ECLI:NL:RBOBR:2019:354

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
01/059326-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van een minderjarige door een 87-jarige man

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 87-jarige man, die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een 12-jarig meisje. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met het slachtoffer, dat op dat moment nog niet de leeftijd van 16 jaar had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn handen in de onderbroek van het slachtoffer is gegaan en haar vagina heeft betast. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de moeder van het slachtoffer, die op 20 juli 2017 werd gedaan. Tijdens de zitting op 14 januari 2019 heeft de rechtbank de verklaringen van het slachtoffer en getuigen gehoord, waaronder de moeder van het slachtoffer en een vriend van de moeder. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, ondanks dat de verdachte ontkende de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de tenlastelegging en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, het slachtoffer, ter hoogte van € 3.051,86, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.059326.18 [verdachte]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.059326.18 Datum uitspraak: 28 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 december 2018.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, (op een of meer tijdstip(pen)) gelegen in de periode van 1 april 2017 tot en met 23 mei 2017 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] , die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers is hij, verdachte, (telkens)
- met zijn hand(en) in de onderbroek van die [slachtoffer] gegaan en/of heeft hij, verdachte, (vervolgens) een/zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] gevingerd en/of heeft hij, verdachte, (telkens)
- de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en gestreeld en/of
- met zijn hand(en) de borsten en/of borstkas van die [slachtoffer] betast en/of die borsten gestreeld en/of in die borsten geknepen
en/of
hij, (op een of meer tijdstip(pen)) gelegen in de periode van 24 mei 2017 tot en met 30 juni 2017 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers is hij, verdachte, (telkens)
- met zijn hand(en) in de onderbroek van die [slachtoffer] gegaan en/of heeft hij, verdachte, (vervolgens) een/zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] gevingerd en/of heeft hij, verdachte, (telkens)
- de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en gestreeld en/of
- met zijn hand(en) de borsten en/of borstkas van die [slachtoffer] betast en/of die borsten gestreeld en/of in die borsten geknepen,

terwijl die [slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van het als tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit (overtreding van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Partiële vrijspraak.
Met de officier van justitie en de raadsman is ook de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezenverklaring van (kort gezegd) ontuchtige handelingen gepleegd met een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt (het als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit). In dit kader overweegt de rechtbank nog in het bijzonder dat de verklaring van [slachtoffer] van 17 juli 2017, erop neerkomend dat de verdachte de ontuchtige handelingen ook voor 24 mei 2017 zou hebben gepleegd, geen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen.
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche – Zeden, met onderzoeksnaam Sunbeam, BHV-nummer 2017145488, afgesloten op 19 augustus 2017, in totaal 229 doorgenummerde bladzijden, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Een proces verbaal van studioverhoor van getuige [slachtoffer] , van 17 juli 2017, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 49-62.
Met de letter G wordt in deze verslaglegging bedoeld: de getuige.
Met de letter V wordt in deze verslaglegging bedoeld: de verhoorster.
G (...) waarover kom jij met mij praten [slachtoffer] ?
G (...) over de camping, daar was iets gebeurd.
G Nou die zat hier
(13:19-20 getuige wijst met haar rechterhand naar beneden. Haar rechterhand is boven haar benen).
V Wijs je nou aan? (...)
G Hier
(getuige wijst weer op haar kruis).
G Ook hier
(getuige gaat met haar beide handen naar haar borsten).
G (...) toen zei die (...) dat ik m'n mond moest houden.
G Dat ik dat niet mocht zeggen tegen mama en [betrokkene 1] .
V (…) Wie zat hier en hier?
G (...) [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] )
V En hoe vaak heeft [verdachte] hier en hier gezeten?
G (...) heel veel keer (...).
G In een tent. Dan doet die al ook altijd de rits dicht en een doek ophangen.
V In een tent. En wie z’n tent?
G Van hun.
G Een doek, van die handdoeken (...) daar op de raam dat niemand dat ziet.
(...)
V (...) want jij zegt, hij zat heel vaak hier aan en heel vaak hier aan. Dan gaan we eerst praten over hier aan hè
(verhoorster gaat met haar beide handen naar haar bovenlichaam).
