ECLI:NL:RBOBR:2019:4981

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
19/1415 en 19/1495
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in omgevingsrechtelijke geschillen met betrekking tot windparkprojecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan over de bevoegdheid om kennis te nemen van beroepen tegen een omgevingsvergunning voor de bouw van een windturbinepark. De rechtbank constateert dat er geen gelijktijdige voorbereiding en bekendmaking heeft plaatsgevonden van de betrokken besluiten, wat in strijd is met de vereisten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het coördinatiebesluit van de gemeenteraad van 1 februari 2018 biedt geen grondslag voor besluitvorming, omdat het geen melding maakt van de noodzakelijke vergunningen en ontheffingen voor het windpark. Dit leidt tot een beperking van de rechtsbescherming voor betrokken partijen. De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is om de beroepen tegen het bestreden besluit te behandelen, aangezien het coördinatiebesluit niet voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en zal de beroepen op 19 november 2019 behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 19/1415B en SHE 19/1495

beschikking van de meervoudige kamer van 27 augustus 2019 in de zaak tussen

Stichting Brabantse Milieufederatie, Vereniging Natuurmonumenten, Stichting Groen Kempenland en Stichting Milieu-werkgroep Kempenland,eisers 1,
(gemachtigde: mr. J.E. Dijk),

Achterste Hoef Beheer BV en Achterste Hoef BV, te Bladel, eisers 2,

(gemachtigde mr. E.T. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van Bladel, verweerder.

