ECLI:NL:RBOBR:2019:4380

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
01/860378-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig handelen met gevaarlijke stof

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 juni 2018 in Eindhoven een glas ranja met een scheut GHB aan een zevenjarig slachtoffer heeft gegeven. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder braken, ademhalingsstoornissen en bewustzijnsverlies. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig was, aangezien hij wist dat de vloeistof schadelijk kon zijn voor kinderen. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren en de vordering van de benadeelde partij werd geheel toegewezen tot een bedrag van € 2.706,11, waarvan € 1.500,-- immateriële schadevergoeding. De rechtbank overwoog dat de verdachte, als houder van een gevaarlijke stof, een bijzondere zorgplicht had om te zorgen dat deze onschadelijk bleef voor anderen, en dat hij tekortgeschoten was in deze zorgplicht. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte door zijn onvoorzichtigheid het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860378-18.
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op 23 april 1974,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 mei 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 juni 2018 te Eindhoven grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) een vloeistof te drinken heeft gegeven, die GHB (gamma-hydroxyboterzuur) bevatte, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten braken en/of forse ademstops en/of ademhalingsstoornissen en/of bewustzijnsverlies en/of bewustzijnsdaling en/of coma, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverweging.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Niet staat vast dat verdachte wist dat er GHB in de fatburner zat waarvan hij een scheut in de door [slachtoffer] opgedronken ranja heeft geschonken, maar uit de bewijsmiddelen blijkt overduidelijk dat verdachte wel wist dat de fatburner slecht was voor kinderen. Verdachte heeft immers verklaard dat hij na eerder gebruik van een scheut fatburner last kreeg van hartkloppingen, duizeligheid en hoofdpijn en dat hij de fatburner eerder in de garage en later in de koelkast “op de hoogste plank” heeft gezet zodat deze buiten het bereik van zijn jonge dochtertje bleef.
Door voor [slachtoffer] een beker ranja in te schenken en voor zichzelf een beker ranja met fatburner in te schenken, en niet in de gaten te houden uit welke beker [slachtoffer] later dronk,
is verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig geweest.
Het letsel dat [slachtoffer] door het drinken van ranja met fatburner heeft bekomen kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de raadsman is verdachte onvoorzichtig geweest met een voor hem qua samenstelling onbekende vloeistof.
Verdachte heeft niet geweten dat de inhoud van het flesje dat hij toevoegde aan de ranja GHB bevatte. Van opzet is dus geen sprake geweest. Volgens de jurisprudentie gaat het bij schuld in artikel 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht om verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Daarvoor is wetenschap ten aanzien van het te nemen risico vereist en die wetenschap was er niet. Bij het ontbreken van die wetenschap kan ook niet worden aangenomen dat verdachte verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Daarom behoort verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden, zoals die worden opgenomen in de bewijsmiddelen, van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte een beker ranja heeft ingeschonken en aan die ranja een scheut van een vloeistof waar GHB in zat heeft toegevoegd en dat [slachtoffer] die beker ranja met GHB heeft leeggedronken.
