Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2019 in de zaak tussen
[eiser] , eiser, en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, verweerder
Procesverloop
algemene)bijstandstuitkering van eisers met ingang van 19 april 2018 ingetrokken vanwege schending van de inlichtingenplicht.
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
Eisers zijn hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Dat eisers niet kunnen aantonen dat een belastende omstandigheid zich niet voordoet kan de rechtbank niet volgen. Immers hebben eisers geen deugdelijke administratie overgelegd. De bankafschriften zijn, anders dan eisers menen, onvoldoende om aan te tonen hoe hoog het energieverbruik is geweest, nu door de politie is vastgesteld dat de stroom voor de meter is afgetapt. Omdat eisers hun stelling dat er geen inkomsten zijn geweest ook anderszins niet hebben onderbouwd, gaat de rechtbank ervan uit dat er inkomsten zijn geweest en dat deze ten goede zijn gekomen aan eisers.
Eisers hebben daarmee de op hun rustende wettelijke inlichtingenplicht geschonden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Ook hier zijn eisers niet in geslaagd nu geen inzicht is gegeven in de inkomsten en opbouwkosten van de hennepkwekerij. De stelling van eisers dat een derde de kwekerij zou hebben geïnstalleerd is niet onderbouwd met (objectieve) gegevens. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij. Dat verweerder de uitkering ten onrechte met terugwerkende kracht heeft ingetrokken, volgt de rechtbank eveneens niet. Met de inhoud van het rapport zoals weergegeven in overweging 1 heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat ten minste sprake was van 1 oogst. Uitgaande van een kweekcylus van ten minste acht weken, moet de kwekerij er dus in april 2018 al hebben gezeten.