ECLI:NL:RBOBR:2019:4641
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot medewerking aan Islamitische echtscheiding
In deze zaak heeft de vrouw verzocht om de man te verplichten zijn medewerking te verlenen aan het tot stand brengen van een Islamitische echtscheiding. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 9 augustus 2019 uitspraak gedaan in deze kwestie. De vrouw en de man zijn gehuwd en de vrouw heeft de Nederlandse en de buitenlandse nationaliteit, terwijl de man alleen de buitenlandse nationaliteit heeft. De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond op het moment van indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, omdat het op de wet gegrond was. Daarnaast heeft de vrouw verzocht om het voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden, wat door de man niet is betwist. Dit verzoek is eveneens toegewezen. De vrouw heeft ook verzocht om te bepalen dat er geen verdeling van de huwelijkse gemeenschap behoeft plaats te vinden, maar dit verzoek is afgewezen omdat er geen rechtens te respecteren belang was.
Ten slotte heeft de vrouw verzocht om de man te verplichten zijn medewerking te verlenen aan de Islamitische echtscheiding, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de man niet zal meewerken aan de formaliteiten voor de echtscheiding volgens het Islamitisch recht. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter J.W. Brunt.