Voor wat betreft de verweten schuld overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft van een voor hem onbekende persoon uit de sportschool een vloeistof aangenomen die verdachte zelf als vetverbrander of in het Engels als fatburner is gaan gebruiken. Verdachte had geen idee wat de samenstelling van de vloeistof was. Hij had zelf eerder ervaren dat hij na gebruik van die vloeistof last kreeg van hartkloppingen, duizeligheid en hoofdpijn. Verdachte schatte zelf ook in dat de vloeistof gevaarlijk kon zijn voor de gezondheid van kinderen en hield die vloeistof daarom bij zijn dochtertje weg. Desondanks heeft verdachte een scheut van deze vloeistof aan een beker ranja toegevoegd en vervolgens, in zijn eigen bewoordingen, absoluut niet opgelet of hij aan [slachtoffer] de beker ranja zonder of juist mét die vloeistof heeft gegeven. Dat handelen van verdachte is aanmerkelijk onvoorzichtig geweest. Daarbij let de rechtbank er ook op dat hij als houder van een gevaarlijke stof moet zorgen dat die onschadelijk blijft voor een ander en dat hij als vader tevens een bijzondere zorgplicht heeft waar het gaat om de bescherming en gezondheid van speelgenootje(-s) van zijn kind. Daarin is verdachte, door toch te doen en te laten als hiervoor omschreven, volstrekt tekortgeschoten. Een en ander kan hem worden verweten in die zin dat er sprake is van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag dat juridisch aan zijn schuld te wijten is.
Het verweer van de verdediging, dat verdachte niet wist dat het GHB was en dus geen wetenschap had zoals vereist voor een bewezenverklaring van verwijtbare aanmerkelijk onvoorzichtigheid, gaat niet op. Verdachte wist namelijk wel degelijk dat het een voor de gezondheid (in het bijzonder van kinderen) gevaarlijke vloeistof was.
Voor wat betreft het zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank het volgende ten aanzien van het juridische kader. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat die bepaling de rechter desondanks de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. In een arrest van 1 maart 1983, NJ 1983, 497 heeft de Hoge Raad over artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht in verband met artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht overwogen dat het strekt tot bescherming van de lichamelijke integriteit en gezondheid tegen aantasting daarvan door de schuld van een ander. Een voor de gezondheid nadelige verstoring van lichamelijke functies kan volgens de Hoge Raad, ook al is zij tijdelijk en herstelbaar, zwaar lichamelijk letsel opleveren. Volgens bestendige jurisprudentie mag de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel betrekken dat [slachtoffer] een jong kind betrof.
De rechtbank overweegt in dat kader over het letsel in deze zaak het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er bij [slachtoffer] sprake is geweest van hevig braken, ademhalingsstoornissen en ademstops, bewustzijnsverlies en dat er een comateuze toestand is geweest. Medisch ingrijpen was spoedeisend en medische zorg is noodzakelijk geweest. Dit alles heeft gediend tot normalisering van de toestand van [slachtoffer] . Volgens kinderarts dr. Stapelbroek, die [slachtoffer] in het Catharinaziekenhuis heeft behandeld, was de toestand van [slachtoffer] , toen zij in het ziekenhuis werd binnengebracht, zeer kritiek en had zij mogelijk kunnen overlijden als zij niet naar het ziekenhuis was gebracht.
De rechtbank stelt vast dat het letsel dat [slachtoffer] door het drinken van ranja waar GHB aan was toegevoegd van ernstige aard was en dat ingrijpend medisch optreden noodzakelijk is geweest voor het redden van haar leven.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het lichamelijk letsel dat [slachtoffer] heeft bekomen voldoende is om naar gewoon spraakgebruik als zwaar te worden aangeduid, waaraan niet afdoet dat [slachtoffer] lichamelijk inmiddels kennelijk volledig is hersteld.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 02 juni 2018 te Eindhoven aanmerkelijk onvoorzichtig [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) een vloeistof te drinken heeft gegeven, die GHB (gamma hydroxyboterzuur) bevatte, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten braken en forse ademstops en ademhalingsstoornissen en bewustzijnsverlies en bewustzijnsdaling en coma, heeft bekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)