V Wat zit daar?
G Borsten.
V En waarmee zat hij dan aan jouw borsten?
G Met z'n handen.
G Met deze twee.
G In knijpen.
G Ja, die doet (...) Toen was aan verven (...) toen zat m'n onderbroekje vies met verf.
G (…) toen die was aan ’t verven was die met z’n handen in m’n onderbroek, was die heel erg vies de onderbroek.
V Handen verf hè. Dan kom ik daar dadelijk even op terug, want we hadden ’t nu even over de borsten. (…)V (...) Maar zat die met zijn handen dan op jouw kleren, of onder jouw kleren?
G Onder kleren.
G Ja, gewoon onder.
V Onder ‘t hemd.
G Ja.
V (...) Dus als ik jou goed begrijp zit die met z'n handen op jouw borsten onder jouw kleren?
(getuige knikt)Dan knijpt die.
G (…) Dat doet gewoon pijn.
V Liggen jullie dan, of anders?
G Zitten.
G Op de bank.
V Zit jij dan, of lig jij dan, of sta jij dan?
G Ja, zitten.
G (...) ook op de bank.
G Ja, doet die (...) gewoon met de vingers.
G Heel erg diep d’r
G (...) met de vingers heel erg diep en dat doet heel erg pijn.
G Ja, dan (…) doet [verdachte] met die vingers heel erg diep in, daar helemaal diep in.
G Ja, dan zit die daaraan met (...) verf aan z’n handen, is de onderbroek helemaal vies.
G In de onderbroek zo.
V En dan zei jij, dan gaat die met z'n vinger d’r in, heel diep. Welke vinger?
G (...) met de middelvingers
(13:33:46 getuige heft haar beide handen iets omhoog en wijst met haar rechterhand op haar linker middelvinger).
V Met de middelvinger. En hoe weet jij dat dat de middelvinger is?
G Ja, dat zei die.
G (...) m'n middelvinger gaat hier heel erg diep in zo, zei die.
V Ja. En je zei, dat deed heel erg pijn. Waar voelde jij dan die pijn?
G Helemaal onderin.
V En als die met die middelvinger helemaal onderin d’r zat hè, wat deed die dan met die middelvinger?
G Ja, gewoon op en neer.
V Waar precies in de, want dan was jij in de tent, zei jij dat. Waar precies in de tent ben jij dan?
G (...) op de bank.
V Op de bank. En hoe ben jij dan op de bank als die met die middelvinger d’r in zit?
G Liggen.
G In de tent.
(...)
V (…) hoe zit ’t dan met jouw kleren?
G Die doet die (…). [verdachte] gewoon de broek (…) omhoog en dan doet die hand d’r onder.
V En wat zei die dan precies tegen jou?
G (...) hou maar je mond hoor. Ga maar niet zeggen.
G Anders (...) gaat, gaat die in de gevangenis of zo.
V Ja. En hoe zei die dat dan?
G Heel erg zachtjes.
V En (...) hoe komt 't dat jij in die tent ben dan? Wie z'n idee is dat?
G Van hem.
V Vraagt hij dat dan, of zegt hij dat dan
G Ja.
G Dat zegt die.
(...).
Een proces-verbaal aangifte van [moeder slachtoffer] , namens benadeelde [slachtoffer] , van 20 juli 2017, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 33-34 en 36.
Tegen wie doet u aangifte?
- Tegen [verdachte] .
Waar heeft dit seksueel misbruik plaatsgevonden?
- In hun tent die naast hun caravan staat. Die caravan staat op [camping] .
Wat bedoelt [slachtoffer] als zij praat over haar 'poesje'?
- Daar bedoelt zij haar vagina mee.
Wanneer was het dat u voor het eerst hoorde dat [verdachte] dingen bij [slachtoffer] had gedaan?
- Ongeveer een maand geleden. Ergens eind juni 2017.
Wat kunt u precies vertellen over de verf in haar onderbroek?
