ECLI:NL:RBOBR:2019:5475

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
C/01/349621 / KG ZA 19-519
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in kort geding over schorsing executieverkoop woning en discussie over hoogte vordering partneralimentatie

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Oost-Brabant, is op 26 september 2019 een tussenvonnis uitgesproken in een kort geding. De zaak betreft een geschil tussen ex-echtelieden over de uitvoering van een echtscheidingsbeschikking en de daaruit voortvloeiende partneralimentatie. De man, eiser in conventie, heeft een vordering ingesteld om de vrouw, gedaagde in conventie, te verbieden de executie van de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2010 voort te zetten. De vrouw heeft op haar beurt een vordering ingesteld in reconventie, waarbij zij een procesverbod tegen de man wenst te verkrijgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien de executie van de onroerende zaak dreigt. De vrouw heeft haar vordering niet voldoende onderbouwd tijdens de mondelinge behandeling, wat heeft geleid tot de beslissing van de voorzieningenrechter om de executie van de beschikking van 26 maart 2010 te schorsen tot 1 januari 2020. Tevens is de vrouw verboden om de executieverkoop van de woning van de man door te laten gaan op 7 oktober 2019.

De rechtbank heeft partijen opgedragen om verhinderdata op te geven voor een voortgezette mondelinge behandeling in november 2019. Dit tussenvonnis is uitgesproken door mr. E. Loesberg en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/349621 / KG ZA 19-519
Tussenvonnis in kort geding van 26 september 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. D. Simons te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.E.W.C.M. Kneepkens te Bussum.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2019 met 14 producties;
  • het verzoek akte uitlating niet ontvankelijkheid van mr. Kneepkens van 3 september 2019 met daaraan gehecht een productie;
  • de akte wijziging van eis van 6 september 2019 met de producties 15 tot en met 17;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende de eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling op 9 september 2019;
  • de pleitnota van de man;
  • de aanhouding van het vonnis in afwachting van door de vrouw over te leggen stukken en een nog te geven nadere toelichting voor wat betreft de berekening van de alimentatievordering die de vrouw op de man stelt te hebben en waarvoor executoriaal beslag is gelegd;
  • de brief van mr. Kneepkens van 11 september 2019 met een deel van de ontbrekende stukken en een nadere onderbouwing van de vordering;
  • de brief van mr. Simons van 13 september 2019 met een inhoudelijke reactie op de door de vrouw gegeven onderbouwing van de vordering;
  • de brief van mr. Kneepkens van 13 september 2019.
1.2.
Ten slotte is tussenvonnis bepaald.

