ECLI:NL:RBOBR:2019:4183

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
19/1660 en 19/1772
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor bedrijfspand met voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfspand. De vergunninghoudster had op 21 december 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende was verleend. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen deze vergunning, vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Het bestreden besluit van 25 juni 2019 verklaarde het bezwaar van verzoekers ongegrond, waarna zij beroep instelden.

Tijdens de zitting op 4 juli 2019 werd duidelijk dat de vergunninghoudster een bedrijfspand wilde bouwen met een showroom en twee bedrijfsruimten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verleende omgevingsvergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat er voldoende parkeergelegenheid was voorzien. Verzoekers stelden dat de vergunning niet in overeenstemming was met de parkeernormen en dat er onvoldoende ruimte was voor laden en lossen. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de vergunninghoudster voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en dat er geen andere belanghebbenden bezwaar hadden gemaakt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden ingewilligd, omdat het beroep ongegrond was. De uitspraak bevestigde dat de omgevingsvergunning terecht was verleend en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 19/1660
SHE 19/1772
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2019 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam] h.o.d.n. [naam] en [naam] , te [woonplaats] ,
verzoekers,
(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende, verweerder,
(gemachtigde: mr. I.J. Trienekes).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], vergunninghoudster, te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfspand op het perceel plaatselijk bekend [adres] (het perceel).
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 25 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Verzoekers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens vergunninghoudster
is [naam] , haar adviseur en architect, verschenen.

Overwegingen

1. Op 25 juni 2019 heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Op het moment was het verzoek om voorlopige voorziening al aanhangig. Op grond van artikel 8:81, vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verzoeker in een dergelijk geval in de gelegenheid worden gesteld om beroep in te stellen en wordt het verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter. Hieraan is in dit geval voldaan.
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat, zoals verweerder desgevraagd ter zitting heeft verklaard, behalve verzoekers geen andere belanghebbenden bezwaar hebben gemaakt tegen het bestreden besluit en nadere beroepen niet zijn te verwachten.
Feiten
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Op 31 mei 2018 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfspand op het perceel, met daarin twee bedrijfsruimten en een showroom. Het hoogste deel van het gebouw zal voor de huisvesting van het bedrijf van vergunninghoudster worden gebruikt. Op de plattegrond zijn twee bedrijfsruimten ingetekend, waarvan de exacte invulling op dit moment nog niet bekend is. Deze ruimten kunnen als extra magazijn of als losse bedrijfsruimte worden gebruikt. Vergunninghoudster heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij de twee bedrijfsruimten wil gaan verhuren.
Op grond van het ter plaatse geldende het bestemmingsplan “Eerste partiële herziening, Kom Heeze 2015” (het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming “Bedrijf - [adres] ”. De voor deze zaak relevante planregels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Verzoeker [naam] , handelend onder de naam [naam] , exploiteert een garagebedrijf aan de [adres] , tegenover het perceel van vergunninghoudster. Verzoeker [naam] is eigenaar van het perceel waarop het garagebedrijf is gevestigd.
