In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Oost-Brabant, is op 26 september 2019 een tussenvonnis uitgesproken in een kort geding. De zaak betreft een geschil tussen ex-echtelieden over de uitvoering van een echtscheidingsbeschikking en de daaruit voortvloeiende partneralimentatie. De man, eiser in conventie, heeft een vordering ingesteld om de vrouw, gedaagde in conventie, te verbieden de executie van de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2010 voort te zetten. De vrouw heeft op haar beurt een vordering ingesteld in reconventie, waarbij zij een procesverbod tegen de man wenst te verkrijgen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien de executie van de onroerende zaak dreigt. De vrouw heeft haar vordering niet voldoende onderbouwd tijdens de mondelinge behandeling, wat heeft geleid tot de beslissing van de voorzieningenrechter om de executie van de beschikking van 26 maart 2010 te schorsen tot 1 januari 2020. Tevens is de vrouw verboden om de executieverkoop van de woning van de man door te laten gaan op 7 oktober 2019.
De rechtbank heeft partijen opgedragen om verhinderdata op te geven voor een voortgezette mondelinge behandeling in november 2019. Dit tussenvonnis is uitgesproken door mr. E. Loesberg en is uitvoerbaar bij voorraad.