Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser sub 1] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 februari 2018 en
- het proces-verbaal van comparitie van 30 oktober 2018.
2.De feiten
2.4. Op 18 december 2006 heeft [eiser sub 1] met de Gemeente een koopovereenkomst gesloten ten aanzien van de [adres] .
“Bij gelegenheid van de notariële overdracht zal de Gemeente verklaren dat deze transactie geschiedt ter voorkoming van onteigening en dat het verkochte aan het agrarisch gebruik zal worden onttrokken.”
“De Gemeente zal uiterlijk 1 juli 2008 zorgdragen voor de inbreng van een vervangend agrarisch bouwblok van minimaal 2,5 en maximaal 4 ha in een LOG-gebied van de Gemeente Boekel met de mogelijkheid voor realisatie van een vleesvarkensbedrijf van minimaal 2.000 vleesvarkens en het bouwen van een bedrijfswoning. Dit beoogde alternatief zal alsdan, uitgaande van een oppervlakte van maximaal 4 ha à € 5,00 per m2 is€ 200.000,00 kosten. De eventuele meerkosten voor aankoop van de alternatieve locatie komen voor rekening van de Gemeente, waarbij ook de kosten voor eventueel aan te leggen nutsvoorzieningen tot aan de nieuwe locatie voor rekening van de Gemeente komen.”
2.6. De akte van levering voor de [adres] is op 14 november 2008 gepasseerd.
2.9. Op 10 juli 2009 werd bij de Provincie ingediend het Burgerinitiatief inzake negatieve gevolgen en schaalvergroting intensieve veehouderij, met het doel het beperken van uitbreidingen en nieuw te vestigen intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden.
2.10. Op 19 maart 2010 hebben Provinciale Staten op grond van artikel 4.1 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het Voorbereidingsbesluit ontwikkelingen intensieve veehouderijen (hierna: het Voorbereidingsbesluit) genomen. Daarin hebben Provinciale Staten verklaard dat in de in voorbereiding zijnde Verordening ruimte Noord-Brabant, fase 1, bepalingen worden opgenomen voor intensieve veehouderijen, die zijn gericht op onder meer het uitsluiten van de mogelijkheden voor nieuwvestiging. Op grond van het Voorbereidingsbesluit moesten alle bouwaanvragen voor intensieve veehouderijen in het bij het Voorbereidingsbesluit aangeduide gebied worden aangehouden. Het Voorbereidingsbesluit is op 20 maart 2010 in werking getreden, waardoor per 20 maart 2010 een bouwstop voor de intensieve veehouderij gold.
In artikel 3.3.5 van de Verordening ruimte, fase 1 was bepaald dat nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een LOG niet langer is toegestaan. In artikel 3.3.6 van de Verordening ruimte, fase 1 was een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor lopende zaken, inhoudende dat Gedeputeerde Staten in het geval van een lopende zaak tot verplaatsing van een intensieve veehouderij ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in artikel 3.3.5.
2.12. Op 25 februari 2011 werd de Verordening ruimte 2011 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Op 1 maart 2011 is deze in werking getreden. In artikel 9.4 lid 1 onder a van de Verordening is bepaald dat nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een LOG niet is toegestaan. In artikel 9.5 van de Verordening is bepaald dat Gedeputeerde Staten in geval van een verplaatsing van een intensieve veehouderij ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in artikel 9.4 lid 1 onder a indien sprake is van een concreet initiatief tot verplaatsing van een intensieve veehouderij. In artikel 9.5 lid 4 is bepaald:
3.Het geschil
I primair:
een verklaring voor recht dat de Provincie met de beleidswijziging, althans het nemen van het voorbereidingsbesluit van 19 maart 2010 en het verankeren daarvan in de Verordening ruimte, althans het opnemen van een verbod op nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in LOG’s in de Verordening ruimte, toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 1] en zij aansprakelijk is voor alle schade die [eiser sub 1] als gevolg daarvan reeds heeft geleden en nog zal lijden,
II subsidiair:
een verklaring voor recht dat de Provincie door:
a. het aanvankelijk weigeren van de op 30 september 2010 aangevraagde ontheffing, en/of
b. de beleidswijziging, althans het nemen van het voorbereidingsbesluit van 19 maart 2010 en het verankeren daarvan in de Verordening ruimte, althans het opnemen van een verbod op nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in LOG’s in de Verordening ruimte, zonder daarbij enige financiële compensatie aan [eiser sub 1] te bieden, toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 1] en zij aansprakelijk is voor alle schade die [eiser sub 1] als gevolg daarvan reeds heeft geleden en nog zal lijden, en
III veroordeling van de Provincie in de proceskosten.
4.De beoordeling
Ontvankelijkheid Aplestelo Beheer en Langvar
1. de beleidswijziging,
2. de beleidswijziging zonder daarbij enige financiële compensatie aan [eiser sub 1] te bieden,
3. het aanvankelijk weigeren van de op 30 september 2010 aangevraagde ontheffing.
