ECLI:NL:RBOBR:2019:2983

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
C/01/345641 / KG ZA 19-215
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning door gedaagden na beëindiging huurovereenkomst en gebiedsverboden opgelegd aan gedaagde 5

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL. en meerdere gedaagden. De eiseres, Woonbedrijf, vorderde ontruiming van een woning die door gedaagden werd bewoond zonder toestemming van de verhuurder. De achtergrond van de zaak gaat terug naar een eerdere ontbinding van de huurovereenkomst met gedaagde 5, die na ontruiming in 2018 opnieuw in de woning is getreden, wat leidde tot overlast en conflicten. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van ernstige en structurele overlast, en dat de gedaagden in strijd met de huurovereenkomst in de woning verbleven. De vorderingen van Woonbedrijf werden toegewezen, waarbij gedaagde 1 werd veroordeeld tot ontruiming binnen veertien dagen en gedaagde 5 werd verboden zich gedurende twaalf maanden in bepaalde gebieden te begeven. De rechtbank oordeelde dat de ontruiming in kort geding gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden, en dat er voldoende spoedeisend belang was voor de vordering van Woonbedrijf. De kosten van de procedure werden eveneens aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/345641 / KG ZA 19-215
Vonnis in kort geding van 24 mei 2019
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONBEDRIJF SWS.HHVL.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. F.P.G.F. de Moel MSc. te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
2.
[gedaagde 2],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
3.
[gedaagde 3],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
4.
[gedaagde 4],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
5.
[gedaagde 5],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Eiseres zal hierna Woonbedrijf genoemd worden. Alle gedaagden zullen steeds gezamenlijk worden aangeduid als gedaagden. Daar waar nodig zullen gedaagden sub 2. tot en met 4. gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden 2 tot en met 4] . Gedaagde sub 1. zal afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde 1] , gedaagde sub 2 als mevrouw [gedaagde 2] en gedaagde sub 5. als [gedaagde 5] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 10 mei 2019 met producties 1 tot en met 10;
  • de brief van 14 mei 2019 van mr. De Moel met producties 11 tot en met 13;
  • de mondelinge behandeling van 20 mei 2019 te 14.00 uur, waarbij mr. De Moel aan de hand van een pleitnota de vordering van Woonbedrijf heeft toegelicht, gedaagde sub. 4 namens [gedaagden] verweer heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota en een aantal producties heeft overgelegd;
  • gedaagde sub 5., [gedaagde 5] , is tijdens de mondelinge behandeling niet verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mevrouw [gedaagde 2] en haar echtgenoot [gedaagde 5] huurden eerder via Woonbedrijf een woning aan de [adres] . Bij verstekvonnis van 20 april 2017, dat in verzet bij vonnis van 23 november 2017 is bekrachtigd, is de huurovereenkomst tussen [gedaagde 5] en Woonbedrijf ontbonden. Gedaagden zijn op 4 juli 2018 ontruimd uit die woning.
2.2.
Na de ontruiming op 4 juli 2018 hebben [gedaagden 2 tot en met 4] enige tijd in hun auto rondgezworven, waarna zij hun intrek hebben genomen in de woning van [gedaagde 1] aan de [adres 2] . [gedaagde 1] is de (groot)moeder van [gedaagden 2 tot en met 4] . [gedaagde 1] is formeel hoofdhuurder geworden van deze woning na overlijden van haar echtgenoot op [datum] 2007, de heer [naam echtgenoot] die de huurovereenkomst in januari 1977 met Woonbedrijf heeft gesloten.
2.3.
Bij vonnis in kort geding van 18 juli 2018 heeft de voorzieningenrechter [gedaagde 5] een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van zes maanden voor het gebied rondom de woning aan de [adres] , alsmede rondom het kantoor van Woonbedrijf aan de [adres 3] te Eindhoven.
2.4.
Bij brief van 31 augustus 2018 heeft de advocaat van Woonbedrijf [gedaagde 1] gesommeerd uiterlijk 7 september 2018 de bewoning van [gedaagden 2 tot en met 4] en [gedaagde 5] te beëindigen.
2.5.
