ECLI:NL:RBOBR:2019:5449

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
C/01/349428 / KG ZA 19-503
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verkrijgen procesmachtiging bewindvoerder in kort geding

In deze zaak, die op 25 september 2019 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een kort geding aangespannen tegen [gedaagde], die in zijn hoedanigheid als bewindvoerder optreedt. De eisers vorderen een procesmachtiging van de bewindvoerder om hen in staat te stellen hoger beroep in te stellen tegen een eerder vonnis dat hen verplichtte het gehuurde ontruimen. De achtergrond van de zaak betreft de bewindvoering over [eiser 1], die door de kantonrechter onder bewind is gesteld. De eisers zijn partners en hebben een geschil over de terugkeer van [eiser 1] naar het gehuurde, waar zij eerder woonde voordat zij in een verzorgingstehuis verbleef na een heupfractuur. De bewindvoerder, [gedaagde], heeft geweigerd de gevraagde machtiging te verlenen, wat de eisers als onrechtmatig beschouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat zij de onjuiste partij hebben gedagvaard. De bewindvoerder is formeel Kroezen B.V., en niet [gedaagde]. De rechtbank overweegt dat, zelfs als de juiste partij was gedagvaard, de vorderingen niet toewijsbaar zouden zijn geweest, omdat de wet voorziet in een geschillenregeling die de eisers verplicht om zich tot de kantonrechter te wenden voor machtiging. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering tot medewerking aan een medisch onderzoek niet tot het werkterrein van de bewindvoerder behoort, maar van de mentor, die niet in deze procedure is betrokken.

De rechtbank heeft de eisers als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van zowel [gedaagde] als de gevoegde partijen, [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2]. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E. Loesberg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/349428 / KG ZA 19-503
Vonnis in kort geding van 25 september 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. G. Boot te De Bilt,
tegen
[gedaagde], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, werkzaam bij Bewindvoerderskantoor Kroezen B.V. gevestigd te Vortum-Mullem, gemeente Boxmeer,
gedaagde,
verschenen in persoon,
in welke procedure hebben verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van gedaagde:

1.[gevoegde partij 1] ,

wonende te [woonplaats] en
2.
[gevoegde partij 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gevoegde partij,
advocaat mr. B.P. van Overeem te Amsterdam.
Eisers zullen [eiser 1] en [eiser 2] genoemd worden.
Gedaagde zal [gedaagde] genoemd worden.
De gevoegde partij zal [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 6 september 2019 met 6 producties
  • de brief van mr. Van Overeem d.d. 12 september 2019 met conclusie tot voeging en 12 producties
  • de brief van mr. Boot d.d. 12 september 2019
  • de brief van mr. Boot d.d. 13 september 2019 met producties 7 en 8
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van mr. Boot
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn partners. Zij zijn niet getrouwd en ook geen geregistreerd partners. [eiser 1] is thans 77 jaar oud, [eiser 2] is 73.
2.2.
Bij beschikking van 16 november 2016 is het vermogen van [eiser 1] door de kantonrechter onder bewind gesteld, met benoeming van [eiser 2] tot bewindvoerder.
2.3.
Eind augustus 2018 heeft [eiser 1] bij een val haar heup gebroken. Zij verblijft sindsdien in verpleeg- en verzorgingstehuizen en niet meer in het appartement aan de [adres] dat zij huurde van [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] (hierna aangeduid met: het gehuurde).
2.4.
[eiser 1] verblijft thans in Verzorgingstehuis de [verblijfplaats] .
2.5.
Bij tussenbeschikking van 30 augustus 2018 heeft de kantonrechter [eiser 2] als bewindvoerder geschorst en Bewindvoerderskantoor Kroezen B.V. (hierna: Kroezen B.V.) benoemd tot tijdelijke bewindvoerder.
2.6.
Bij afzonderlijke tussenbeschikking van 30 augustus 2018 heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van [eiser 1] voor de duur van drie maanden met benoeming van Kroezen B.V. tot mentor.
2.7.
Bij beschikking van 21 september 2018 heeft de kantonrechter [eiser 2] ontslagen als bewindvoerder en Kroezen B.V. benoemd tot bewindvoerder en mentor.
2.8.
[gedaagde] is bestuurder van Kroezen B.V. en voert feitelijk de werkzaamheden als bewindvoerder van [eiser 1] uit.
2.9.
[eiser 2] heeft zich met ingang van 13 november 2018 ingeschreven op het adres aan de [adres] .
2.10.
Bij vonnis in kort geding van 27 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter op vordering van [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] [eiser 2] en de bewindvoerder veroordeeld om het gehuurde te ontruimen, met veroordeling van [eiser 2] in de proceskosten.
2.11.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 27 maart 2019.
2.12.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben daarnaast een procedure tot medehuurderschap van [eiser 2] aanhangig gemaakt tegen [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] .
2.13.
De advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] heeft Kroezen B.V. verzocht om [eiser 1] machtiging te verlenen voor beide gerechtelijke procedures alsmede voor een second opinion van de medische toestand van [eiser 1] .
2.14.
Bij e-mail van 4 juli 2019 heeft [gedaagde] aan de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] bericht dat hij niet bereid is machtiging/instemming te verlenen.
2.15.
Het gehuurde is inmiddels door [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] verkocht en geleverd aan (een) derde(n).

