ECLI:NL:RBOBR:2019:3687
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een twee-onder-een-kap woning, beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch. De waarde was vastgesteld op € 426.000 per waardepeildatum 1 januari 2017, zoals vermeld in een aanslagbiljet van 28 februari 2018. Eiser betwistte deze waarde en voerde aan dat hij geen inzicht had in de wijze waarop de waarde was vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 mei 2019, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en een taxateur.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de last had te bewijzen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De taxateur had de waarde onderbouwd met vergelijkingsobjecten en een taxatierapport. Eiser had in zijn beroepschrift een lagere waarde van € 412.000 bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de door verweerder gepresenteerde waarde voldoende onderbouwd was. Eiser had ook verschillende gronden aangevoerd, waaronder motiveringsgebreken en onvoldoende rekening houden met de ligging van de woning, maar de rechtbank verwierp deze argumenten.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met het overgelegde taxatierapport in zijn bewijslast was geslaagd en dat de vastgestelde waarde van € 426.000 niet te hoog was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree, en vond plaats op 1 juli 2019.