De Provincie voert hiertegen onder andere het verweer dat [eiser sub 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij zich in de bestuursrechtelijke procedure reeds hierop heeft beroepen. Volgens de Provincie is in dezen voor de civiele rechter geen taak meer weggelegd.
Het beweerdelijk schadeveroorzakende handelen is in dezen de beleidswijziging: de vaststelling en uitvoering van het Voorbereidingsbesluit en de Verordening. Tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel staat op grond van artikel 8.3 lid 1 sub a Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep bij de bestuursrechter open. Op grond van artikel 8:5 lid 1 Awb juncto artikel 1 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan bovendien geen beroep worden ingesteld tegen een voorbereidingsbesluit op grond van artikel 4.1 lid 5 Wro. Er staat tegen de beleidswijziging dus geen beroep open bij de bestuursrechter. Nu er geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat, is hier een taak voor de civiele rechter weggelegd. Daaruit volgt dat er geen aanleiding is om [eisers] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn primaire vordering. In zoverre faalt het verweer van de Provincie.
de derde die als gevolg daarvan schade lijdt, en anderzijds de aard en de omvang van de toegebrachte schade (vgl. onder meer HR 30 maart 2001,
NJ2003, 615).
De rechtbank dient daartoe te beoordelen of de door [eisers] gestelde nadelige gevolgen van de beleidswijziging buiten het normale maatschappelijk risico vallen en zodoende onevenredig zijn.
4.8.
Ad 3 Onrechtmatigheid weigering ontheffing4.8.1. [eisers] stelt tot slot dat de Provincie onrechtmatig heeft gehandeld door het aanvankelijk weigeren van de op 30 september 2010 aangevraagde ontheffing. Volgens [eisers] is met het alsnog gegrond verklaren van het bezwaar en het alsnog verlenen van de ontheffing in de nieuwe beslissing op bezwaar, de onrechtmatigheid van de aanvankelijke weigering van 4 juli 2011 gegeven.
4 juli 2011 niet is vernietigd of herroepen. Het primaire besluit is volgens de Provincie onherroepelijk geworden en heeft formele rechtskracht verkregen.
4.8.4. Bij het primaire besluit van 4 juli 2011 is de ontheffing geweigerd. Bij besluit van 27 augustus 2013 hebben Gedeputeerde Staten de ontheffing alsnog verleend. Hiermee is het primaire besluit herroepen (artikel 7:11 lid 2 Awb). Uit het besluit van 4 juli 2011 volgt dat de reden van de weigering erin was gelegen dat geen sprake is van een schriftelijke aanvraag tot verplaatsing van een intensieve veehouderij naar een concrete locatie. Geoordeeld is dat geen sprake is van een voor 20 maart 2010 gewekt gerechtvaardigd vertrouwen tot verplaatsing van een intensieve veehouderij zoals bepaald in de Verordening. De Afdeling heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar gegrond verklaard. Naar het oordeel van de Afdeling was wel sprake van een schriftelijke aanvraag van voor 20 maart 2010 tot verplaatsing van de intensieve veehouderij naar een concrete locatie als bedoeld in de Verordening. De Afdeling draagt Gedeputeerde Staten op om met inachtneming van haar overwegingen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarna Gedeputeerde Staten alsnog de ontheffing hebben verleend. Onder deze omstandigheden dient het primaire besluit van 4 juli 2011 naar het oordeel van de rechtbank als onrechtmatig te worden aangemerkt. De reden om alsnog de ontheffing te verlenen, ligt er immers in dat ten onrechte was geoordeeld dat geen sprake was van schriftelijke aanvraag tot verplaatsing van een intensieve veehouderij naar een concrete locatie. Dat in de nieuwe beslissing op bezwaar niet expliciet is vermeld dat het primaire besluit is vernietigd, herroepen en/of onrechtmatig is, doet hier gelet op voormelde jurisprudentie niet aan af. Dit verweer van Provincie faalt dus.
30 september 2010 aangevraagde ontheffing.
4.11. De Provincie voert het verweer dat geen sprake is van schade. De Provincie stelt dat [eisers] zelf geen heil meer zag in de intensieve veehouderij. [eisers] wilde geen varkenshouderij meer, maar akkerbouw en heeft met de Gemeente een afkoopregeling getroffen. De Provincie stelt dat geen toelichting is gegeven ten aanzien van welke aanvullende schade sprake is naast deze afkoopregeling. De Provincie stelt verder dat tot op heden het bestemmingsplan nog niet is vastgesteld. De kans dat het bestemmingsplan alsnog wordt vastgesteld, dat de benodigde vergunningen worden verleend en dat deze onherroepelijk worden is nihil, evenals de kans dat [eisers] ooit zal beginnen met bouwen en exploiteren. Dit betekent dat [eisers] geen inkomensschade heeft geleden. Ook indien de ontheffing eerder was verleend, zou [eisers] geen intensieve varkenshouderij aan de [adres 2] hebben geëxploiteerd, maar een akkerbouwbedrijf, aldus de Provincie.
1.086,00(2,0 punt × tarief € 543,00)