In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eisers, eigenaren van een bouwkavel, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, eigenaren van een aangrenzend perceel. De eisers hebben toestemming gevraagd om tijdelijk gebruik te maken van het perceel van gedaagden voor de uitvoering van bouwwerkzaamheden aan hun woning. De procedure is gestart met een dagvaarding op 21 juni 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 augustus 2019. De rechtbank heeft op 29 augustus 2019 vonnis gewezen.
Eisers vorderen dat gedaagden hen onvoorwaardelijk medewerking verlenen aan de bouwwerkzaamheden, die noodzakelijk zijn voor de bouw van hun woning. Gedaagden hebben aanvankelijk bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die aan eisers was verleend, maar hebben later aangegeven geen belemmeringen meer te zien voor de bouwwerkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden op grond van artikel 5:56 BW verplicht zijn om medewerking te verlenen, maar dat de vordering van eisers te ruim en onbepaald is geformuleerd.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gevraagde medewerking beperkt moet worden tot een periode van maximaal vijf weken, en dat gebruik gemaakt moet worden van een steiger om schade aan het perceel van gedaagden te voorkomen. De vordering tot tijdelijke verwijdering van een poort tussen de percelen is niet in de beslissing opgenomen, omdat deze niet expliciet was gevorderd. De rechtbank heeft de dwangsom afgewezen, omdat gedaagden al toestemming hebben verleend voor de werkzaamheden. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.