ECLI:NL:RBOBR:2019:4641

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
C/01/344679 / FA RK 19-1399
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot medewerking aan Islamitische echtscheiding

In deze zaak heeft de vrouw verzocht om de man te verplichten zijn medewerking te verlenen aan het tot stand brengen van een Islamitische echtscheiding. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 9 augustus 2019 uitspraak gedaan in deze kwestie. De vrouw en de man zijn gehuwd en de vrouw heeft de Nederlandse en de buitenlandse nationaliteit, terwijl de man alleen de buitenlandse nationaliteit heeft. De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond op het moment van indiening van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, omdat het op de wet gegrond was. Daarnaast heeft de vrouw verzocht om het voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden, wat door de man niet is betwist. Dit verzoek is eveneens toegewezen. De vrouw heeft ook verzocht om te bepalen dat er geen verdeling van de huwelijkse gemeenschap behoeft plaats te vinden, maar dit verzoek is afgewezen omdat er geen rechtens te respecteren belang was.

Ten slotte heeft de vrouw verzocht om de man te verplichten zijn medewerking te verlenen aan de Islamitische echtscheiding, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de man niet zal meewerken aan de formaliteiten voor de echtscheiding volgens het Islamitisch recht. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter J.W. Brunt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
locatie 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/344679 / FA RK 19-1399
Beschikking d.d. 9 augustus 2019 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N. Rachid, gevestigd te Rotterdam,
tegen
[verweerder 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.F. Portier, gevestigd te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 22 maart 2019;
- het verweerschrift;
- de brief van 16 juli 2019 van de advocaat van de man.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] , [land] . De vrouw heeft de Nederlandse en de [buitenlandse] nationaliteit. De man heeft de [buitenlandse] nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.2.2.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.2.3.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Woning
2.3.1.
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
2.3.2.
De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.3.3.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning.
2.3.4.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.3.5.
Het verzoek tot het voortgezet gebruik zal als op de wet gegrond en niet weersproken worden toegewezen.
2.4.
Verdeling
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat geen verdeling van de huwelijkse gemeenschap behoeft plaats te vinden, nu partijen zijn gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.
2.4.2.
De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.4.3.
Dit verzoek zal bij gebrek aan een rechtens te respecteren belang worden afgewezen.
2.5.
Overige
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man gehouden is om zijn medewerking te verlenen op alle wijzen zoals het Islamitisch recht dit vereist aan de Islamitische echtscheiding op verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat de man geen medewerking verleent na het verstrijken van 14 dagen na betekening aan hem van deze beschikking.
2.5.2.
De man heeft zijn aanvankelijke verweer tegen dit verzoek ingetrokken en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.5.3.
De vrouw heeft alleen gesteld dat het voor haar onduidelijk is of de man medewerking zal verlenen aan de formaliteiten voor de echtscheiding naar Islamitisch recht. Dat betekent dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. Immers, niet is gebleken dat de man niet op alle wijzen zoals het Islamitisch recht dit vereist zijn medewerking zal verlenen aan de Islamitische echtscheiding.
2.6.
Proceskosten
2.6.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] , [land] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] , [plaats] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.3.
verklaart de beslissing met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 9 augustus 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..