ECLI:NL:RBOBR:2019:3629

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
18/2073
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WAO-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn uitkering, die door verweerder was vastgesteld op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder de werkgeschiedenis van eiser en de medische beoordelingen die aan de herziening ten grondslag lagen. Eiser was van mening dat de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid onzorgvuldig was en dat de geduide functies niet geschikt waren voor hem. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de geduide functies passend waren, ondanks de bezwaren van eiser. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2073

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.H.J. Voncken-Crijns),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.W. van Schaik).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 21 november 2017 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
Bij besluit van 16 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is werkzaam geweest als assemblagemedewerker bij [naam] voor 36 uur per week. Als gevolg van lichamelijke beperkingen ontvangt hij sinds 3 februari 1989 een WAO-uitkering. Eiser was 80 tot 100% arbeidsongeschikt, maar in verband met zijn inkomsten werd de uitkering betaald naar een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse. Eiser was met ingang van 1 september 2003 werkzaam als bode bij de gemeente Boxmeer (WSW-dienstverband) voor 18 uur per week. Op 10 november 2015 heeft hij zich ziek gemeld. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft de werkgever zijn loon doorbetaald. Omdat eiser op 21 november 2017 de wachttijd voor de WAO heeft volgemaakt heeft verweerder per die datum een herbeoordeling verricht die heeft geleid tot het primaire besluit.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser, met inachtneming van zijn beperkingen, in staat is om een drietal functies te verrichten. Het gaat om de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), productiemedewerker, samenstellen van producten (SBC-code 111180) en administratief medewerker, document scannen (SBC-code 315133). Gelet op wat eiser met deze functies kan verdienen, is hij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
3. Eiser voert – kort samengevat – aan dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Volgens eiser heeft verweerder zijn beperkingen onderschat. Ook zijn de geduide functies niet geschikt. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het door hem overgelegde rapport van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans van 10 oktober 2018.
4. De rechtbank overweegt dat de mededeling van eiser in het beroepschrift dat de bezwaargronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd – zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit ontoereikend was – onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. De rechtbank richt zich op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts. Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
6. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de primaire verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en eiser heeft gezien op het spreekuur op 7 november 2017, waarbij een anamnese is afgenomen en psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. In bezwaar heeft de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) het dossier bestudeerd en eiser gezien op de hoorzitting op 3 juli 2018, waarbij de verzekeringsarts B&B een aanvullend lichamelijk onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van de in bezwaar overgelegde brief van radioloog Duijm van 7 mei 2018. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Ook is de rechtbank niet gebleken dat het rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verweerder de belastbaarheid van eiser onjuist heeft ingeschat. Verweerder is ermee bekend dat eiser last heeft van een whiplash trauma, schouderklachten links en een hernia. In verband hiermee hebben de verzekeringsartsen van verweerder aanzienlijke beperkingen aangenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML), onder meer met betrekking tot de dynamische handelingen (rubriek 4) en statische houdingen (rubriek 5). De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat verweerder de (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat.
