ECLI:NL:RBOBR:2019:486

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
C/01/341453 / KG ZA 18-739
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir derdenbeslag na het stellen van zekerheid in kort geding

In deze zaak, die op 29 januari 2019 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de eiseres, Zuilemaer Holding B.V., verzoekt om opheffing van een conservatoir derdenbeslag dat door de gedaagden, Mourik c.s., is gelegd. Het beslag is gelegd op basis van een door Mourik gepretendeerde vordering op Zuilemaer, die is vastgesteld op € 292.500,00. De eiseres heeft een bankgarantie aangeboden als zekerheid voor de vordering van Mourik. De rechtbank oordeelt dat het beslag moet worden opgeheven, omdat de aangeboden bankgarantie voldoende zekerheid biedt voor de voldoening van de vordering van Mourik. De rechtbank stelt vast dat de door Zuilemaer aangeboden bankgarantie in beginsel dezelfde mogelijkheden moet bieden als het beslag en dat deze bankgarantie voldoende waarborg biedt voor de betaling van de vordering.

De rechtbank overweegt verder dat de gedaagden, Mourik c.s., niet hebben betwist dat de bankgarantie voldoende zekerheid biedt. De eiseres heeft de eis in de hoofdzaak verminderd, waardoor de vordering nu is vastgesteld op het bedrag waarvoor de bankgarantie is gesteld. De rechtbank wijst de vordering van Zuilemaer tot opheffing van het beslag toe, onder de voorwaarde dat de bankgarantie wordt afgegeven. Daarnaast wordt de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, omdat zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het stellen van voldoende zekerheid bij het opheffen van een beslag en de rol van de rechter in het beoordelen van de belangen van beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/341453 / KG ZA 18-739
Vonnis in kort geding van 29 januari 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZUILEMAER HOLDING B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. W.H.F.L. Rademakers te Dongen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JOH. MOURIK & CO HOLDING B.V.,
gevestigd te Groot-Ammers,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PETROGAS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagden,
advocaat mr. H.M. Hueting te Rhoon.
Eiseres zal hierna Zuilemaer genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk worden aangeduid met Mourik c.s. en afzonderlijk Mourik en Petrogas genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 januari 2018 met 10 producties;
  • de brief van mr Hueting van 15 januari 2019 met daaraan gehecht productie 1;
  • de brief van mr Hueting van 16 januari 2019;
  • de mondelinge behandeling op 17 januari 2019;
  • de pleitnota van Zuilemaer;
  • de pleitnotities van Mourik c.s.;
  • de vermindering van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mourik heeft voor een door haar gepretendeerde vordering op Zuilemaer met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (met begroting van die vordering op een bedrag van € 292,500,00) op 7 december 2017 ten laste van Zuilemaer conservatoir derdenbeslag laten leggen onder Petrogas. Petrogas is een dochtermaatschappij van Mourik. Tussen Zuilemaer en Petrogas is een geldleningsovereenkomst tot stand gekomen, waarbij Petrogas ter aflossing van de lening maandelijks een bedrag betaalt aan Zuilemaer van
€ 98.656,58.
2.2.
Mourik heeft de eis in de hoofdzaak bij deze rechtbank ingesteld. Bij vonnis in incident van 6 juni 2018 met zaak en rolnummer C/0l/330238/ HA ZA 18-78 heeft deze rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en heeft de zaak in de stand waarin zij zich bevond verwezen naar de
rechtbank Rotterdam. De zaak staat thans voor een comparitie na antwoord.
2.3.
Ter uitvoering van het derdenbeslag heeft Petrogas op 15 december
2017, 15 januari 2018 en respectievelijk 15 februari 2018 de maandelijkse termijnen van
elk € 98.656,58 aan aflossing en rente terzake de door Zuilemaer aan Petrogas verstrekte
geldlening onder zich gehouden. In totaal heeft Petrogas een bedrag van € 295.969,74 ingehouden. Petrogas heeft een bedrag van € 3.469,74 dat volgens haar ten onrechte was ingehouden alsnog aan Zuilemaer betaald. In totaal houdt Petrogas als gevolg van het hiervoor genoemde beslag een bedrag van € 292,500,00 onder zich. Ter zitting heeft mr. Rademakers bij wijze van eisvermindering het petitum van de dagvaarding, waar aanvankelijk het bedrag van € 295.969,74 is genoemd, gewijzigd in € 292.500,00.
2.4.
De betaling van de maandelijkse termijnen van € 98.656,58 terzake aflossing en rente van de aan Petrogas door Zuilemaer verstrekte geldlening, heeft Petrogas vanaf maart 2018 weer hervat.
2.5.
Petrogas heeft op 22 februari 2018 ten gunste van Mourik voor een bedrag van
€ 292.500 een garantie afgegeven als zekerheid voor de door Mourik op Zuilemaer gepretendeerde vordering.
2.6.
Zuilemaer heeft Mourik verzocht tegen het stellen van zekerheid door Zuilemaer door middel van een bankgarantie (productie 10 bij dagvaarding) het derdenbeslag op te heffen en Petrogas verzocht de ingehouden termijnbedragen aan Zuilemaer te betalen. Mourik c.s. hebben dit geweigerd. Mourik c.s. stellen zich op het standpunt dat Petrogas met de door haar op 22 februari 2018 aan Mourik gestelde garantie voldoende zekerheid aan Zuilemaer verschaft en geen enkele reden bestaat om aan de solvabiliteit van Petrogas te twijfelen.