Bij dagvaarding van 21 november 2018 heeft Woonbedrijf (ondermeer) ontbinding van de huurovereenkomst met [gedaagde 1] van de woning aan de [adres 2] gevorderd, meer specifiek de ontruiming van [gedaagden 2 tot en met 4] uit deze door haar aan [gedaagde 1] verhuurde woning.
2.6.
[gedaagde 5] heeft zich na de ontruiming toegang verschaft tot de woning aan de [adres] , waarna hij mede naar aanleiding daarvan is aangehouden en tot 11 januari 2019 in detentie heeft gezeten.
2.7.
Na vrijlating van [gedaagde 5] op 11 januari 2019 heeft hij [gedaagden 2 tot en met 4] opgezocht in de woning van [gedaagde 1] aan de [adres 2] . Dat heeft tot overlast geleid in de buurt, mede vanwege het feit dat [gedaagde 5] toen [gedaagde 1] en mevrouw [gedaagde 2] heeft mishandeld. [gedaagde 5] is toen aangehouden, maar is na vrijlating direct weer teruggekeerd naar de woning aan de [adres 2] . Vervolgens is hij weer aangehouden en heeft hij tot 30 januari 2019 in detentie gezeten. Het Openbaar Ministerie heeft [gedaagde 5] vanwege deze incidenten een gedragsaanwijzing opgelegd en hij mag zich daarom niet meer binnen een straal van 500 meter ophouden rond de woning van [gedaagde 1] .
2.8.
Op 16 mei 2019 heeft er een comparitie van partijen plaatsgevonden in de bodemprocedure.
2.9.
Inmiddels is [gedaagde 5] wederom gedetineerd in de PI in Vught en hij zal naar alle waarschijnlijk op 9 juli 2019 in vrijheid worden gesteld.

3.Het geschil

3.1.
Woonbedrijf vordert om bij vonnis in kort geding voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.
primair:[gedaagde 1] te veroordelen om het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis leeg en bezemschoon te ontruimen, met al diegenen die wegens haar het gehuurde occuperen en met afgifte van de ter beschikking gestelde sleutels, ter vrije beschikking te stellen van Woonbedrijf,
subsidiair:[gedaagden 2 tot en met 4] en [gedaagde 5] te veroordelen om het gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden,
2. [gedaagde 5] te verbieden om, gedurende een periode van twaalf maanden na betekening van dit vonnis zich te begeven naar en/of zich op te houden, dan wel anderszins aanwezig te zijn in de [straatnaam] en in de [straatnaam] tussen de [straatnaam] en de splitsing met de [straatnaam] te [plaatsnaam] ,
3. [gedaagde 5] te verbieden om, gedurende een periode van twaalf maanden na betekening van dit vonnis zich te begeven naar en/of zich op te houden, dan wel anderszins aanwezig te zijn in en bij het kantoor van Woonbedrijf aan de [adres 3] te Eindhoven, meer bepaald op de [straatnaam] , ter hoogte van nummer [huisnummer] , op de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] , [straatnaam] en [straatnaam] en op de [straatnaam] tot aan de splitsing met de [straatnaam] en de [straatnaam] vanaf de [straatnaam] tot en met de uitrit van de parkeergarage van Woonbedrijf,
4. het te wijzen vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren voor de duur van één of meer weken gelijk aan het aantal malen dat [gedaagde 5] in strijd heeft gehandeld met het onder 2. en 3. gevorderde verbod, aldus dat voor de eerste overtreding een lijfsdwang mag worden ten uitvoer gelegd van één week, voor de tweede overtreding een lijfsdwang voor de duur van twee weken, enzovoort, met dien verstande dat de lijfsdwang terzake ten hoogste twaalf weken duurt,
5. Gedaagden, des de één betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen in de proceskosten, alsook de nakosten van dit geding en de wettelijke rente over deze proceskosten, voor zover deze niet uiterlijk veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan.
3.2.
Woonbedrijf legt daaraan het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Voor wat betreft de ontruimingsvordering jegens [gedaagde 1] geldt dat [gedaagde 1] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst door:
Voor een ruime periode van het jaar niet haar hoofdverblijf te hebben in het gehuurde;
Het gehuurde zonder schriftelijke toestemming van Woonbedrijf in gebruik te geven aan [gedaagden 2 tot en met 4] ;
Ondanks herhaalde sommatie [gedaagden 2 tot en met 4] in het gehuurde te laten wonen;
Toe te staan, althans niet in te grijpen, bij de ontstane overlastsituatie - inhoudende de verschillende incidenten waarbij de politie heeft moeten ingrijpen en [gedaagde 5] in bewaring heeft moeten stellen - door [gedaagden 2 tot en met 4] .
