ECLI:NL:RBOBR:2019:6316

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
C/01/345902 / KG ZA 19-228
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van BKR-registraties na toekenning schone lei

In deze zaak heeft eiser, een voormalig zelfstandig ondernemer, een kort geding aangespannen tegen zeven financiële instellingen met het verzoek om verwijdering van negatieve BKR-registraties. Eiser had in het verleden een schuldsaneringsregeling en ontving in 2017 een schone lei. Hij vorderde dat de gedaagden de registraties binnen 48 uur zouden verwijderen, omdat deze zijn mogelijkheden om een hypotheek te verkrijgen belemmerden. De gedaagden voerden verweer en stelden dat eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na hun afwijzende beslissingen had gereageerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet voldoende spoedeisend belang had aangetoond en dat de vorderingen om die reden werden afgewezen. De rechter benadrukte dat de negatieve registraties een belangrijke rol spelen in de bescherming van kredietverstrekkers en dat de termijn van vijf jaar voor de zichtbaarheid van deze registraties nog niet was verstreken. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/345902 / KG ZA 19-228
Vonnis in kort geding van 1 november 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. K.J. Zomer te Oosterhout Nb,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FIDEAAL B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Trimbach te De Meern,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Diemen,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. van Weelderen te Schalkhaar,
3. de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Jakimowicz te Rotterdam,
4. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam,
5. de naamloze vennootschap
AEGON LEVENSVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.A. van Essen te Den Haag,
6. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ARROW GLOBAL LIMITED (LTD.),
Kantoor houdende te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Trimbach te De Meern,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SANTANDER CONSUMER FINANCE BENELUX B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. C.E.F. van Waesberge te Rotterdam.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als Fideaal, ICS, ABN AMRO, ING, Aegon, Arrow en Santander en gezamenlijk gedaagden worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • de conceptdagvaarding met producties 1 tot en met 23;
  • de conclusie van antwoord van ABN AMRO met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord van Aegon met producties 1 tot en met 20;
  • de conclusie van antwoord van Santander met producties 1 tot en met 13;
  • de akte houdende overlegging producties van [eiser] met producties 24 tot en met 29;
  • de brief van de griffier van 29 april 2019;
  • de brieven van mr. Zomer van 30 april 2019;
  • de brief van mr. Van Essen van 30 april 2019;
  • de brieven van mr. Van Essen van 1 mei 2019 met drie producties;
  • de brief van de voorzieningenrechter van 2 mei 2019;
  • de brief van mr. Van Essen van 9 mei 2019;
  • de brief van mr. Zomer van 16 mei 2019;
  • de brief van de griffier van 20 mei 2019;
  • de brief van mr. Zomer van 23 mei 2019;
  • de brief van mr. Van Essen van 23 mei 2019;
  • de brief van mr. Zomer van 24 mei 2019;
  • de brief van mr. Jakimowicz van 28 mei 2019;
  • de brief van mr. Van Essen van 28 mei 2019;
  • de brief van mr. Lucassen van 29 mei 2019;
  • de brief van mr. Van Weelderen van 3 juni 2019;
  • de brief van mr. Zomer van 17 juni 2019;
  • de brief van mr. Trimbach van 26 september 2019 met producties 1 tot en met 4;
  • de brief van mr. Posthuma van 27 september 2019 met producties 1 tot en met 27;
  • de brief van mr. Van Essen van 30 september 2019;
  • de brief van mr. Posthuma van 1 oktober 2019 met productie 28;
  • de mondelinge behandeling van 2 oktober 2019 te 9.30 uur;
  • de pleitnota van mr. Zomer namens [eiser] ;
  • de pleitnota van mr. Trimbach namens Fideaal en Arrow;
  • de pleitnota van mr. Van Weelderen namens ICS;
  • de pleitnota van mr. Jakimowicz namens ABN AMRO;
  • de pleitnota van mr. Posthuma namens ING;
  • de pleitnota van mr. Van Essen namens Aegon.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was medio 2008 zelfstandig ondernemer. Hij had met behulp van een bedrijfsovernamespecialist door middel van een bedrijfsfinanciering van ABN AMRO (indirect) de aandelen in @nyjob Uitzendbureau B.V. (hierna: de BV) van (een) derde(n) overgenomen .