(gemachtigde: mr. P. Stappaerts).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Windpark De Pals BV, te Eindhoven, vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan, milieu en aanleggen voor het bouwen van een windturbinepark bestaande uit vier windturbines voor een periode van 25 jaar en het aanleggen van een weg aan het adres De Pals ongenummerd in Hapert (ten noorden van de A67, nabij de snelweg), gemeente Hapert, Hoogeloon, Casteren, sectie G 1727 en G 1726, gemeente Bladel, sectie K nummers 335 en 651.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers 1 beroep ingesteld zowel bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) als bij de rechtbank. Ook eisers 2 hebben beroep ingesteld bij de Afdeling.
Bij brief van 23 mei 2019 heeft de Afdeling de beroepen ter verdere afhandeling naar deze rechtbank gestuurd. Verweerder heeft de Afdeling verzocht de beroepen alsnog in behandeling te nemen bij brief van 6 juni 2019. De Afdeling heeft dit verzoek afgewezen op 19 juni 2019.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 20 augustus 2019. Hierbij is uitsluitend de bevoegdheid van de rechtbank besproken. Namens eisers 1 zijn [persoon A] en de gemachtigde verschenen. Eisers 2 zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij is [persoon B] verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Op 1 februari 2018 heeft de raad van de gemeente Bladel (gemeenteraad) besloten om de coördinatieregeling op basis van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening toe te passen voor de realisering van dit project. In het raadsbesluit wordt geen melding gemaakt van concrete vergunningen of andere toestemmingen die zouden moeten worden gecoördineerd. In het raadsbesluit wordt niet verwezen naar een ruimtelijke onderbouwing.
 De derde-partij heeft op 15 november 2018 een aanvraag voor een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) ingediend bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Zij heeft op 26 november 2018 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend.
 De ontwerp-omgevingsvergunning is van 7 december 2018 tot en met 17 januari 2019 ter inzage gelegd. De ontwerp-Wnb vergunning is ter inzage gelegd van 9 april 2019 tot en met 20 mei 2019.
 De gemeenteraad heeft op 20 december 2018 de Coördinatieverordening ruimtelijke plannen Bladel 2018 (Coördinatieverordening) vastgesteld. Deze is in werking getreden na de publicatie in het gemeenteblad op 23 januari 2019.
 In de brief van 19 juni 2019 van de Afdeling staat: “Zoals u bekend is, is de zaak door de rechtbank in behandeling genomen. Ik zal om die reden niet inhoudelijk op uw bezwaren ingaan. De rechtbank zal nu eerst, eventueel naar aanleiding van de door u ingebrachte bezwaren, een oordeel moeten geven over de bevoegdheid van de beroepen kennis te nemen.”
 Tot op heden is er geen vergunning op basis van de Wnb verleend. Er zijn geen andere vergunningen aangevraagd of verleend.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Afdeling bevoegd is om de volgende redenen:
 De omgevingsvergunning bestaat uit verschillende onderdelen.
 De Afdeling heeft eerder toepassing van coördinatie toegestaan in zaken waarbij sprake is van slechts één besluit.
 Latere besluiten ter uitvoering van het project vallen volgens verweerder ook onder de coördinatieregeling. Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 13 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:294 en ECLI:NL:RVS:2019:295).
 Volgens verweerder is er een groot procedureel voordeel voor alle betrokkenen bij een integrale beoordeling van alle beroepen tegen het windpark.
3. In de door verweerder genoemde uitspraken van de Afdeling heeft de Afdeling vastgesteld dat het bestemmingsplan en het Wnb-besluit niet gelijktijdig zijn voorbereid. Dit laat naar het oordeel van de Afdeling onverlet dat het bestemmingsplan en het in deze procedure aan de orde zijnde Wnb-besluit geacht moeten worden gecoördineerd te zijn voorbereid als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), omdat in het besluit van de raad van 19 november 2016 melding is gemaakt van de voor de realisatie van het windpark noodzakelijke toestemmingen op grond van (toentertijd) de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet, die daarna zijn opgegaan in de Wnb. Gelet hierop acht de Afdeling zich bevoegd kennis te nemen van het beroep tegen het Wnb-besluit. Uit de redactie van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wro, volgt niet dat toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling ertoe verplicht dat alle besluiten die benodigd zijn ter uitvoering van een bestemmingsplan gelijktijdig moeten worden voorbereid en bekendgemaakt.
4. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak geen sprake is geweest van een gelijktijdige voorbereiding en bekendmaking van de betrokken (ontwerp) besluiten. Anders dan in de zaken in de uitspraken van de Afdeling van 13 februari 2019 maakt het coördinatiebesluit van de gemeenteraad van 1 februari 2018 geen enkele melding van concrete besluiten, vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor het windpark. Het coördinatiebesluit is daarmee een blanco toestemming. Hiermee wordt afbreuk gedaan aan de mogelijkheden voor rechtsbescherming voor betrokken partijen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het coördinatiebesluit van 1 februari 2018 geen grondslag kan bieden voor besluitvorming op basis van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wro. Gelet op artikel 2 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de rechtbank daarom bevoegd kennis te nemen van de beroepen tegen het bestreden besluit. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de overwegingen van het bestreden besluit geen melding wordt gemaakt van het bestaan van het coördinatiebesluit maar wordt volstaan met een beroepsclausule met de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling. Overigens is in deze zaak geen bestemmingsplan vastgesteld.
5. De enkele omstandigheid dat de omgevingsvergunning uit meerdere onderdelen bestaat, is juist de bedoeling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en geen reden om beroep in één instantie toe te laten. De door verweerder genoemde procedurele voordelen zijn relatief. Het enige voordeel in dit geval voor de derde-partij zou zijn dat er beroep in één instantie mogelijk is. Dat is echter normaliter geen voordeel voor eisers. De latere vaststelling van de Coördinatieverordening leidt evenmin tot een ander oordeel. Deze Coördinatieverordening kan geen terugwerkende kracht hebben.
6. De rechtbank zal deze beroepen behandelen op 19 november 2019. Eventuele beroepen tegen latere besluiten zullen op dezelfde zitting worden behandeld.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
Beslissing
De rechtbank
 verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de beroepen tegen het bestreden besluit;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beschikking is in het openbaar geschied op 27 augustus 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze beschikking staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eind)uitspraak in deze zaak.