiveerd betwist- brengt dat nog niet met zich mee dat [gedaagde] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat hij ook voor het festival in Brescia die toestemming had. [gedaagde] had op zijn minst genomen zich ervan dienen te vergewissen dat dat het geval was. Nu hij dat heeft nagelaten, snijdt ook dat verweer geen hout.
4.14.
Dit alles leidt tot de conclusie dat als onvoldoende gemotiveerd weersproken is vast komen te staan, dat [gedaagde] voor het festival in Brescia vanuit zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak gedaagde] werkzaamheden heeft verricht, die in het vaarwater van Stichting Glow zaten en daarmee (mogelijk) concurrerend zijn geweest, zonder dat hij Stichting Glow daarvan op de hoogte had gesteld, laat staan dat hij daarvoor toestemming heeft verkregen. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onrechtmatige daad jegens Stichting Glow op. [gedaagde] heeft zijn eigen privébelangen niet gescheiden gehouden van het belang dat Stichting Glow diende. Gelet op de positie die hij binnen Stichting Glow bekleedde, was hij echter wel daartoe gehouden. Hij moet daarom de schade die Stichting Glow daardoor heeft geleden vergoeden.
4.15.
De rechtbank merkt de werkzaamheden die [gedaagde] voor het daaropvolgende tweede festival in Brescia heeft verricht, op zichzelf beschouwd niet als onrechtmatig aan. Het dienstverband met Eindhoven247 B.V. was toen inmiddels beëindigd, en daarmee ook de werkzaamheden die [gedaagde] voor Stichting Glow had verricht. Verder is de rechtbank met [gedaagde] van oordeel dat [gedaagde] , gezien de inhoud van de e-mail van 19 juli 2017 van de heer [naam bestuurder Eindhoven247 BV] (zie r.o. 4.7.), er gerechtvaardigd op had mogen vertrouwen dat hij de werkzaamheden voor die editie van het festival wel op eigen titel mocht verrichten. Gesteld noch gebleken is dat hij deze werkzaamheden met gebruikmaking van de naam van Stichting Glow heeft verricht.
4.16.
Overigens wil dat nog niet zeggen, dat Stichting Glow geen schade kan hebben ondervonden omdat zij ook inkomsten van het tweede festival is misgelopen. Het is immers niet uitgesloten dat Stichting Glow die inkomsten is misgelopen als gevolg van de onrechtmatige handelwijze van [gedaagde] ten aanzien van het eerste festival. Dit aspect zal bij de schadestaatprocedure aan de orde komen.
Afterlight
4.17.
Het verweer van [gedaagde] dat producties 21 en 22 van Stichting Glow buiten beschouwing moeten blijven omdat dit prijsafspraken zijn tussen Afterlight en [naam eenmanszaak gedaagde] , die vertrouwelijke bedrijfsinformatie bevatten, waar Stichting Glow verder niets mee te maken heeft, wordt verworpen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in dit verband in r.o. 4.10 heeft overwogen.
4.18.
Verder heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat de betalingen van Afterlight zagen op advieswerkzaamheden die hij voor Afterlight had verricht.
4.19.
Gelet op de schriftelijke verklaring van [naam creatief producent Afterlight] , creatief producent bij Afterlight, waarin hij uitgebreid en gedetailleerd verklaart over de betalingen van Afterlight aan [gedaagde] voor het verkrijgen van opdrachten, (productie 23 van Stichting Glow), had van [gedaagde] verwacht mogen worden dat hij uit zichzelf meer concreet en per factuur inzichtelijk had gemaakt waarop zijn advies zag. Hij heeft dat echter niet gedaan. Ook nadat daarop is doorgevraagd op de zitting, heeft hij niet meer dan in zijn algemeenheid zich uitgelaten over de aard van het advies dat hij zou hebben uitgebracht. Daarmee heeft hij onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat Afterlight hem alleen betaalde voor advies.
4.20.
Het verweer Van [gedaagde] dat de regeling geen 10 % van de omzet, maar 10 % van de winst betrof, en dat, in geval er geen winst werd gemaakt, ook geen advieswerkzaamheden werden betaald, snijdt geen hout. Dat weerlegt immers niet de stelling dat [gedaagde] zich liet betalen in ruil voor opdrachten, ook al zou het dan gaan om lagere bedragen.
4.21.