2.2.
Het faillissement van de BV volgde niet veel later, waardoor [eiser] ook zelf in de financiële problemen raakte. Dat heeft ertoe geleid dat op [eiser] van 2014 tot 2017 de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing was. Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 januari 2017 heeft [eiser] de zgn. schone lei gekregen. Daarbij is aan de schuldeisers van [eiser] , sprake is van een totale schuldenlast van € 480.677,16, geen enkele uitkering gedaan. Vlak voordat [eiser] de schone lei kreeg, heeft hij een (dure) lease-auto (Mercedes Benz C350E) ter beschikking gekregen via een vennootschap waarvan hij destijds bestuurder was. [eiser] is op 1 augustus 2019 in dienst getreden als ‘directeur operationele zaken’ bij de zorginstelling Stichting Ricardina.
2.3.
[eiser] huurt een woning in [woonplaats] . In ’s-Gravenzande bevindt zich de school van zijn dochters, de artsen van de kinderen, de sportvereniging, familie en vrienden.
2.4.
In mei 2018 heeft [eiser] zich tot Coderingvrij gewend met het verzoek te bemiddelen bij het verwijderen van de coderingen “van” gedaagden bij BKR ten behoeve van een aanvraag van een hypothecaire geldlening voor de aankoop van een woning in ’s-Gravenzande.
2.5.
Gedaagden hebben in het Centraal Kredietinformatiesysteem (hierna te noemen: CKI) van de Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna te noemen: BKR) bijzonderheidscodes ten aanzien van [eiser] laten registreren. Meer in het bijzonder gaat het om de registratie van de bijzonderheidscodes:
A “Achterstand”
“Aflossings/Schuldregeling getroffen”
“(Restant)vordering opeisbaar”
“Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt”
2.6.
Een door [eiser] bij BKR opgevraagd overzicht van 17 mei 2018 vermeldt voor [eiser] de volgende bijzonderheidscodes:
ING Achterstanden
(…)
Datum codering Codering Toelichting
03-09-2012 A Achterstand
27-01-2017 3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt
International Card Services B.V.
(…)
Datum codering Codering Toelichting
26-06-2012 A Achterstand
04-04-2013 3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt
ABN AMRO N.V.
(…)
Datum codering Codering Toelichting
20-11-2009 A Achterstand
08-02-2012 2 (Restant)vordering geheel opeisbaar
27-01-2017 3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt
Bizner Bank
(…)
Datum codering Codering Toelichting
01-04-2010 A Achterstand
02-04-2010 2 (Restant)vordering geheel opeisbaar
24-03-2014 3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt
Aegon Levensverzekering
(…)
Datum codering Codering Toelichting
04-05-2017 3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt
Bizner Bank
(…)
Datum codering Codering Toelichting
01-04-2010 A Achterstand
02-04-2010 2 (Restant)vordering geheel opeisbaar
24-03-2014 3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt
Arrow Global Limited
(…)
Datum codering Codering Toelichting
09-05-2012 A Achterstand
15-10-2012 2 (Restant)vordering geheel opeisbaar
16-01-2014 3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt
ABN AMRO N.V.
(…)
Datum codering Codering Toelichting
23-08-2010 A Achterstand
27-01-2017 3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt
Santander Consumer Finance Benelux B.V.
(…)
Datum codering Codering Toelichting
28-12-2010 A Achterstand
27-01-2017 3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt
2.7.
De bijzonderheidscodes blijven tot vijf jaar zichtbaar, nadat is gemeld dat de achterstand is ingelopen of dat de schuld volledig is afgelost. Volgens het overzicht worden deze kredieten verwijderd op 27 januari 2022.
2.8.
Op 6 april 2018 is een hypotheekaanvraag van [eiser] voor een woning aan de [adres] door de ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. afgewezen.
2.9.
Op 25 maart 2019 is een hypotheekaanvraag voor een woning aan de [adres] door de ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. afgewezen.
2.10.
