ECLI:NL:RBOBR:2019:4539

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
C/01/349072 / KG ZA 19-481
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 2 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de vrouw, eiseres, vervangende toestemming vorderde om met haar minderjarige zoon te verhuizen naar [woonplaats 1]. De vrouw en de man zijn sinds 9 september 1999 gehuwd en hebben samen een minderjarige zoon, [naam zoon]. De vrouw heeft het huwelijk als duurzaam ontwricht ervaren en heeft de echtelijke woning verlaten. De man woont nog in [woonplaats 2]. De vrouw heeft een huurwoning aangevraagd in [woonplaats 3], maar deze is niet meer beschikbaar na het beëindigen van haar dienstverband. De vrouw heeft de man verzocht in te stemmen met de verhuizing van [naam zoon] naar [woonplaats 1], maar de man heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de verhuizing niet noodzakelijk is en dat de vrouw deze noodzaak zelf heeft gecreëerd.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vrouw in beginsel het recht heeft om haar persoonlijke omstandigheden te wijzigen, maar dat dit recht beperkt wordt door het gezamenlijk ouderlijk gezag. De vrouw heeft onvoldoende aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat zij de man tijdig heeft geïnformeerd over haar plannen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vrouw niet voldoende heeft onderbouwd dat de verhuizing in het belang van [naam zoon] is. De vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rolnummer: C/01/349072 / KG ZA 19-481
Vonnis in kort geding van 2 augustus 2019
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. G.E.M.C. Reinartz te Eindhoven.
Partijen zullen hierna “de vrouw” en “de man” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding in kort geding van 29 juli 2019 met een productie;
- de mondelinge behandeling die op 31 juli 2019 heeft plaatsgevonden en waarbij beide partijen en hun advocaten zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht. De advocaat van de man heeft hierbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn sinds 9 september 1999 met elkaar gehuwd. Partijen woonden samen in een huurwoning in [woonplaats 2] .
2.2.
Uit het huwelijk is op [geboortedatum] de nu nog minderjarige [naam zoon] (hierna: “ [naam zoon] ”) geboren. [naam zoon] zit op een basisschool in [woonplaats 2] .
2.3.
De vrouw meent dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en zij heeft de echtelijke woning verlaten. De vrouw heeft een nieuwe relatie. De man is in [woonplaats 2] blijven wonen.
2.4.
Tot enkele maanden geleden werkte de vrouw als schoonmaakster voor 20 uur per week, maar zij heeft deze arbeidsovereenkomst opgezegd.
2.5.
De vrouw heeft een huurwoning aangevraagd en aanvankelijk toegewezen gekregen in [woonplaats 3] per 2 juli 2019, maar vanwege de beëindiging van haar dienstverband kwam zij daarvoor niet meer in aanmerking. De vrouw woont thans met haar huidige partner samen in [woonplaats 1] en is daar ook ingeschreven. [naam zoon] staat nog ingeschreven bij de man in [woonplaats 2] .
2.6.
Partijen hebben in het kader van een eventueel gezamenlijk echtscheidingsverzoek meerdere malen met een mediator gesproken, waaronder op 28 juni 2019. De vrouw heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat zij in [woonplaats 3] een woning wilde hebben, omdat zij wilde dat [naam zoon] in [woonplaats 2] naar school kon blijven gaan en daar ook kon blijven sporten. Een verhuizing naar [woonplaats 1] was niet aan de orde volgens de vrouw. De mediation is gestaakt zonder dat het tussen partijen tot overeenstemming heeft geleid.
2.7.
De vrouw is voornemens een echtscheidingsverzoek met nevenverzoeken in te dienen. De vrouw zal (onder meer) verzoeken het hoofdverblijf van [naam zoon] bij de vrouw te bepalen en een zorg- en contactregeling tussen [naam zoon] en de man vast te stellen die inhoudt dat [naam zoon] een weekend in de 14 dagen en de helft van de feestdagen en vakanties bij de man zal verblijven.
2.8.
Momenteel is feitelijk sprake van co-ouderschap waarbij [naam zoon] de ene week bij de vrouw verblijft en de andere week bij de man. Er wordt op woensdagen gewisseld.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De vrouw vordert aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [naam zoon] te verhuizen naar [woonplaats 1] en hem in te schrijven op basisschool [naam school] in [woonplaats 1] .
3.2.