Tot slot heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij zelf geen opdrachten kon verstrekken omdat hiervoor curatoren waren aangewezen. [naam directeur Stichting Glow] , de directeur van Stichting Glow, heeft echter ter zitting verklaard dat [gedaagde] wel degelijk betrokken was bij de aanbeveling van projecten, dat hij daarin ook advies gaf en dat de besluitvorming gezamenlijk was. Dit heeft [gedaagde] niet nader weersproken.
4.22.
Dit alles leidt tot de conclusie dat als onvoldoende gemotiveerd weersproken is komen vast te staan dat [gedaagde] zich door Afterlight heeft laten betalen voor de verwerving van opdrachten van Stichting Glow. Ook dit levert onrechtmatig handelen jegens Stichting Glow op, en ook voor die schade is [gedaagde] aansprakelijk.
schending merkenrecht
4.23.
Stichting Glow wordt niet gevolgd in haar stelling dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld vanwege schending van het merkenrecht van Stichting Glow. Weliswaar staat vast dat [gedaagde] bij de eerste editie van het festival gebruik heeft gemaakt van het beeld- en woordmerk van het Glow-festival. [gedaagde] heeft daar echter over gesteld dat hij met medeweten en toestemming van Stichting Glow in Brescia promotieactiveiten voor het GLOW-festival heeft verricht met gebruikmaking van beeldmateriaal en bedrijfskleding van Stichting Glow. Dit heeft Stichting Glow onvoldoende gemotiveerd weersproken. Verder is door Stichting Glow onvoldoende concreet gesteld welke (overige) handelingen schending van het merkenrecht opleveren. De stellingen van Stichting Glow zijn daarom op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd, en worden gepasseerd.
toewijsbaarheid vorderingen Glow
4.24.
Dit alles betekent voor de toewijsbaarheid van de vorderingen van Stichting Glow het volgende.
verklaring voor recht
4.25.
Voor recht kan verklaard worden dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door Stichting Glow geleden schade als gevolg van de handelwijze van [gedaagde] , die eruit heeft bestaan dat:
1. [gedaagde] voor het festival in Brescia in 2017 werkzaamheden heeft verricht, zonder dat hij Stichting Glow daarvan op de hoogte heeft gesteld, of daarvoor toestemming heeft verkregen, en
2. [gedaagde] zich door Afterlight heeft laten betalen voor de verwerving van opdrachten van Stichting Glow.
verwijzing naar schadestaatprocedure
4.26.
De vordering van Stichting Glow om [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door Stichting Glow aldus geleden schade nader op te maken bij staat, is toewijsbaar. Het is immers aannemelijk dat Stichting Glow enige schade heeft geleden als gevolg van de vooromschreven handelwijze van [gedaagde] . In de schadestaatprocedure zal de inhoud en de omvang van de verplichting tot schadevergoeding aan de orde komen. Daarbij zal dan ook de vraag worden behandeld of en in hoeverre Stichting Glow schade heeft ondervonden bestaande uit het mislopen van inkomsten van het tweede festival dat in Brescia werd georganiseerd als gevolg van de onrechtmatige handelwijze van [gedaagde] ten aanzien van de eerste editie van het festival, zoals overwogen in r.o. 4.16.
4.27.
Nu Stichting Glow verwijzing naar de schadeprocedure vordert voor begroting van haar schade, zal de rechtbank ook de vordering van Stichting Glow tot betaling van wettelijke rente over de schadevergoeding verwijzen naar de schadestaatprocedure.
vordering tot openleggen boeken en bescheiden
4.28.
Stichting Glow heeft gevorderd dat [gedaagde] de boeken en bescheiden en geschriften in de vorm van de administratie van [gedaagde] en zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak gedaagde] openlegt. Zij heeft hierover gesteld dat de schade die Stichting Glow financieel heeft geleden of nog zal lijden voor een belangrijk deel bestaat uit de winsten die [gedaagde] door zijn handelwijze heeft genoten. Stichting Glow heeft geen zicht op die winsten. Primair met een beroep op art. 22 Rv en subsidiair met een beroep op art. 843a verlangt Stichting Glow dat [gedaagde] de boekhouding/zakelijke administratie van [naam eenmanszaak gedaagde] openlegt. Daaronder verstaat Stichting Glow de jaarrekeningen, relevante grootboekrekeningen en verzonden facturen en bankafschriften van [naam eenmanszaak gedaagde] over de jaren 2012 t/m 2018.
4.29.
[gedaagde] voert het verweer dat Stichting Glow geen gerechtvaardigd belang heeft bij de vordering. Verder is sprake van een phishing expedition en zijn de gevraagde bescheiden te ruim en onvoldoende concreet. Tot slot betwist zij dat sprake is van rechtsbetrekking.