2.De feiten voorzover van belang voor het tussenvonnis

2.1.
Partijen zijn ex-echtelieden. Hun huwelijk is op 11 mei 2010 ontbonden door
inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 26 maart 2010 (zaaknummer 208571/FA RK 10-1362) in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In voornoemde beschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch – voorzover hier van belang - het volgende beslist:
“Neemt de getroffen onderlinge regelingen, zoals vermeld in het (…) overgelegde convenant (...) op in deze beschikking ander verwijzing naar de aangehechte kopieën van voormeld convenant (...);
Veroordeelt de man om vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor haar levensonderhoud te betalen een bedrag van € 5.000,00 euro bruto per maand (…) ;
Bepaalt dat de verplichting tot het betalen van partneralimentatie definitief eindigt met ingang van
uiterlijk januari 2022, zonder dat deze termijn nog kan worden verlengd een en ander conform
artikel 2.4 van voormeld convenant.”’
2.3.
In het echtscheidingsconvenant zijn partijen ten aanzien van de partneralimentatie – voorzover hier van belang - het volgende overeengekomen:
“2.1 De vrouw heeft gedurende het huwelijk geen relevante inkomsten genoten. Partijen hebben in onderling overleg de omvang van de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vastgesteld op de hierna onder artikel 2.2 genoemde bijdrage.
2.2
De man zal ten titel van partneralimentatie aan de vrouw (…) een bedrag voldoen van € 5.000 00 per maand met ingang van 1 januari 2010.
Verhoging van de bijdrage genoemd onder artikel 2.2 op grond van de wettelijke indexering genoemd in
artikel 1:402a BW is nadrukkelijk uitgesloten.
2.3
De vrouw zal zich ervoor inspannen dat zij de beschikking krijgt over eigen inkomsten, waarmee zij in de kosten van haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De hoogte van de eigen inkomsten, althans de in redelijkheid te verwerven inkomsten, zullen uitsluitend gedurende de periode 1 januari 2010 tot en
met 31 december 2010 niet worden gekort op de hiervoor onder artikel 2.2 genoemde door de man aan
de vrouw te betalen partneralimentatie.
2.4
De verplichting tot het betalen van partneralimentatie eindigt voorts definitief twaalf jaren te rekenen vanaf 1 januari 2010, ofwel 1 januari 2022, zonder dat deze termijn kan worden ver1engd.
2.9
De hiervoor in dit artikel genoemde regeling met betrekking tot de partneralimentatie kan niet
worden gewijzigd bij rechterlijke uitspraak De regeling dient als een geheel te worden beschouwd met de overige regelingen die partijen hebben getroffen.”
2.4.
Op 5 maart 2018 heeft de man een verzoekschrift nihilstelling partneralimentatie ingediend en verzocht een voorlopige voorziening te treffen om de executiemaatregelen van de vrouw op te schorten hangende de bodemprocedure.
2.5.
Bij beschikking van 18 april 2018 (C/13/644543/FA RK 18-1495) heeft de rechtbank de provisionele voorziening die gevraagd was in het in r.o. 2.4 genoemde verzoekschrift geweigerd.
2.6.
Hangende de in r.o. 2.4. genoemde bodemprocedure hebben partijen een kort geding gevoerd met betrekking tot de partneralimentatie. Partijen hebben ter zitting van de behandeling van het kort geding d.d. 23 mei 2018 een voorlopige regeling getroffen die is neergelegd in het proces-verbaal van de zitting (C/13/647214/KG ZA 18-411). De regeling luidt als volgt:
“Partijen zijn het volgende overeengekomen:
1. Totdat de rechtbank in de bodemprocedure tot wijziging van de alimentatie zal hebben beslist, zal de man vanaf 1 juni 2018 bij vooruitbetaling aan de vrouw een bedrag van € 4.500.00 bruto per maand aan alimentatie betalen.
2. Een bedrag van € 500.00 bruto per maand aan alimentatie uitgaande van de beschikking van 26 maart 2010 zal worden verrekend met de schulden van de vrouw aan de man, indien die in de bodemprocedure komen vast te staan.
Indien dat niet het geval is dan zal de man alsnog de hiervoor bedoelde maandelijkse betaling van € 500.00 bruto aan de vrouw voldoen.
3. De vrouw zal geen executiemaatregelen treffen uit hoofde van de beschikking van 26 maart 2010 zolang de man zich aan de hiervoor genoemde afspraken houdt.
4. Deze procedure wordt geroyeerd. Iedere partij draagt de eigen kosten”.
2.7.
Bij beschikking van 22 februari 2019 (C/13/644556/FA RK 18-1506) heeft de rechtbank te Amsterdam de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot nihilstelling van de alimentatie.
2.8.
De man heeft tegen deze beschikking hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam ingesteld. De mondelinge behandeling staat gepland op 22 november 2019.
2.9.
Bij deurwaardersexploot van 14 maart 2019 heeft de vrouw de beschikking van 26 maart 2010 aan de man betekend en heeft de deurwaarder het bevel gedaan aan de man om binnen twee dagen over te gaan tot betaling van de achterstallige alimentatie vanaf 2011 tot en met 14 maart 2019 en heeft de vordering begroot op € 153.184,00.
2.10.