De vrouw legt hieraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
De vrouw heeft de man verzocht om in te stemmen met de verhuizing van [naam zoon] naar [woonplaats 1] en diens inschrijving op een basisschool in [woonplaats 1] . De man heeft aangegeven hierover op 29 juli 2019 met zijn advocaat te zullen overleggen en dan binnen 14 dagen te reageren. Zolang kan niet gewacht worden, omdat de inschrijving op de nieuwe school voor 19 augustus 2019 als het nieuwe schooljaar begint afgerond dient te zijn. De vrouw heeft dan ook een spoedeisend belang. Het is voorzienbaar dat [naam zoon] zijn hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben en dat tussen [naam zoon] en de man een zorg- en contactregeling wordt vastgesteld. [naam zoon] was tijdens het huwelijk ook aangewezen op de vrouw. De vrouw heeft bovendien momenteel geen werk, terwijl de man als vrachtwagenchauffeur veel van huis is. De voorgenomen verhuizing en inschrijving zijn in het belang van [naam zoon] en zijn belang staat ook voorop. De vrouw heeft recht en belang bij vervangende toestemming naar [woonplaats 1] , omdat haar huidige partner hier woont. De vrouw heeft geen andere huisvestingsmogelijkheden of middelen om deze te financieren.
3.3.
De man voert hiertegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Het verzoek van de vrouw voldoet niet aan de criteria die de Hoge Raad in zijn arrest van
25 april 2008 heeft vastgesteld. De verhuizing van [naam zoon] naar [woonplaats 1] is niet noodzakelijk en voor zover sprake is van noodzaak, geldt dat deze door de vrouw zelf is gecreëerd en reeds om die reden niet aan de man kan worden tegengeworpen. De verhuizing is niet doordacht, noch voorbereid. Tot voor kort zou de vrouw in [woonplaats 3] gaan wonen en wilde zij dat [naam zoon] in [woonplaats 2] naar school kon blijven gaan. De vrouw heeft ook geen enkel alternatief en geen enkele maatregel voorgesteld om de gevolgen voor de man te compenseren of te verzachten. De man streeft naar een zorgregeling waarbij hij meer zorgtaken heeft dan alleen tijdens een weekend per 14 dagen. Hij heeft hierover overleg gepleegd met zijn werkgever en kan zich flexibel genoeg opstellen. Vanwege een incident op Vaderdag met de nieuwe partner van de vrouw heeft de man contact opgenomen met de politie wat weer aanleiding was om Veilig Thuis in te schakelen. Veilig Thuis heeft partijen uitdrukkelijk geadviseerd de mediation voort te zetten, hun volwassen problematiek bij [naam zoon] weg te houden en zijn behoeften en wensen voorop te stellen. De vrouw is hiertoe niet in staat en wil [naam zoon] en de man voor voldongen feiten stellen. De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vrouw in beginsel het recht heeft om haar persoonlijke omstandigheden te wijzigen en zich te vestigen waar zij wil. De beweegredenen van de vrouw om naar [woonplaats 1] te verhuizen en de vraag of zij ook in [woonplaats 2] had kunnen blijven wonen dan wel in [woonplaats 3] had kunnen gaan wonen, zijn niet doorslaggevend voor de beoordeling of de voorgenomen verhuizing is toegestaan.
4.2.
De vrijheid van de vrouw vindt evenwel haar beperking in het feit dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [naam zoon] uitoefenen. De vrouw heeft in beginsel toestemming van de man nodig voor het wijzigen van de woonplaats van [naam zoon] . Partijen zijn als ouders gehouden om met elkaar te overleggen over belangrijke beslissingen aangaande [naam zoon] , zoals een verhuizing. Zij kunnen geschillen hierover volgens artikel 1:253a BW zo nodig aan de rechter voorleggen.
4.3.
In een spoedeisend geval kan ook in kort geding een voorlopige voorziening worden gevorderd. Daarbij zoekt de voorzieningenrechter aansluiting bij de door de bodemrechter bij de toepassing van artikel 1:253a BW te hanteren maatstaven. Bij de beslissing in het kader van artikel 1:253a BW dient het belang van [naam zoon] voorop te staan, maar volgens de Hoge Raad mag uit het feit dat in dit artikel is bepaald dat de rechtbank zodanige beslissing neemt als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt, niet worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen (ECLI:NL:HR:2008:BC5901). De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen. Dit kan er in een voorkomend geval toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn. De volgende omstandigheden en belangen kunnen een rol spelen en dienen te worden meegewogen:
het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn/haar leven opnieuw in te richten;
de noodzaak om te verhuizen;
de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
e door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten/compenseren;
de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
de leeftijd van het kind, zijn/haar mening en de mate waarin hij/zij geworteld is in de omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
of de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing geheel of deels worden gecompenseerd door de verhuizende ouder.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie het kind zijn/haar hoofdverblijf heeft, in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met het kind elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval, na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
In dit geval zijn partijen nog gehuwd en is nog niet bepaald bij wie [naam zoon] na de echtscheiding zijn hoofdverblijf zal hebben. Het komt de voorzieningenrechter dan ook voorbarig voor dat de vrouw er reeds van uitgaat dat [naam zoon] zijn hoofdverblijf bij haar zal hebben. De vrouw heeft onvoldoende gesteld om hier voorshands van uit te kunnen gaan. Weliswaar heeft de vrouw momenteel geen werk, maar de man heeft onweersproken aangevoerd dat hij in zijn werk voldoende flexibel kan zijn om co-ouderschap na te streven. Het is dus maar de vraag waar [naam zoon] (die momenteel nog bij de man is ingeschreven) zijn hoofdverblijf zal hebben. In feite verblijft [naam zoon] op dit moment ook overigens evenveel bij de man als bij de vrouw.