Het standpunt van de verdediging.

In het geval de rechtbank tijdens de beraadslaging tot het oordeel komt dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden heeft de raadsman bepleit dat kan worden volstaan met het opleggen van een taakstaf.
Het daarnaast nog opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf heeft geen toegevoegde waarde, zeker niet nu de Reclassering in haar advies van 27 juni 2019 het risico op recidive inschat als laag.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
-verdachte heeft door zijn gedragingen een groot levensbedreigend gevaar voor [slachtoffer] in het leven geroepen;
-het delict heeft veel onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap;
-verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] en haar familieleden veel leed aangedaan;
-slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog lang last van en de herinnering eraan kan hen hinderen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en uit de door de moeder van [slachtoffer] ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Ten nadele van verdachte geldt in het bijzonder het volgende. Het is aan verdachte te wijten dat een vriendinnetje van zijn dochter, voor wie hij juist zou moeten zorgen, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodanig dat diens leven op het spel is komen te staan. Hij is onoplettend geweest met een vloeistof waarvan hij wist dat die vloeistof schadelijk kon zijn voor de gezondheid. Hij heeft op een zaterdagmiddag terwijl hij aan het klussen was twee bekers ranja ingeschonken, waarvan er één voor zichzelf met een scheut vloeistof. In de zaterdagse beslommeringen heeft hij vervolgens niet zeker gesteld dat de kinderen niet van de beker ranja met de toegevoegde vloeistof zouden drinken. Hij heeft er in het geheel geen acht op geslagen en is naar de schuur gelopen om iets op te halen. Na het gebeuren heeft verdachte niet uit zichzelf aangegeven dat het misschien zou kunnen dat [slachtoffer] gedronken heeft van de verkeerde ranja. Pas na confrontatie van verdachte met de uitkomsten van de bloed- en urine onderzoeken ruim een maand later heeft hij verteld dat hij mogelijk fout heeft gehandeld. Hierdoor is iedereen erg lang in onzekerheid gebleven en heeft de onrust lang voortgeduurd.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte zich onbegrijpelijk naïef en onverantwoordelijk heeft gedragen.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden: -verdachte is meteen nadat [slachtoffer] ziek is geworden met haar naar het Catharina ziekenhuis in Eindhoven gereden waar haar meteen medische zorg is verleend:
-inmiddels is duidelijk dat [slachtoffer] door het gebeuren kennelijk geen blijvend letsel heeft opgelopen;
-verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven zich moreel vreselijk schuldig te voelen voor het door hem aan [slachtoffer] en haar familie aangedane leed en hij heeft, naar de inschatting van de rechtbank, oprecht berouw getoond;
- verdachte is zelf ook getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit. Ter terechtzitting is immers gebleken dat verdachte na het gebeuren met zijn gezin heeft moeten verhuizen omdat hij in de plaatselijke gemeenschap telkens op zijn handelen op indringende wijze werd aangesproken. Inmiddels lijkt het er op dat verdachte en zijn gezin na hun verhuizing hun leven weer op orde hebben weten te krijgen.
De wettelijke maximumgevangenisstraf op het door schuld, dus niet opzettelijk, toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is relatief laag (een jaar).
Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende beslissing. Om de ernst van wat verdachte heeft gedaan te benadrukken, zal de rechtbank een forse werkstraf van 180 uur opleggen (met vervangende hechtenis als hierna te bepalen). De rechtbank vindt dat verdachte daarmee voldoende wordt afgestraft. De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie gevorderd, daarnaast geen voorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen. Dit omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en omdat de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf niet passend acht mede omdat de Reclassering het risico op recidive inschat als laag.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .Mede omdat de vordering door verdachte en zijn raadsman niet wordt betwist acht de rechtbank de vordering in haar geheel toewijsbaar, voor wat betreft de materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum van indienen van de vordering tot de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het plegen van het delict tot de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, voor wat betreft de materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum van indienen van de vordering tot de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het plegen van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 36f, 308.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:

Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf en maatregel:

Taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.

Maatregel van schadevergoeding van EUR 2.706,11 subsidiair 37 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 2.706,11 (zegge: zevenentwintighonderdzes euro en elf eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1.206,11 materiële schadevergoeding (posten reiskosten ad euro 78,52, parkeerkosten ad euro 109,00, kosten kleding beschadigd bij het feit ad euro 99,93, kosten begeleiding tijdens bezoeken aan het ziekenhuis en de politie ad euro 836,68 , en reis- en parkeerkosten in verband met het bijwonen van de zitting ad euro 81,98) en uit een bedrag van EUR 1.500,- immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het schadebedrag van EUR 1.206,11 ter zake materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering (13 juni 2019) tot aan de dag der algehele voldoening.
Het schadebedrag van EUR 1.500,- ter zake immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (2 juni 2018) tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , zijnde de ouders en wettelijke vertegenwoordigers van [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 2.706,11 (zegge: zevenentwintighonderdzes euro en elf eurocenten). Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1.206,11 materiële schadevergoeding (posten reiskosten ad euro 78,52 , parkeerkosten ad euro 109,00 , kosten kleding beschadigd bij het feit ad euro 99,93, kosten begeleiding tijdens bezoeken aan het ziekenhuis en de politie ad euro 836,68 , en reis- en parkeerkosten in verband met het bijwonen van de zitting ad euro 81,98) en uit een bedrag van EUR 1.500,- immateriële schadevergoeding.
Het schadebedrag van EUR 1.206,11 ter zake materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering (13 juni 2019) tot aan de dag der algehele voldoening.
Het schadebedrag van EUR 1.500,- ter zake immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (2 juni 2018) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. W.A.H.A Schnitzler-Strijbos en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 23 juli 2019.