Bij dagvaarding van 29 maart 2019 heeft de man de vrouw opnieuw in rechte betrokken. De man heeft tegen de vrouw een geldvordering (op grond van een door de man van zijn BV overgenomen vordering uit hoofde van een geldlening die deze BV aan de vrouw zou hebben verschaft) ingesteld en een verklaring voor recht gevraagd dat hij de vordering uit hoofde van de geldlening mag verrekenen met de partneralimentatie. De man heeft tevens in incident bij wijze van voorlopige voorziening gevorderd dat de vrouw wordt bevolen om zich voor de duur van de procedure in de hoofdzaak te onthouden van het laten executeren van de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2010.
2.11.
Bij vonnis van 3 juli 2019 (C/01/345179/HA ZA 19-252) heeft deze rechtbank het gevorderde in het incident afgewezen en bepaald dat de zaak voor comparitie komt te staan.
2.12.
In opdracht van de vrouw heeft de deurwaarder op 5 april 2019 executoriaal beslag gelegd op onder andere de woning van de man in [plaats] aan de [adres] en op de woning van de man aan de [adres] te [plaats] .
2.13.
De executieverkoop van de woning in [plaats] zal plaatsvinden op 7 oktober 2019.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad samengevat –
I. de vrouw te bevelen, om zich voor de duur van de procedure tot wijziging van de partneralimentatie in hoger beroep te onthouden van het laten executeren van de echtscheidingsbeschikking d.d. 26 maart 2010, op straffe van een dwangsom;
II. de vrouw te verbieden om de openbare verkoop voort te zetten van de
woning gelegen aan de [adres] te [plaats] , alsook de woning aan de [adres] te [plaats] tot onherroepelijk is beslist op de procedure tot wijziging van de partneralimentatie in hoger beroep, op straffe van een dwangsom,
Subsidiair, voor zover hetgeen hiervoor onder I. en II. primair is gevorderd niet
wordt toegestaan, om de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag van € 130.160,00 bij wijze van voorschot;
III. de vrouw te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten vermeerderd met de wettelijk rente.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert – kort samengevat - dat aan de man een procesverbod wordt opgelegd teneinde de schorsing van de executie van de beschikking van 26 maart 2010 te bewerkstelligen.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Omdat thans de executie van de onroerende zaak in [plaats] dreigt, heeft de man een spoedeisend belang om in kort geding de executie trachten te voorkomen. De man kan derhalve worden ontvangen in zijn vorderingen.
5.2.
De vrouw heeft de vordering waarvoor zij de woning in [plaats] wenst te executeren voor de mondelinge behandeling van dit kort geding niet onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij betoogd dat de deurwaarder aan de hand van bankafschriften de vordering zou hebben berekend. De vrouw is ter zitting van 11 september 2019 in de gelegenheid gesteld om deze berekening in het geding te brengen, waarbij is afgesproken dat de man in de gelegenheid wordt gesteld om hierop te reageren. Thans, in de brief van 13 september 2019, beroept de vrouw zich op de berekening van de accountant van de man van 13 augustus 2019 en heeft op onderdelen van deze berekening bezwaren naar voren gebracht. Omdat de vrouw eerst na de mondelinge behandeling heeft laten zien hoe zij haar vordering thans berekent, mocht de man daarop vanzelfsprekend reageren. Bij brief van 13 september 2019 heeft de man hierop zijn reactie gegeven. De vrouw heeft nog niet kunnen reageren op de brief van de man van 13 september 2019. Gegeven deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorzetting van de behandeling ter zitting te bepalen. Aangezien de door de vrouw gestelde vordering waarvoor zij wenst te executeren thans (nog) niet vaststaat en de veiling van de woning te [plaats] op 7 oktober 2019 zal plaatsvinden, bestaat aanleiding om de executie van de beschikking van 26 maart 2010 te schorsen tot 1 januari 2020 en de vrouw te verbieden om de executieverkoop op 7 oktober 2019 door te laten gaan.
Ondanks het verzoek van de voorzieningenrechter op de zitting van 11 september 2019 heeft mr. Kneepkens de beslagexploten waarbij onder andere executoriale beslagen zijn gelegd op de woningen van de man niet overgelegd. Zij zal deze exploten alsnog in het geding dienen te brengen.
5.3.
Partijen dienen verhinderdata op te geven voor de maand november 2019 waarna een datum voor een voortgezette mondelinge behandeling zal worden bepaald in de maand november 2019.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 maart 2010 tot 1 januari 2020;
6.2.
verbiedt de vrouw de aangezegde executieverkoop van de woning van de man aan de [adres] te [plaats] van maandag 7 oktober 2019 door te laten gaan;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
draagt partijen op hun verhinderdata op te geven voor de maand november 2019;
6.5.
bepaalt dat de voortgezette behandeling zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum in de maand november 2019;
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2019.