Standpunt verweerder
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat er geen redenen zijn om de omgevingsvergunning te weigeren, omdat de aangevraagde activiteit voldoet aan artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid en voldoet aan artikel 27.2.1 van de planregels, dat bepaalt dat
bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van bebouwing en/of voor wijziging van functies de regel geldt dat voorzien dient te zijn in voldoende parkeergelegenheid. Onder voldoende parkeergelegenheid wordt verstaan, dat wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de ‘Parkeervisie gemeente Heeze-Leende’ (de Parkeervisie), dat als bijlage 3 is gevoegd bij het bestemmingsplan. Het perceel valt in het gebiedstype “overig gebied” als bedoeld in de Parkeervisie. Op grond van de Parkeervisie geldt voor alle nieuwe ontwikkelingen die een parkeervraag genereren dat de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden opgelost. Verweerder heeft de parkeerbehoefte in het bestreden besluit als volgt berekend:
- 530 m² showroom x 1.7 parkeerplaats per 100 m² = 9,01 parkeerplaats
- 425 m² arbeidsextensieve bedrijven x 1,05 per 100 m² = 4,46 parkeerplaats
In totaal 13,47 parkeerplaatsen, afgerond 14 parkeerplaatsen
Volgens verweerder blijkt uit de bij de aanvraag aangeleverde documenten dat er op eigen terrein ruimte is om de parkeerplaatsen te realiseren. Op de bij de vergunning behorende tekening van de terreininrichting zijn, na indiening van een gewijzigde tekening tijdens de bezwaarprocedure, 14 parkeerplaatsen ingetekend. Verweerder heeft met de handhaving van het primaire besluit bij het bestreden besluit, 14 parkeerplaatsen vergund. Daarmee is volgens verweerder voldaan aan artikel 27.2.1. van de planregels.
De parkeerplaatsen voldoen volgens verweerder aan de daaraan in het bestemmingsplan gestelde afmetingen. In ruimte voor het laden en lossen is in voldoende mate voorzien op eigen terrein.
Standpunt van verzoekers
5. Volgens verzoekers huldigt verweerder kennelijk de opvatting dat uitsluitend arbeidsextensieve bedrijven zijn toegestaan, omdat slechts 14 parkeerplaatsen zijn vergund. Volgens verzoekers zijn arbeidsintensieve bedrijven, die voorkomen op de “Staat van bedrijfsactiviteiten [adres] ” (Bijlage 2 bij het bestemmingsplan) bij recht toegestaan, omdat deze geen strijd opleveren met de bestemmingsomschrijving van artikel 7.1. Er is geen omgevingsvergunning nodig voor de activiteit “strijdigheid met het bestemmingsplan”. Ook van strijdigheid met de specifieke gebruiksregel van artikel 7.3.2 van de planregels is geen sprake.
De redactie van artikel 27.2.1 van de planregels beperkt in de eerste zin haar toepassing. Dus alleen als een vergunningaanvraag aan de orde is, kan deze parkeerbepaling worden ingeroepen. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat het vestigen van arbeidsintensieve bedrijven op grond van de omgevingsvergunning niet mogelijk is en een dergelijke vestiging na het realiseren van deze omgevingsvergunning strijd oplevert met artikel 27.2.1 - en dus een zelfstandige handhavingsgrondslag zou bieden - berust dit op een verkeerde lezing van de bepaling. Verweerder had dus moeten rekenen met de parkeernormen voor arbeidsintensieve bedrijven.
De parkeerplaatsen voldoen volgens verzoekers niet aan de daarvoor geldende norm NEN 2443. Door de ligging van de langsparkeerplaatsen is er op het terrein onvoldoende ruimte voor het laden en lossen door vrachtverkeer.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de verleende omgevingsvergunning, in combinatie met de daarvan deel uitmakende aanvraag, de oprichting van een bedrijfspand op het perceel mogelijk maakt, waarin zowel, naar niet door verweerder is betwist, arbeidsintensieve als arbeidsextensieve bedrijven kunnen worden gevestigd, zolang deze zijn genoemd in de “Staat van bedrijfsactiviteiten [adres] ”. Zoals verzoekers zelf stellen, zijn deze bedrijven dan ook bij recht toegestaan.
6.2
In artikel 27.2.1 van de planregels is bepaald dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van bebouwing en/of voor wijziging van functies de regel geldt dat voorzien dient te zijn in voldoende parkeergelegenheid. Omdat in dit geval van de oprichting van een bouwwerk sprake is en niet van de uitbreiding van een bouwwerk, of van een wijziging van functies, is deze planregel in dit geval niet van toepassing. Deze planregel kan dan ook geen grondslag vormen voor weigering van de omgevingsvergunning. Verweerder heeft, zij het op andere gronden, dan ook terecht geconcludeerd dat het bouwplan, wat dit betreft, in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
In zoverre faalt verzoekers' betoog.