- [slachtoffer] en [betrokkene 2] waren beiden in de tent bij [verdachte] . Op een gegeven moment ging [betrokkene 2] weg om met andere kinderen te spelen, althans dit vertelde [betrokkene 3] mij. [slachtoffer] is bij [verdachte] gebleven. Toen ik bij de tent van [verdachte] kwam, zag ik dat [slachtoffer] aan tafel in een boekje aan het kleuren was met kleurpotloden. [verdachte] was aan het verven met oranje verf. Ik zag dat [verdachte] oranje verf aan zijn handen had en dat hij zijn handen ging wassen. (…) rond 19.30 uur waren wij weer bij ons huis in [woonplaats] . [slachtoffer] ging meteen douchen. Ik zag dat [slachtoffer] haar bovenkleding uit deed en toen haar onderbroek uit deed. Ik pakte haar onderbroek en ik zag toen dat er oranje verf aan de binnenkant in midden van het kruis in haar onderbroek zat.
- (...) Ik heb toen ook gevraagd hoe het zat met die verf in haar onderbroek. [slachtoffer] zei toen dat [verdachte] toen bij het verven ook in haar onderbroek was geweest.

Een schriftelijk bescheid, te weten een akte van geboorte, p. 135.

KIND
Geslachtsnaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Dag van geboorte: [geboortedatum slachtoffer]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , van 20 juli 2017, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , p. 75-77.
Wat weet je wat haar (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) is overkomen?
- (...) Ik ging haar ook een keer roepen om te komen eten. Ik liep naar de tent en ik zag dat de tent helemaal dicht was. (...) Ik liep toen naar de tent en trok meteen de rits van de tent open. Ik zag toen dat [slachtoffer] op de bank lag. Ik zag dat hij (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) naast de bank stond waar [slachtoffer] op lag. Ik zag dat hij schrok en rechterop ging staan en verstijfde en ik zag dat hij wit wegtrok.
Wanneer was het dat jij [slachtoffer] ging halen in die tent?
- Dat is denk ik 4 weken geleden.
Toen jij die tent opendeed. Hoe lag [slachtoffer] toen op de bank?
- Zij lag met haar rug op de bank. Volgens mij betreft die bank daar een 2,5-zits bank. Toen ik de rits opentrok, zag ik dat zij dus met haar rug op die bank lag en haar benen gespreid had. Ik zag dat zij ook schrok en rechtop kwam toen ik die rits opendeed.
Wat had [slachtoffer] voor kleren aan op dat moment?
- Zij droeg toen een lange jurk.
Hoe zat de jurk op dat moment?
- De jurk zat omhoog boven haar onderbroek, want die kon ik zien zitten. Ik zag ook dat haar onderbroek niet zat zoals die behoort te zitten.
Hoe zat de onderbroek dan?
- Ik zag dat bij het kruis haar slip een stukje opgerold zat naar binnen toe. Ik kon haar geslachtsdeel net niet zien.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , van 25 juli 2017, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 7] , p. 123.
V: vraag verbalisant;
A: antwoord verdachte.
V: De moeder van [slachtoffer] heeft een keer gezien dat u speelgoed aan het knutselen was,
(...) en dat u met oranje verf aan het verven was. Kan dat kloppen dat u iets voor de meisjes had gemaakt?
A: Ja dat klopt, ik maakte wel vaker iets voor ze. (...) Hiervoor heb ik oranje verf gebruikt.
(...)
A: (...) zij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) heeft niet aan de verf gezeten. Ik heb alleen geverfd, zij niet.
(...).
Bijzondere overwegingen.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, hetgeen zich ook in deze zaak voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hiernaast geldt echter dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde kan opleveren. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in de overige verklaringen afgelegd door anderen, meer bepaald haar moeder, de vriend van de moeder en de verdachte.
[slachtoffer] heeft in haar studioverhoor (kort gezegd) verklaard dat de verdachte, op de momenten dat zij met hem in zijn tent was, haar in haar borsten heeft geknepen. Zij heeft daarnaast duidelijk gemaakt dat de verdachte met zijn handen in haar onderbroek is gegaan en met zijn middelvinger in haar vagina is gegaan en daarmee op en neer gaande bewegingen heeft gemaakt. Tijdens deze seksuele handelingen deed de verdachte altijd de rits van de tent dicht en hing hij handdoeken voor de ramen. [slachtoffer] was op dat moment twaalf jaren oud.