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om zijn medewerking/machtiging als formele procespartij te verlenen aan de lopende procedures (medehuurderschap) en hoger beroep (ontruiming) op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag die verschuldigd zal zijn ingaande twee dagen na betekening van het vonnis;
[gedaagde] te gebieden zijn medewerking te verlenen - door middel van een toestemmingsverklaring – aan de directie van het Verzorgingstehuis de [verblijfplaats] om haar medewerking te verlenen aan een nog te houden nader onderzoek door een medisch deskundige naar de lichamelijke en geestelijke gezondheid van [eiser 1] , op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag die verschuldigd zal zijn ingaande twee dagen na betekening van het vonnis;
kosten rechtens.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen daaran, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[eiser 1] en [eiser 2] willen graag dat [eiser 1] zo snel mogelijk weer thuis in het gehuurde gaat wonen om daar door [eiser 2] verzorgd te worden. [eiser 1] en [eiser 2] hebben daarom hoger beroep ingesteld tegen het ontruimingsvonnis en een vordering tot medehuurderschap ingesteld. Voor het voeren van die procedures heeft [eiser 1] een machtiging van de bewindvoerder nodig.
[eiser 2] wil daarnaast een second opinion laten uitvoeren door een medsich deskundige om te laten beoordelen in hoeverre [eiser 1] op termijn terug kan keren in het gehuurde. Ook voor het laten uitvoeren van die second opinion is de medewerking van de bewindvoerder nodig.
De bewindvoerder weigert de verzochte machtiging en medewerking zonder opgaaf van redenen te verlenen. De bewindvoerder handelt daarmee onrechtmatig. Het openhouden van de mogelijkheden voor [eiser 1] om terug te keren in het gehuurde zijn handelingen die bijdragen aan een goed bewind en vallen daarmee onder de reikwijdte van artikel 1:441 lid 1 BW.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Kroezen B.V. is de bewindvoerder. De bewindvoerder moet het belang van [eiser 1] dienen. Terugkeer in het gehuurde is niet in het belang van [eiser 1] . Het gaat goed met [eiser 1] waar ze nu woont. De familie van [eiser 1] geeft aan dat zij niet terug kan keren in het gehuurde.
3.4.
[gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] verzoeken om zich in dit kort geding te mogen voegen aan de zijde van [gedaagde] . Zij voeren in aanvulling op het verweer van [gedaagde] , zakelijk weergegeven, het volgende aan:
[eiser 1] dient niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen. Zij kan op grond van artikel 1:441 BW niet zelfstandig als procespartij optreden.
Indien de bewindvoerder niet doet wat [eiser 1] wil dan kan zij eenvoudig een machtiging aan de kantonrechter vragen.
[eiser 2] heeft geen belang bij het hoger beroep. Het gehuurde is inmiddels al verkocht en geleverd aan een derde.
[eiser 2] heeft dan ook geen belang meer bij de procedure tot medehuurderschap. [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] zijn bovendien geen verhuurders meer dus dienen [eiser 1] en [eiser 2] een andere partij aan te spreken. [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] hebben er belang bij dat er een eind aan de procedure komst.

