In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin een meerderjarige halfbroer, eiser, een omgangsregeling vorderde met zijn minderjarige halfzus. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.T. Kouwenhoven, stelde dat er een nauwe persoonlijke relatie bestond tussen hem en zijn halfzus, en dat het in haar belang was om contact te houden. De gedaagde, de stiefvader van de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.A.M. Brugman, voerde echter aan dat de omgang niet in het belang van de minderjarige was en dat zij geen contact met de eiser wenste. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking, maar dat de minderjarige halfzus zich onder druk gezet voelde door de eiser en dat de omgang voor haar te belastend was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de minderjarige voorop moest staan en dat het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling op dat moment niet in haar belang was. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, maar er werd ruimte gelaten voor de mogelijkheid van contact op initiatief van de minderjarige. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten droeg.