Getuige [moeder slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , heeft verklaard dat haar dochters [slachtoffer] en [betrokkene 2] rond juni 2017 in de tent van de verdachte waren. Nadat [betrokkene 2] is weggegaan, aldus [betrokkene 3] , de partner van de verdachte, bleef [slachtoffer] alleen met de verdachte in de tent achter. Toen de getuige de tent binnenliep, zag zij dat [slachtoffer] in een boekje aan het kleuren was en dat [verdachte] met oranje verf aan het verven was. De getuige zag dat de verdachte oranje verf aan zijn handen had en dat hij zijn handen ging wassen. Diezelfde dag, in de avond, waren de getuige en [slachtoffer] thuis en zag de getuige dat [slachtoffer] haar onderbroek uit deed. De getuige pakte deze onderbroek op en zag dat er oranje verf aan de binnenkant in het midden van het kruis zat.
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] niet aan de oranje verf heeft gezeten. Alleen hij had geverfd, aldus de verdachte. De verdachte heeft geen redengevende verklaring afgelegd waarom aan de binnenzijde van de onderbroek van [slachtoffer] in het midden van het kruis oranje verf is aangetroffen.
In het voorgaande ziet de rechtbank daarom voldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte met zijn met oranje verf besmeurde handen in haar onderbroek is geweest en met zijn middelvinger heel diep in haar vagina is geweest, zoals zij in haar studioverhoor heeft verklaard.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer] zelf de oranje verf op haar onderbroek heeft gebracht, omdat zij bijvoorbeeld naar het toilet is gegaan, nadat zij de door de verdachte geverfde plankjes had aangeraakt waardoor de verf op haar handen of vingers terecht zou kunnen zijn gekomen.
De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij. Nog daargelaten dat het strafdossier hiervoor geen enkele aanwijzing bevat, moet in dit verband worden opgemerkt dat de verdachte dan toch bij uitstek de aangewezen persoon is om daarover duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van de vraag of dit geopperde scenario zich daadwerkelijk zou hebben kunnen voordoen. De verdachte heeft echter stellig verklaard dat [slachtoffer] niet aan de door hem gebruikte oranje verf heeft gezeten.
Hiernaast vindt de verklaring van [slachtoffer] op essentiële onderdelen, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het afsluiten van de tent van de verdachte met een rits, ook steun in de verklaring van getuige [getuige] , de vriend van getuige [moeder slachtoffer] . Getuige [getuige] heeft op 20 juli 2017 verklaard dat hij ongeveer vier weken geleden een keer [slachtoffer] ging roepen om te eten. Hij liep naar de tent van de verdachte en zag dat de tent helemaal dicht was. Hij trok vervolgens de rits van de tent open en zag dat [slachtoffer] op de bank lag. Hij zag de verdachte naast die bank staan. De getuige zag dat de verdachte schrok en rechterop ging staan, verstijfde en wit wegtrok. Hij zag dat [slachtoffer] met haar rug op de bank lag en haar benen gespreid had. [slachtoffer] schrok toen de getuige de rits opendeed. [slachtoffer] droeg op dat moment een lange jurk die omhoog zat tot boven haar onderbroek. De getuige kon haar onderbroek zien en zag tevens dat deze onderbroek bij het kruis een stukje opgerold zat. Hij kon haar vagina net niet zien.
De verdachte heeft bij de politie ontkend dat hij ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd. Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen van [slachtoffer] en getuigen [moeder slachtoffer] en [getuige] dient deze verklaring als ongeloofwaardig te worden beschouwd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
in de periode van 24 mei 2017 tot en met 30 juni 2017 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers is hij, verdachte, telkens
- met zijn handen in de onderbroek van die [slachtoffer] gegaan en heeft hij, verdachte, vervolgens een vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en die [slachtoffer] gevingerd en/of heeft hij, verdachte,
- de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en gestreeld en/of
- met zijn handen de borsten en/of borstkas van die [slachtoffer] betast en/of die borsten gestreeld en/of in die borsten geknepen,

terwijl die [slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze door Reclassering Nederland in haar adviesrapport van 26 maart 2018 zijn geadviseerd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat gelet op de hoge leeftijd van de verdachte, zijn verslechterde gezondheidssituatie en de omstandigheid dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan ontucht met een twaalfjarig meisje.. Deze ontuchtige handelingen bestonden onder meer uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De ontucht vond telkens plaats in de tent van de verdachte op de camping waar het slachtoffer met haar moeder en dier partner regelmatig verbleven.