4.De beoordeling

In het incident

4.1.
[gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] hebben ex artikel 217 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verzocht om zich in dit kort geding te mogen voegen aan de zijde van [gedaagde] . Partijen hebben desgevraagd aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voeging. [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] hebben ook belang bij de voeging. Toewijzing van de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] kan de rechtspositie van [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] nadelig beïnvloeden. De vordering van [eiser 1] en [eiser 2] strekt immers tot het verkrijgen van een machtiging van de bewindvoerder om gerechtelijke procedures tegen [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] te kunnen voeren. De voorzieningenrechter heeft [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] daarom toegelaten als voegende partij.
In de hoofdzaak
4.2.
De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] strekken tot het verkrijgen van een machtiging en medewerking van de bewindvoerder. Zij hebben daartoe [gedaagde] gedagvaard, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, werkzaam bij Kroezen B.V.. [gedaagde] is weliswaar degene die feitelijk de werkzaamheden als bewindvoerder uitvoert, maar is formeel niet de bewindvoerder. Dat is blijkens de beschikking van de kantonrechter van 21 september 2018 namelijk Kroezen B.V. en dus niet [gedaagde] . Dat betekent dat [eiser 1] en [eiser 2] Kroezen B.V. hadden moeten dagvaarden. Dat hebben zij niet gedaan. Reeds om die reden kunnen de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] niet worden toegewezen. Zij zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
4.3.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat ook indien de juiste partij zou zijn gedagvaard, de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] niet toewijsbaar zouden zijn geweest. De wetgever heeft in artikel 1:438 lid 2 BW voorzien in een geschillenregeling voor het geval de bewindvoerder weigert zijn medewerking te verlenen. In dat geval kan de rechthebbende zich tot de kantonrechter wenden met het verzoek om hem te machtigen over één of meer onder bewind staande goederen te beschikken. Dat betekent dat voor zover er een geschil is over beschikkingshandelingen, [eiser 1] zich in beginsel tot de kantonrechter dient te wenden. Met betrekking tot het verrichten van beheershandelingen is in de wet geen geschillenregeling opgenomen omdat de wetgever dat niet wenselijk heeft geacht. Omdat het gehuurde inmiddels is ontruimd en aan een derde is overgedragen heeft [eiser 1] geen spoedeisend belang bij een voorziening die ertoe leidt dat in naam van haar bewindvoerder het appel kan worden voortgezet. Ten aanzien van [eiser 2] geldt bovendien dat hij niet onder bewind staat en dat hij de gevorderde machtigingen dus ook niet nodig heeft om in de gerechtelijke procedures te kunnen optreden.
4.4.
Met betrekking tot de vordering tot het verlenen van medewerking aan een nader medisch onderzoek van [eiser 1] , overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet tot het werkterrein van de bewindvoerder, maar van de mentor behoort. De mentor is in dit kort geding niet gedagvaard.
4.5.
[eiser 1] en [eiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld aan de zijde van [gedaagde] en [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] . De kosten aan de zijde van [gedaagde] en die aan de zijde van [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.277,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident:
5.1.
laat [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] toe om zich in dit kort geding te voegen aan de zijde van [gedaagde] ,
in de hoofdzaak:
5.2.
verklaart [eiser 1] en [eiser 2] niet ontvankelijk in hun vorderingen,
5.3.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op € 1.277,00 en in de proceskosten aan de zijde van [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] , eveneens begroot op € 1.277,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2019.