3.Het geschil

3.1.
Zuilemaer vordert na vermindering van eis samengevat – bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad:
de opheffing van het op 7 december 2017 door Mourik ten laste van Zuilemaer gelegde derdenbeslag onder Petrogas tegen afgifte van het origineel van de in de dagvaarding in productie 10 nader omschreven bankgarantie door Zuilemaer aan Mourik;
Petrogas te veroordelen om tegen deugdelijk bewijs van kwijting € 292.500,00 aan Zuilemaer te voldoen, althans Mourik, in haar hoedanigheid van alleen/zelfstandig bevoegde bestuurder van Petrogas, te veroordelen die betaling te doen verrichten, een en ander op straffe van de verbeurte van een dwangsom alsmede met veroordeling van Mourik c.s. in de kosten van het geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Mourik c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van vordering a. (opheffen beslag)

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor die vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
4.2.
Bij het stellen van een bankgarantie, zulks ter vervanging van een conservatoir beslag, geldt de hoofdregel dat die bankgarantie in beginsel tenminste dezelfde mogelijkheden moet bieden als het beslag en, indien het beslag is gelegd voor een geldvordering, zoals hier aan de orde, dat die bankgarantie er toe strekt om betaling van die vordering veilig te stellen.
4.3.
Het door Mourik gelegde derdenbeslag onder Petrogas (debiteur van Zuilemaer) strekt ertoe om vooruitlopend op het vonnis van de rechtbank Rotterdam in de zaak met procedurenummer C/10/553356/HA ZA 18-629 te waarborgen dat – indien Mourik in het gelijk wordt gesteld – de executie van dat vonnis mogelijk zal zijn. De door Zuilemaer aangeboden bankgarantie biedt deze waarborg ook (zie artikel 1 en 2 van de bankgarantie). Door Mourik c.s. is overigens ook niet weersproken dat de door Zuilemaer aangeboden bankgarantie voldoende zekerheid biedt. In het geval van opheffing van het beslag nadat ten behoeve van haar de in prod. 10 genoemde bankgarantie zou worden afgegeven, komt Mourik dus niet in een minder gunstige positie terecht. De gepretendeerde vordering van Mourik is begroot op € 292.500,00, (inclusief rente en kosten). De aangeboden bankgarantie voor een bedrag van € 292.500,00 biedt derhalve voldoende zekerheid voor de voldoening van die vordering van Mourik. De omstandigheid dat Petrogas eerder intern, zonder dat Zuilemaer daarvan op de hoogte was gesteld, aan Mourik een garantie heeft afgegeven, kan er in ieder geval niet toe leiden dat de vorderingen van Zuilemaer dienen te worden afgewezen. De door Petrogas afgegeven garantie heeft er immers niet toe geleid dat het beslag door Mourik (volledig) is opgeheven en gesteld noch gebleken is dat Zuilemaer afstand heeft gedaan van haar recht opheffing van het beslag tegen het stellen van zekerheid te vorderen dan wel dat recht heeft verwerkt.
4.4.
Het voorgaande leidt er reeds toe dat de voorzieningenrechter het gelegde derdenbeslag zal opheffen, indien en zodra Zuilemaer de als productie 10 bij dagvaarding door haar voorgestelde bankgarantie heeft gesteld/doen stellen.
Ten aanzien van vordering b (de geldvordering)
4.5.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.6.
Nu sprake is van een onbetwiste geldvordering van Zuilemaer op Petrogas zal de vordering van Zuilemaer tot betaling van hetgeen Petrogas voor Mourik onder zich houdt worden toegewezen zodra door Zuilemaer de bankgarantie is gesteld.
4.7.
Gesteld noch gebleken is dat een rechtsgrond bestaat voor de vordering van Zuilemaer Mourik als bestuurder van Petrogras te veroordelen tot betaling van het door Petrogras aan Zuilemaer verschuldigde en die vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.8.
Mourik c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Zuilemaer Holding worden begroot op:
- dagvaarding € 90,97
- griffierecht 639,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.709,97
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft het door Mourik op 7 december 2017 ten laste van Zuilemaer onder Petrogas gelegde conservatoire derdenbeslag op, onder de opschortende voorwaarde van afgifte van de door Zuilemaer als productie 10 bij dagvaarding overgelegde bankgarantie aan Mourik ter grootte van € 292.500,00;
5.2.
veroordeelt Petrogas om binnen drie dagen nadat de in 5.1. bedoelde bankgarantie aan Mourik is afgegeven aan Zuilemaer het bedrag van € 292,500,00 aan Zuilemaer te voldoen;
5.3.
veroordeelt Mourik c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Zuilemaer Holding tot op heden begroot op € 1.709,97, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Mourik c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.