Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de inleidende dagvaarding in kort geding van 28 december 2018 met (1) productie;
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie met (3) producties;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 18 januari 2019 met aanvullende stukken;
- de mondelinge behandeling die op 21 januari 2019 heeft plaatsgevonden. Beide partijen en hun advocaten zijn verschenen en hebben hun standpunt nader toegelicht.
2.De feiten
3.Het geschil
€ 50.000,00. Tot slot vordert de man veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
1 januari 2019 is de vrouw verhuisd naar [woonplaats] . De man heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
4.De beoordeling
4 december 2018 zorgt de vrouw alleen voor [kind] . Er zijn geen signalen dat dit niet goed gaat. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding in kort geding te bepalen dat [kind] haar hoofdverblijf bij de man zal hebben. Het feitelijke hoofdverblijf van [kind] bij de vrouw blijft dus ongewijzigd.
- zolang de vrouw met [kind] nog in [woonplaats] woont - van elke drie weken de man tweemaal het halen en brengen van [kind] voor zijn rekening neemt, en de vrouw eenmaal. De vrouw heeft immers onweersproken gesteld dat de man (ten minste) één auto, en zij geen auto bezit. Indien de vrouw (terug) is verhuisd, dan zorgen partijen om en om voor het halen en brengen van [kind] naar de ander.
2 februari 2019. De voorzieningenrechter heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben afgesproken dat de vrouw de man zondag 27 januari 2019 met [kind] zal bezoeken.
5.De beslissing
- zolang de vrouw met [kind] nog in [woonplaats] woont - van elke drie weken de man tweemaal het halen en brengen van [kind] voor zijn rekening neemt, en de vrouw eenmaal, en - vanaf het moment dat de vrouw is verhuisd - partijen om en om voor het halen en brengen van [kind] naar de ander zorgen;