ECLI:NL:RBOBR:2019:5033

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
18/409
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake Huishoudelijke Hulp Toelage en schadevergoeding

Op 29 augustus 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck. De zaak betreft de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT) die eiseres ontving voor noodzakelijke hulp bij het huishouden. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder dat haar HHT voor de periode van 27 juli 2017 tot en met 31 december 2017 voortzette, maar niet de eerder toegekende huishoudelijke hulp. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven, gelet op eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die de noodzaak van maatwerkvoorzieningen bevestigden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en bepaald dat de huishoudelijke hulp voor drie uur per week moet worden voortgezet voor de genoemde periode. Tevens is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 26 juli 2017 is afgewezen, omdat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van de geleden schade. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om over deze schade te oordelen, aangezien deze kwestie nog aanhangig was bij de CRvB.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: R.H.G.M. van den Broek),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck, verweerder
(gemachtigde: mr. F.A. Pommer en mevrouw A.P.J. Geelen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om de Huishoudelijke Hulp Toelage (verder: HHT) van € 8,16 per uur, in verband met de noodzakelijke hulp bij het huishouden (zwaar huishoudelijk werk) voor 3 uur per week, voort te zetten met ingang van 27 juli 2017 tot en met 31 december 2017, dit wordt rechtsreeks door verweerder met de zorgaanbieder verrekend.
Bij besluit van 9 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Achtergrond en voorgaande procedure tot aan de Centrale Raad van Beroep

2. Verweerder heeft eiseres, geboren in [geboortejaar] , bij besluit van 26 juli 2012 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor de periode 26 juli 2012 tot 26 juli 2017 huishoudelijke hulp 1 (Huishoudelijke activiteiten HH1) in natura toegekend voor drie uur per week. Deze hulp werd feitelijk verleend door medewerkers van zorgaanbieder Rinette Zorg. Eiseres was voor de verleende hulp in het jaar 2014 een eigen bijdrage verschuldigd van € 15,- per uur.
Vooruitlopende op de intrekking van de Wmo en de inwerkingtreding van de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) op 1 januari 2015 heeft verweerder bij besluit van 9 december 2014 de aan eiseres toegekende huishoudelijke hulp per 1 januari 2015 beëindigd omdat deze voorziening met ingang van die datum een algemene voorziening wordt. De nieuwe regelgeving houdt in dat eiseres geen recht meer heeft op hulp bij het huishouden maar zelf de hulp bij het huishouden moet regelen en betalen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3. Verweerder heeft bij besluit van 20 april 2015 eiseres met ingang van 1 januari 2015 in aanmerking gebracht voor de zogenaamde Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT). Deze toelage van € 7,50 per uur heeft verweerder rechtsreeks verrekend met de zorgaanbieder Rinette Zorg.
4. Bij besluit van 18 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2014 ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres nog steeds huishoudelijke hulp ontvangt, alleen met een andere grondslag. Zij ontvangt de hulp niet meer in de vorm van een individuele voorziening. Dit is een algemene voorziening geworden. De situatie van eiseres is na 1 januari 2015 niet gewijzigd. Zij ontvangt voor hetzelfde aantal uren huishoudelijke hulp en zij betaalt hiervoor vanaf 1 januari 2015 geen eigen bijdrage meer. Door de aan haar toegekende HHT betaalt zij per saldo hetzelfde bedrag aan huishoudelijke hulp als in 2014. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 13 mei 2016 (SHE 15/2956) het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres de inkoop en de kosten voor huishoudelijke hulp volledig zelf moet dragen en dat de rol van verweerder bij het realiseren van voldoende compensatie zich beperkt tot het verzekeren van aanbod van zorg. Hierdoor is de geboden voorziening niet te kwalificeren als een algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015. Verweerder heeft de lopende voorziening beëindigd zonder daarvoor een afdoende compenserende voorziening in de zin van de Wmo 2015 in de plaats te stellen, terwijl niet in geschil is dat eiseres beperkingen heeft.
6. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) tegen voornoemde uitspraak. De CRvB heeft op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan, ECLI:N:CRVB:2018:3139. Hierin heeft de CRvB overwogen dat de rechtbank het beroep terecht gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit terecht heeft vernietigd. Vanwege het belang om tot een definitieve beslechting te komen heeft de CRvB aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien. De CRvB heeft daarbij, samengevat, overwogen dat vaststaat dat eiseres vanaf 1 januari 2015 niet in staat was op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit haar sociale netwerk deze beperkingen te verminderen of weg te nemen. Uit wat de CRvB eerder heeft overwogen, is verder gebleken dat verweerder geen algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015 in het leven heeft geroepen, zodat hij eiseres daar niet naar kan verwijzen. Dit betekent volgens de CRvB dat alleen een maatwerkvoorziening een passende bijdrage kon leveren aan het realiseren van een situatie waarin eiseres in staat werd gesteld tot zelfredzaamheid en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kon blijven. Gelet op het voorgaande bestond voor de CRvB daarom aanleiding te bepalen dat de huishoudelijke hulp 1 voor drie uur per week vanaf 1 januari 2015 moet worden gecontinueerd tot 26 juli 2017, zijnde de datum waarop de eerdere toekenning zou aflopen. Gelet op het voorgaande heeft de CRvB de aangevallen uitspraak vernietigd, voor zover daarin is bepaald dat verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen en voor het overige de aangevallen uitspraak in stand gelaten. Ten aanzien van de door eiseres ten gevolge van het onrechtmatige besluit geleden schade (door eiseres gesteld op € 7.893,- over de periode van 1 januari 2015 tot en met 26 juli 2017) heeft de CRvB overwogen dat gelet op het feit dat eiseres eerst ter zitting voornoemd verzoek heeft gedaan er aanleiding is verweerder in de gelegenheid te stellen tot het geven van een reactie. De CRvB heeft daarom besloten dat het onderzoek met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding wordt heropend onder nummer 16/4049.
Tot op heden heeft de CRvB nog geen uitspraak gedaan op dit verzoek om schadevergoeding.