3.2.2.
Ten aanzien van de ontruimingsvordering jegens [gedaagden 2 tot en met 4] geldt dat deze is gebaseerd op:
Het feit dat wanneer in de bodemzaak, vanwege de hiervoor gestelde tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst van de zijde van [gedaagde 1] , de huurbeëindigings- en ontruimingsvordering jegens [gedaagde 1] zullen worden toegewezen, ook [gedaagden 2 tot en met 4] (als diegenen die vanwege [gedaagde 1] in haar woning verblijven) mede zullen worden ontruimd uit de woning;
Bovendien verblijven [gedaagden 2 tot en met 4] zonder recht of geldige titel in de woning van [gedaagde 1] .
3.2.3.
De vorderingen tegen [gedaagde 5] zijn gegrond op de vrees dat hij weer zal terugkeren naar zijn voormalige woning en daar overlast zal veroorzaken of vernielingen zal aanrichten. Tevens heeft Woonbedrijf, gezien de eerder door [gedaagde 5] geuite bedreigingen, gegronde vrees dat hij verhaal zal komen halen in haar woonwinkel in het pand aan de [adres 3] te Eindhoven.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagden 2 tot en met 4] voeren verweer.
Er is geen sprake van een spoedeisend belang, omdat er zich sinds het indienen van de conceptdagvaarding voor dit kort geding geen incidenten meer hebben voorgedaan en [gedaagde 1] en [gedaagden 2 tot en met 4] in afwachting zijn van een eindvonnis in de bodemprocedure van de kantonrechter van deze rechtbank.
Bovendien geldt dat het onredelijk is [gedaagde 1] te verwijten dat zij [gedaagden 2 tot en met 4] zonder instemming van Woonbedrijf in haar woning laat verblijven, maar zij was van de intrek van [gedaagden 2 tot en met 4] niet op de hoogte vanwege haar verblijf in Turkije. Tot slot geldt dat het niet in redelijkheid verwacht kan worden van haar om als (groot)moeder handhavend op te treden jegens [gedaagden 2 tot en met 4] die in een overmachtssituatie verkeren.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontruimingsvordering

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering is door Woonbedrijf voldoende gesteld. Het feit dat er in de bodemprocedure op korte termijn een eindvonnis te verwachten valt, maakt dit niet anders. Woonbedrijf heeft immers voldoende spoedeisend belang om de in haar visie onrechtmatige inwoning van [gedaagden 2 tot en met 4] , toegestaan door [gedaagde 1] , te beëindigen. Van een spoedeisend belang is ook sprake omdat niet kan worden uitgesloten dat [gedaagde 5] op korte termijn vrij komt en dan weer overlast zal veroorzaken in en rondom het gehuurde.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat in het kader van een beoordeling in kort geding een onverwijlde ontruiming in beginsel slechts gerechtvaardigd is indien zich aan de zijde van Woonbedrijf bijzondere omstandigheden voordoen die zodanig zijn dat in redelijkheid niet van haar gevergd kan worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Een ontruiming in kort geding is immers een diep ingrijpende maatregel in het woonrecht van gedaagden en zal in de praktijk vaak een definitief karakter hebben.
4.3.
In het kader van dit kort geding is voldoende aannemelijk geworden dat dergelijke bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. Woonbedrijf heeft haar standpunt dat er sprake is van ernstige en structurele overlast onderbouwd met een groot aantal producties, waaronder een proces-verbaal van bevindingen van de politie en de deurwaarder die eerder met de ontruiming van de [adres] belast waren. Hieruit blijkt dat [gedaagde 5] met zijn bezoek aan [gedaagden 2 tot en met 4] structureel aanzienlijke overlast veroorzaakt. Ondanks pogingen om met [gedaagden 2 tot en met 4] in overleg tot afspraken te komen om de door [gedaagde 5] veroorzaakte overlast te beperken, blijft de overlast voortduren en melden zij zich niet bij de voor hen aangestelde generalist, zo meldt de Procesregisseur Gemeentelijk Deëscalatie Team van de gemeente Eindhoven. Dit beeld wordt bevestigd door het overgelegde proces-verbaal van bevindingen van de politie van 6 mei 2019 .