4.5.
Niet aannemelijk geworden is dat de vrouw haar best heeft gedaan om in (de omgeving van) [woonplaats 2] te blijven wonen. Doordat de vrouw haar dienstverband heeft opgezegd, heeft zij juist haar kans op een woning in [woonplaats 3] per 2 juli 2019 verspeeld. De voorgenomen verhuizing van de vrouw kan thans niet zonder meer noodzakelijk worden geacht. Hiervoor heeft de vrouw onvoldoende gesteld. Het enkele feit dat haar huidige partner in [woonplaats 1] woont, overtuigt de voorzieningenrechter niet. Daar komt bij dat voor zover van noodzaak sprake zou zijn, het ervoor gehouden moet worden dat de vrouw deze noodzaak zelf heeft gecreëerd en dus in beginsel voor haar eigen rekening dient te komen.
4.6.
Uit de gedingstukken en het besprokene ter zitting leidt de voorzieningenrechter voorts af dat de vrouw de verhuizing niet voldoende grondig heeft doordacht en voorbereid, noch de man als vader van [naam zoon] deugdelijk heeft geïnformeerd over haar plannen voor de toekomst. Het heeft er alle schijn van dat de vrouw haar eigen plan heeft getrokken en de man zonder enige uitnodiging tot overleg voor een voldongen feit heeft gesteld. De voorzieningenrechter tekent hierbij aan dat de man onweersproken heeft gesteld dat de vrouw op 28 juni jl. nog van mening was dat [naam zoon] in (de omgeving van) [woonplaats 2] moest blijven. De vrouw heeft de man niet uitgelegd hoe zij de gevolgen van de plotselinge verhuizing voor de man, die er ongetwijfeld zullen zijn, zal verzachten en/of compenseren. Nergens uit blijkt dat is gesproken over eventuele alternatieven en maatregelen.
4.7.
Uit de huidige zorg- en contactregeling maakt de voorzieningenrechter op dat partijen, al dan niet onder begeleiding van de mediator, in staat zijn geweest om het over deze (voorlopige) regeling eens te worden. In het kader van de echtscheiding zal gekeken moeten worden in hoeverre de huidige regeling zal worden voortgezet, en hoe de zorgtaken verdeeld zullen worden. Niet alleen de echtscheiding, maar ook andere toekomstige wijzigingen in de leefsituatie van beide ouders en [naam zoon] , zullen een herziening van de regeling kunnen rechtvaardigen. Dit moet dan echter door de ouders goed afgestemd en georganiseerd worden en daarvan is hier geen sprake. Uit dit kort geding kan reeds worden afgeleid dat partijen momenteel niet in staat zijn onderling, op een constructieve wijze, te communiceren en te overleggen, waarbij de huidige partner van de vrouw naar het zich laat aanzien mogelijk een (storende) factor speelt.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat het in zijn algemeenheid in het belang van kinderen is om in hun vertrouwde sociale omgeving te blijven. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat [naam zoon] zich in een nieuwe omgeving niet zou kunnen aanpassen. Hij is nog jong en er is geen blijk van bijzondere omstandigheden omtrent zijn persoon. Dat het belang van [naam zoon] zich in algemene zin mogelijk niet verzet tegen een verhuizing naar [woonplaats 1] , wil echter niet zeggen dat de verhuizing zoals deze nu, plotseling en zonder overleg, feitelijk reeds heeft plaatsgevonden
inzijn belang is. De vrouw heeft onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat een verhuizing naar [woonplaats 1] thans het belang van [naam zoon] dient.
4.9.
Gelet op alle omstandigheden van het geval, en alle belangen van de betrokkenen afwegende, zal de door de vrouw gevorderde vervangende toestemming voor de verhuizing van [naam zoon] worden afgewezen. De gevorderde vervangende toestemming voor de inschrijving van [naam zoon] op basisschool [naam school] in [woonplaats 1] deelt dat lot. De vrouw zal ofwel haar geduld moeten betrachten in de bodemprocedure die volgt op het door haar voorgenomen c.q. ingediende echtscheidingsverzoek, dan wel mediation dienen voort te zetten, waarbij de voorzieningenrechter haar in overweging geeft haar huidige partner niet in dat traject te betrekken.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2019.