Coderingvrij heeft namens [eiser] bij brieven van 1 augustus 2018 gedaagden verzocht de coderingen bij BKR te verwijderen, vanwege de noodzaak tot aankoop van een woning in ’s-Gravenzande. Van gedaagden zijn de volgende afwijzende reactie ontvangen:
  • van ING in haar e-mail van 2 augustus 2018;
  • van Fideaal in haar brief van 2 augustus 2018;
  • van Aegon in haar e-mail van 17 augustus 2018;
  • van ABN AMRO in haar e-mail van 22 augustus 2018;
  • van Vesting Finance namens Arrow in haar brief van 23 augustus 2018;
  • van ICS in haar e-mail van 23 augustus 2018;
  • van Santander in haar brief van 9 oktober 2018.
2.11.
Bij brieven van 14 maart 2019 heeft Coderingvrij namens [eiser] een nieuw verzoek gedaan bij gedaagden tot verwijdering van de coderingen bij BKR, vanwege de aanvraag voor een zakelijke financiering om werkplekken te creëren ten behoeve van groei van de onderneming.
2.12.
Van Fideaal is geen reactie op het verzoek van 14 maart 2019 van Coderingvrij ontvangen en van de overige gedaagden zijn de volgende afwijzende reacties ontvangen:
  • van ABN AMRO in haar e-mail van 17 maart 2019;
  • van ICS in haar e-mail van 18 maart 2019;
  • van Aegon bij brief in haar brief van 28 maart 2019;
  • van Vesting Finance namens Arrow in haar brief van 9 april 2019;
  • van ING in haar e-mail van 16 april 2019;
  • van Santander bij brief in haar brief van 1 mei 2019.
2.13.
De aankondiging van het kort geding is gedaan op 25 april 2019 onder toezending van de conceptdagvaarding.
2.14.
De dagvaardingen zijn aan gedaagden betekend op 2 mei 2019, 3 mei 2019 en op 6 mei 2019.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis in kort geding voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. a. gedaagden te veroordelen de genoemde bijzonderheidscoderingen in het CKI van het BKR op naam van [eiser] binnen 48 uur na datum van betekening te verwijderen, dan wel verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat gedaagden in gebreke blijven om aan deze verplichting te voldoen, met een maximum van
€ 100.000,--;
b. dan wel een beslissing te nemen als de voorzieningenrechter zal vernemen te behoren;
II. gedaagden te veroordelen in de proceskosten van dit geding en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt daaraan primair ten grondslag artikel 10 Grondwet (GW), artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), alsmede artikelen 7 en 8 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), zoals nader uitgewerkt in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) . Subsidiair is de grondslag van de vorderingen de artikelen 6:162 en 6:168 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3.
Gedaagden voeren verweer. Dat komt er in de kern op neer, dat de aangevoerde omstandigheden niet opwegen tegen het feit dat er grote schulden waren die gedaagden grotendeels hebben moeten afboeken en dat een WSNP-traject een ernstige zaak is.
Primair beroepen zij zich op niet-ontvankelijkheid, onder meer op de grond dat [eiser] niet binnen zes weken na hun weigeringsbeslissingen verzoekschriften heeft ingediend als bedoeld in artikel 35 lid 2 Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagden zijn op grond van art. 4:32 Wft verplicht deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie en dat te raadplegen bij het behandelen van een kredietaanvraag. Het CKI kwalificeert als een stelsel van kredietregistratie in de zin van art. 4:32 Wft. [eiser] heeft in zijn dagvaarding een groot aantal normen genoemd waarop hij zijn vorderingen stelt te baseren, zonder dit beroep uit te werken. In zijn pleitnota beroept hij zich uitsluitend op de AVG en de daarmee samenhangende normen. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiser] toetsen aan de AVG en de daarmee samenhangende normen.
4.2.
[eiser] heeft (in ieder geval) negen negatieve BKR-registraties, ieder met een A, 2 en 3-codering, hetgeen inhoudt dat eerst een achterstand op het krediet is ontstaan, het krediet vervolgens geheel is opgeëist en er voorts een afboeking heeft plaatsgevonden. [eiser] vordert dat gedaagden deze registraties verwijderen.
ontvankelijkheid
4.3.