4.4.
[gedaagde 1] en [gedaagden 2 tot en met 4] hebben de overlast op zich zelf niet betwist, maar zij hebben zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de overlast niet aan hen te wijten is, maar aan [gedaagde 5] .
4.5.
Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van ernstige en structurele overlast en dat minder ingrijpende alternatieven niet tot een oplossing zullen leiden. Voorts is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 1] de woning aan de [adres 2] in strijd met artikel 7. onder a. in de huurovereenkomst tussen Woonbedrijf en [gedaagde 1] , zoals aangegaan in januari 1977, aan [gedaagden 2 tot en met 4] in gebruik heeft gegeven. Daarin is het volgende bepaald:
“Het is huurder uitdrukkelijk verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurster:a. het gehuurde geheel of gedeeltelijk, kosteloos of tegen betaling, af te staan aan twee of meer personen, of bij zich te laten inwonen.”
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] en [gedaagden 2 tot en met 4] de vereiste toestemming aan Woonbedrijf gevraagd hebben en Woonbedrijf heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de vereiste toestemming vanwege de dreigende overlastsituatie door [gedaagde 5] niet wenste te geven.
4.6.
Omdat [gedaagde 1] , in strijd met de huurovereenkomst, [gedaagden 2 tot en met 4] bij haar laat inwonen is sprake van een tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Die ontbinding zal hoogst waarschijnlijk door de kantonrechter ook worden uitgesproken, hetgeen door [gedaagde 1] en [gedaagden 2 tot en met 4] ook wordt erkend. De vordering van Woonbedrijf kan en zal daarom, op de wijze als hierna vermeld, worden toegewezen. Daarbij zal aan gedaagden een termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis worden gegund om tot ontruiming over te gaan.
Gebiedsverboden
4.7.
De vorderingen onder 2., 3. en 4. zijn ingesteld jegens [gedaagde 5] en omdat hij niet is verschenen, zal bij de beoordeling van deze vorderingen de verstektoets worden toegepast.
4.8.
De vorderingen zien op aan [gedaagde 5] op te leggen gebiedsverboden met uitvoerbaarheid bij lijfsdwang en deze vorderingen komen de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom als volgt worden toegewezen.
Proceskosten
4.9.
Gedaagden zullen, hoofdelijk, als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Woonbedrijf worden begroot op:
- dagvaarding € 109,21
- griffierecht 639,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.728,21

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres 2] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van Woonbedrijf zijn, en de sleutels af te geven aan Woonbedrijf,
5.2.
verleent verstek jegens de niet verschenen gedaagde, [gedaagde 5] ,
5.3.
verbiedt [gedaagde 5] gedurende twaalf maanden na betekening van dit zich te begeven naar en/of zich op te houden, dan wel anderszins aanwezig te zijn in:
  • de [straatnaam] en in de [straatnaam] tussen de [straatnaam] en de splitsing met de [straatnaam] te [plaatsnaam] ,
  • en bij het kantoor van Woonbedrijf aan de [adres 3] te Eindhoven, meer bepaald op de [straatnaam] , ter hoogte van nummer [huisnummer] , op de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] , [straatnaam] en [straatnaam] en op de [straatnaam] tot aan de splitsing met de [straatnaam] en de [straatnaam] vanaf de [straatnaam] tot en met de uitrit van de parkeergarage van Woonbedrijf,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 5.3. uitvoerbaar bij lijfsdwang, des dat [gedaagde 5] voor de duur van één week in lijfsdwang kan worden genomen en gehouden voor de eerste keer dat [gedaagde 5] de verboden onder 5.3. overtreedt, voor de tweede overtreding een lijfsdwang voor de duur van twee weken, en telkens bij iedere volgende overtreding die lijfsdwang zal worden vermeerderd met één week voor iedere overtreding, met dien verstande dat de lijfsdwang terzake ten hoogste twaalf weken duurt,
5.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van Woonbedrijf tot op heden begroot op € 1.728,21, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt gedaagden in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019.