8. De door eiser ingeschakelde verzekeringsarts Offermans stelt zich in het rapport van 10 oktober 2018 op het standpunt dat hij zich merendeels kan verenigen met het belastbaarheidsoordeel van de verzekeringsartsen van verweerder, behalve dat hij een beperking mist, namelijk dat eiser is aangewezen op een werksituatie waarin hij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen (item 1.9.4). Volgens verzekeringsarts Offermans moet in verband met eisers prikkelintolerantie ook op dit punt een beperking worden aangenomen, waarbij hij wijst op de testresultaten uit het arbeidsonderzoek van 4 april 2017 (gedingstuk B49). In reactie hierop heeft de verzekeringsarts B&B in het rapport van 20 mei 2019 aangegeven dat er met de vastgestelde beperkingen al voldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat eiser in een prikkelarme omgeving moet kunnen werken. Er zijn beperkingen aangenomen met betrekking tot verdelen van de aandacht (item 1.2), voorspelbare werksituatie (item 1.9.5), werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken (item 1.9.7), werk zonder hoog handelingstempo (item 1.9.8), aangewezen zijn op een relatief rustige werkomgeving (item 3.7) en geen beeldschermwerk (item 3.9.4). Een beperking op item 1.9.4. voert te ver volgens de verzekeringsarts B&B, waarbij hij opmerkt dat de testresultaten waar verzekeringsarts Offermans naar verwijst een onderzoek betreft naar de arbeidsvaardigheden van eiser en geen onderzoek is naar arbeidsmogelijkheden en beperkingen. Het onderzoek vond aldus plaats in een ander kader. Ook wijst de verzekeringsarts B&B er op dat de beperking waar verzekeringsarts Offermans op doelt in schril contrast staat met de eigen onderzoeksbevindingen en van de primaire verzekeringsarts,, onder meer in verband met het dagverhaal en de constatering dat eiser de aandacht en concentratie bij het gesprek kan houden. Een beperking op item 1.9.4 is volgens de verzekeringsarts B&B dus niet aan de orde. Deze conclusie van de verzekeringsarts B&B volgt de rechtbank. De verzekeringsarts B&B heeft naar het oordeel van de rechtbank uitvoerig gemotiveerd waarom meer beperkingen niet aan de orde zijn en dit komt de rechtbank niet onredelijk of onbegrijpelijk voor. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen van verweerder naast dossierstudie eiser gesproken en hem onderzocht, in tegenstelling tot verzekeringsarts Offermans, zodat aan de visie van de verzekeringsartsen van verweerder meer gewicht kan worden toegekend. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
9. Voor eiser zijn de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), productiemedewerker, samenstellen van producten (SBC-code 111180) en administratief medewerker, document scannen (SBC-code 315133) geduid. Er zijn ook twee reservefuncties geduid, te weten productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 264122) en handmatig uitvoerder afwerking (SBC-code 271093). Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiser niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende toelichting voorzien.
10. In zijn rapport van 10 oktober 2018 schrijft verzekeringsarts Offermans dat alle functies (op de functie met SBC-code 315133 na) niet passend zijn omdat eiser in deze functies wordt afgeleid door anderen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is deze door verzekeringsarts Offermans gestelde beperking door de verzekeringsartsen van verweerder niet overgenomen, zodat de geduide functies niet om die reden niet passend kunnen worden geacht.
11. De functie administratief medewerker, document scannen (SBC-code 315133) acht verzekeringsarts Offermans niet passend omdat er sprake is van beeldschermwerk en hiervoor geldt een beperking in de FML (item 3.9.4). Dit is door de arbeidsdeskundige B&B in het rapport van 28 mei 2019 weersproken. Volgens de arbeidsdeskundige B&B wordt met beeldschermwerk bedoeld het (langdurig) verwerken van gegevens met de hulp van een beeldscherm en invoerhulpmiddelen (toetsenbord en muis). In deze functie is het raadplegen van informatie op een beeldscherm puur bedoeld ter controle van de scanactiviteit. Er wordt slechts kortdurend geregistreerd en van een langdurige activiteit is geen sprake. Er is in deze functie dus geen sprake van beeldschermwerk als bedoeld in de FML. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder de toelichting van de arbeidsdeskundige B&B voorgelegd aan de verzekeringsarts B&B. Uit het aanvullend rapport van 13 juni 2019 volgt dat de verzekeringsarts B&B het standpunt van de arbeidsdeskundige B&B onderschrijft, waarbij is opgemerkt dat er geen sprake is van overprikkeling door licht en geluid. De rechtbank volgt de conclusie van de arbeidsdeskundige B&B en de verzekeringsarts B&B en acht de functie met SBC-code 315133, anders dan verzekeringsarts Offermans, passend. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerders gemachtigde op de zitting onweersproken heeft uiteengezet dat indien de functie administratief medewerker, document scannen (SBC-code 315133) komt te vervallen, de reservefunctie handmatig uitvoerder afwerking (SBC-code 271093) zal worden geduid en de arbeidsongeschiktheidsklasse waar eiser is ingedeeld hierdoor niet wijzigt.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer Schotman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
1 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.