De huidige procedure bij de rechtbank

7. Bij primair besluit van 7 juli 2017 heeft verweerder de HHT voor zwaar huishoudelijk werk voor 3 uur per week, voortgezet ten bedrage van € 8,16 per uur met ingang van 27 juli 2017 tot en met 31 december 2017.
8. Eiseres heeft tegen voornoemd besluit een bezwaarschrift ingediend.
9. De adviescommissie voor de bezwaarschriften heeft verweerder geadviseerd het primaire besluit te herroepen en het bezwaar gegrond te verklaren, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 13 mei 2016, ECLI:N:RBOBR:2016:2417, waarin is geoordeeld dat de door verweerder geboden algemene voorziening geen algemene voorziening is in de zin van de Wmo 2015, zodat daarmee het besluit strijdig is met artikel 3:4 van de Awb en artikel 2.1.1 van de Wmo 2015.
10. Bij bestreden besluit van 21 november 2017 heeft verweerder aanleiding gezien om af te wijken van het advies van de commissie. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor financiële tegemoetkoming voor de hulp bij het huishouden, zoals neergelegd in de Verordening financiële tegemoetkoming hulp bij het huishouden, omdat eiseres een te hoog verzamelinkomen heeft, maar zij komt wel in aanmerking voor een HHT.
11. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Eiseres verzoekt om de bestaande maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp ook na 26 juli 2017 te continueren en verweerder te veroordelen in de door eiseres betaalde kosten voor huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo voor de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 tot een bedrag van € 7.332,-. In dit verband heeft eiseres verwezen naar een door haar opgemaakte specificatie kosten huishoudelijke hulp van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017.
12. Verweerder heeft bij verweerschrift van 18 april 2019 verwezen naar zijn verweerschrift ingediend bij de CRvB op 13 maart 2019, in de zaak 16/4049. In dat verweerschrift heeft verweerder zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor schadevergoeding, omdat eiseres de door haar gestelde schade niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft aan eiseres meerdere malen tevergeefs om gegevens gevraagd, teneinde inzicht te krijgen in de door haar gestelde gemaakte kosten. Voorts heeft verweerder aan eiseres gevraagd inzicht te geven in de toekenning van de indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) met bijbehorende geïndiceerde functies en beschikkingen van het CAK met de periode bedragen en bijbehorende berekeningen van de eigen bijdrage over de periode 2016-2018. Verweerder acht de hoogte van voornoemde eigen bijdrage eveneens van belang voor de hoogte van de schadevergoeding. Nu eiseres evenmin voornoemde gevraagde gegevens heeft overgelegd ziet verweerder vooralsnog geen aanleiding om aan eiseres schadevergoeding toe te kennen.