6.3
Wat de afmetingen van de parkeerplaatsen betreft, heeft verweerder zicht op goede gronden op het standpunt gesteld dat deze aan de daaraan gestelde eisen voldoen. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de NEN 2443, als deze al van toepassing zou zijn, geen rechtsregels bevatten en de planregels van het bestemmingsplan geen verwijzing naar deze norm bevatten.
Artikel 27.2.3 van de planregels bevat de eisen waaraan parkeerplaatsen moeten voldoen. Aan deze eisen wordt voldaan.
Ook in zoverre faalt verzoekers' betoog.
6.4
In artikel 27.2.4 van de planregels is bepaald dat, indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate moet zijn voorzien binnen de bestemming op eigen terrein.
Verzoekers hebben niet betwist dat de aanwezigheid van geparkeerde auto's op de langsparkeerplaatsen de bevoorrading met bestelwagens niet belemmert. Omdat in de planregels niet de eis wordt gesteld dat laden en lossen met vrachtwagens mogelijk moet zijn, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er voldoende ruimte voor het laden en lossen is op eigen terrein.
Deze planregel heeft als doel te voorkomen dat het laden en lossen op de openbare weg plaatsvindt. Omdat de overheaddeuren van het bedrijfsgebouw zich niet bevinden aan de openbare weg, tussen de overheaddeuren en de perceelsgrens aan die zijde langsparkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd en niet is voorzien in bevoorrading aan een andere zijde van het gebouw, valt overigens niet te verwachten dat verzoekers hiervan enig nadeel zullen ondervinden.
Ook in zoverre faalt het betoog van verzoekers.
6.5
Omdat het betoog van verzoekers daardoor geheel faalt en niet in geschil is dat geen van de andere weigeringsgronden, genoemd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, zich in dit geval voordoet, mocht verweerder de gevraagde omgevingsvergunning niet weigeren en moest hij de vergunning verlenen.
Conclusie
7. Gelet op het voorafgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Omdat met deze uitspraak ook op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 17 juli 2019.
De griffier is buiten staat om voorzieningenrechter
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage: relevante planregels van het bestemmingsplan
Artikel 7 Bedrijf - [adres]
7.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - [adres] ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw':
a. 1. een bedrijfsverzamelgebouw voor zover deze bedrijven voorkomen in de in Bijlage 2 bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten [adres] ;
b. 2. handel in volumineuze goederen, uitsluitend ten behoeve van woninginrichting;
c. b. opslag;
met de daarbij behorende:
d. c. ondergeschikte detailhandel;
e. d. erven en terreinen;
f. e. verkeer- en parkeervoorzieningen;
g. f. groenvoorzieningen;
h. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 27 Algemene bouwregels
(…)
27.2
Parkeereis en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
27.2.1
Parkeereis
Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van bebouwing en/of voor wijziging van functies, geldt de regel dat voorzien dient te zijn in voldoende parkeergelegenheid. Onder voldoende parkeergelegenheid wordt verstaan dat:
- wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de 'Parkeervisie gemeente Heeze-Leende' (bijlage 3 bij de regels), en
- indien de 'Parkeervisie gemeente Heeze-Leende' gedurende de planperiode wordt gewijzigd, gelden de normen conform de gewijzigde parkeervisie en dient hieraan te worden voldaan.
27.2.3
Afmetingen
De in 27.2.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen:
a. van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren ten minste 1,80 meter bij 5,00 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6,00 meter bedragen;
b. van bedoelde parkeerruimten bij haaksparkeren ten minste 2,40 meter bij 5,00 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6,00 meter bedragen;
c. van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte -voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst- ten minste 3,50 meter bij 5,00 meter bedragen.
27.2.4
Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien binnen de bestemming op eigen terrein.