Door zijn handelen heeft verdachte ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer. Zij was door haar jeugdige leeftijd en verstandelijke beperking erg kwetsbaar. Naar bekend mag worden verondersteld, kan een dergelijk vergaand seksueel contact op die leeftijd voor het slachtoffer nadelige gevolgen op emotioneel en seksueel vlak met zich meebrengen. Dit alles weegt in het nadeel van verdachte.
De rechtbank rekent de verdachte bovendien zwaar aan dat hij geenszins verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn laakbare handelen.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank is echter van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten, mede gelet op de omschreven omstandigheden en het feit dat het slachtoffer ver beneden de leeftijd van 16 jaren was, van dien aard is dat slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. De hoge leeftijd van de verdachte (thans 87 jaren oud) en zijn verslechterende gezondheidssituatie leiden niet tot een ander oordeel.
De rechtbank zal de gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen, enerzijds om de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door de verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank een kortere periode waarin de ontucht heeft plaatsgevonden dan de officier van justitie bewezen acht en daarom van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank een kortere periode waarin de ontucht heeft plaatsgevonden dan de bewezen acht van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het opleggen van een meldplicht en het volgen van een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijke strafdeel, gelet op de hoge leeftijd en de broze gezondheid van de verdachte, thans niet geïndiceerd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank zal bevelen dat de tijd, die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf.

De vordering van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] .

De moeder van [slachtoffer] heeft zich als haar wettelijk vertegenwoordiger in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 3.051,86, bestaande uit € 51,86 voor materiële schade (reis- en parkeerkosten) en € 3.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de civiele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft primair afwijzing van de vordering dan wel de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering bepleit. Subsidiair heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding en matiging bepleit van de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 500,- à € 1.000,-.
De rechtbank overweegt het volgende.
Als voldoende onderbouwd en onvoldoende weersproken acht de rechtbank de door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding integraal toewijsbaar.
De rechtbank overweegt voorts dat naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] als gevolg van de bewezen verklaarde feiten nadeel van niet-vermogensrechtelijke aard heeft ondervonden. Haar nadeel bestaat onder meer uit het verlies in vertrouwen en de nadelige en belastende effecten die de gedragingen van de verdachte – naar ook algemene ervaringsregels leren – hebben gehad (en nog hebben) op het dagelijkse leven en functioneren van betrokkene en haar (seksuele) ontwikkeling, een en ander zoals blijkt uit de namens haar ter terechtzitting verschafte toelichtingen. Deze schade valt naar zijn aard niet exact vast te stellen en dient derhalve te worden begroot. Bij het begroten van de immateriële schade heeft de rechtbank acht geslagen op de bedragen die, gelet op de gepubliceerde rechtspraak, door rechtbanken en gerechtshoven plegen te worden toegekend in min of meer vergelijkbare gevallen. De rechtbank begroot de immateriële schade, zoals is gevorderd, op € 3.000,-.
De rechtbank acht aldus de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2017 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 3.051,86 tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2017 tot de dag der algehele voldoening, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
legt op de volgende
maatregel:
een
maatregel van schadevergoedingter hoogte van
€ 3.051,86, te vervangen door 40 dagen hechtenis;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van het slachtoffer, [moeder slachtoffer] , van een bedrag van
€ 3.051,86, bestaande uit € 51,86 voor materiële schade en € 3.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan de wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij, [moeder slachtoffer] , van een bedrag van € 3.051,86, bestaande uit € 51,86 voor materiële schade en € 3.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. H.M. Hettinga, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 28 januari 2019.