Het oordeel van de rechtbank

13. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het bestreden besluit, gelet op de hierboven genoemde uitspraak van de CRvB van 10 oktober 2018, niet in stand kan blijven. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd en dat de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien door (in aansluiting op de uitspraak van de CRvB) te bepalen dat de huishoudelijke hulp aan eiseres moet worden gecontinueerd vanaf 27 juli 2017 tot en met 31 december 2017.
14. Omdat het hier gaat om een periode in het verleden, kan verweerder feitelijk geen uitvoering meer geven aan deze uitspraak en zal ter compensatie van eventueel door eiseres ten gevolge van het onrechtmatige besluit geleden schade door verweerder een schadevergoeding moeten worden betaald.
15. Omdat de procedure over het verzoek tot schadevergoeding van eiseres over de periode
1 januari 2015 tot en met 26 juli 2017 nog aanhangig is bij de CRvB en omdat het bestreden besluit in de huidige procedure bij de rechtbank enkel ziet op de periode van 27 juli 2017 tot en met 31 december 2017, acht de rechtbank zich niet bevoegd zich uit te laten over de gestelde schade over de periode van 1 januari 2015 tot en met 26 juli 2017. Zij zal het door eiseres gedane verzoek om schadevergoeding derhalve enkel beoordelen voor de periode van 27 juli 2017 tot en met 31 december 2017.
16. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres de gestelde schade op dit moment onvoldoende heeft onderbouwd. Eiseres heeft geen inzicht gegeven in de daadwerkelijk gemaakte kosten en heeft geen stukken verstrekt met betrekking tot de Wlz-indicatie. Verweerder en de rechtbank kunnen gelet hierop geen vergelijking maken tussen de feitelijke situatie van eiseres (ze ontving een HHT van verweerder gebaseerd op een onrechtmatig besluit) en de situatie waarin eiseres een WMO-voorziening zou hebben gekregen gebaseerd op een rechtmatig besluit. Hierbij is van belang dat eiseres in het kader van de WMO altijd een eigen bijdrage verschuldigd is geweest en het ook algemeen gebruikelijk is dat, afhankelijk van de financiële situatie, in het kader van de WMO een eigen bijdrage is verschuldigd. De eventuele overlap in kosten en aanspraken met de Wlz-indicatie kan bij gebreke van door eiseres verstrekte gegevens ook niet worden beoordeeld.
Eiseres heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zij per saldo schade heeft geleden en hoe groot die schade dan is. Gelet hierop dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder de huishoudelijke hulp 1 voor drie uur per week toekent voor de periode 27 juli 2017 tot en met 31 december 2017 en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te betalen;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek tot schadevergoeding voor zover dit ziet op de periode 1 januari 2015 tot en met 26 juli 2017;
- wijst af het verzoek tot schadevergoeding over de periode van 27 juli 2017 tot en met
31 december 2017.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J.W. Hermans, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Proudian, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 augustus 2019
.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.