4.30.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of de vordering toewijsbaar is op grond van art. 843a Rv. Daartoe moet aan de volgende eisen zijn voldaan:
1. rechtmatig belang
2. bepaalde bescheiden
3. aangaande een rechtsbetrekking waarin hij (of zijn rechtsvoorgangers) partij is
4. bescheiden zijn ter beschikking van of berusten onder de wederpartij.
4.31.
Ad 1. Rechtmatig belang
Door Stichting Glow is voldoende inzichtelijk gemaakt waarom zij de gevraagde stukken nodig heeft. Zij heeft voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit het redelijke vermoeden blijkt dat sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagde] , en zij heeft ook voldoende onderbouwd waarom de gevraagde stukken relevant zijn voor de onderbouwing van haar vordering.
4.32.
Ad 2. Bepaalde bescheiden
De gevraagde bescheiden zoals die nader door Stichting Glow zijn omschreven (de jaarrekeningen en verzonden facturen en bankafschriften van [naam eenmanszaak gedaagde] over de jaren 2012 t/m 2018) zijn voldoende bepaald. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat het een fishing expedition is. Dit geldt niet voor de gevorderde “relevante grootboekrekeningen”, nu Stichting Glow niet heeft aangeduid welke grootboekrekeningen relevant zijn en welke niet. Op dit onderdeel is de vordering niet toewijsbaar.
4.33.
Ad 3. Partij bij rechtsbetrekking
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, is vast komen staan dat Stichting Glow partij is in de rechtsbetrekking (onrechtmatige daad) waarop de documenten betrekking hebben.
4.34.
Ad 4. Wederpartij beschikking over bescheiden
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] niet de beschikking heeft over de gevorderde bescheiden.
4.35.
Nu geen verdere verweren gevoerd zijn tegen de vordering, zal de vordering worden toegewezen en zal [gedaagde] worden veroordeeld tot afgifte van afschriften van de
gevraagde bescheiden, met uitzondering van de relevante grootboekrekeningen.
vordering tot staken gebruik merk
4.36.
De vordering tot het staken van het gebruik van het merk GLOW zal worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagde] na de beëindiging van zijn dienstverband het merk GLOW heeft gebruikt. Stichting Glow heeft daarom geen rechtmatig belang bij deze vordering.
verbod onrechtmatige concurrentie
4.37.
De vordering tot veroordeling van [gedaagde] om niet langer met Stichting Glow op onrechtmatige wijze te concurreren door gebruik te maken van de kennis en relaties van Stichting Glow is te ruim omschreven om voor toewijzing in aanmerking te komen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking, dat [gedaagde] geen relatiebeding ten opzichte van Stichting Glow heeft.
proceskosten
4.38.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting Glow worden begroot op:
- dagvaarding € 99,91
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.811,91
in reconventie
4.39.
De vordering om Stichting Glow te veroordelen om zich jegens derden niet ongunstig uit te laten over [gedaagde] is niet toewijsbaar. Dergelijke uitlatingen vallen immers onder het recht op vrijheid van meningsuiting.
4.40.
Ook de gevorderde verklaring voor recht dat de als producties 5, 6, 12 t/m 15, 21 en 22 overgelegde stukken, dan wel enig stuk ervan, buiten beschouwing dien(t)(en) te worden gelaten, zal worden afgewezen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover in conventie heeft overwogen.
4.41.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting Glow worden begroot op:
- salaris advocaat € 543,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 543,00)

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door Stichting Glow geleden schade als gevolg van de handelwijze van [gedaagde] , die eruit heeft bestaan dat:
1. [gedaagde] voor het festival in Brescia in 2017 werkzaamheden heeft verricht zonder dat hij Stichting Glow daarvan op de hoogte heeft gesteld, of daarvoor toestemming heeft verkregen, en
2. [gedaagde] zich door Afterlight heeft laten betalen voor de verwerving van opdrachten van Stichting Glow.
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de door Stichting Glow aldus geleden schade, nader op te maken bij staat,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte aan Stichting Glow van afschriften van de jaarrekeningen, verzonden facturen en bankafschriften van [naam eenmanszaak gedaagde] over de jaren 2012 t/m 2018,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Glow tot op heden begroot op € 1.811,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis voor zover het de kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af,
5.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Glow tot op heden begroot op € 543,00,
5.10.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.11.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.