[eiser] heeft er op gewezen dat de meeste afwijzingsbrieven van gedaagden niet voldoen aan de eis van artikel 12 lid 4 AVG om daarin te informeren “over de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen”. Dit argument kan hem niet baten, nu [eiser] zich heeft laten bijstaan door Coderingvrij. Coderingvrij moet worden aangemerkt als een deskundige die deze informatie niet nodig heeft. De door [eiser] aangehaalde Overweging 39 AVG gaat uit uitdrukkelijk uit van “bewust te maken natuurlijke personen”.
4.4.
Gedaagden hebben als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen vanwege het overschrijden van de termijn van zes weken waarbinnen volgens artikel 35 UAVG een verzoek tot verwijdering moet worden ingediend.
4.5.
Artikel 35 lid 2 UAVG en artikel 12 lid 3 en 4 AVG luiden als volgt:
Artikel 35 lid 2 UAVG
2. Het verzoekschrift wordt ingediend binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke. Indien de verwerkingsverantwoordelijke niet binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen heeft geantwoord, is de indiening van het verzoekschrift niet aan een termijn gebonden.
Artikel 12 lid 3 en 4 AVG
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, wordt de informatie indien mogelijk elektronisch verstrekt, tenzij de betrokkene anderszins verzoekt.
4. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke geen gevolg geeft aan het verzoek van de betrokkene, deelt hij deze laatste onverwijld en uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek mee waarom het verzoek zonder gevolg is gebleven, en informeert hij hem over de mogelijkheid om klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen.
4.6.
Ten aanzien van de eerste verzoeken die [eiser] op 1 augustus 2018 heeft gedaan, geldt dat de besluiten van gedaagden naar aanleiding van de eerste verzoeken om niet tot verwijdering van de coderingen over te gaan inmiddels onherroepelijk zijn. Na de afwijzende reacties van gedaagden, is [eiser] immers niet (tijdig) tot het indienen van een verzoekschrift dan wel het betekenen van een dagvaarding overgegaan. Het kan niet zo zijn dat, als niet tijdig een verzoekschrift is ingediend, alsnog in kort geding tegen de afwijzing kan worden opgekomen.
4.7.
Op 14 maart 2019 heeft Coderingvrij namens [eiser] nieuwe verzoeken tot verwijdering gedaan en ten aanzien daarvan geldt het volgende. Deze verzoeken kunnen ontvankelijk zijn als sprake is van nieuwe verzoeken in die zin dat sprake is van verzoeken die gebaseerd zijn op andere (feitelijke) gronden dan waarop de eerder afgewezen verzoeken waren gebaseerd.
4.8.
Nu ABN AMRO, Aegon, ICS en Arrow conform artikel 12 lid 3 en 4 AVG binnen een maand hebben gereageerd op de verwijderingsverzoeken van [eiser] van 14 maart 2019, ging de termijn van zes weken lopen op de datum van de afwijzingsbrieven van 17 maart 2019 (ABN AMRO), 18 maart 2019 (Aegon), 28 maart 2019 (ICS) en 9 april 2019 (Arrow). De termijn verstreek dus op 28 april 2019 (ABN AMRO), 29 april 2019 (Aegon), 9 mei 2019 (ICS) en 21 mei 2019 (Arrow). De aankondiging van het kort geding is gedaan op 25 april 2019 onder toezending van de conceptdagvaarding. De dagvaardingen zijn betekend op 2 mei 2019, 3 mei 2019 en op 6 mei 2019.
4.9.
Ten aanzien van ABN AMRO, Aegon, ICS en Arrow geldt dat de dagvaarding binnen de zes weken-termijn is aangekondigd. Fideaal heeft op het tweede verzoek in het geheel niet gereageerd en ING en Santander hebben dat niet gedaan binnen de zes weken-termijn.
Als meest verstrekkend verweer hebben gedaagden aangevoerd dat [eiser] tegenover hen niet-ontvankelijk is omdat hij niet tijdig, binnen de termijn van zes weken die artikel 35 UAVG voorschrijft, deze procedure heeft aangespannen. De voorzieningenrechter laat in het midden of die termijn is geschonden en of dat leidt tot niet-ontvankelijkheid. Zoals hierna wordt overwogen, is [eiser] in ieder geval ontvankelijk in haar vordering jegens Fideaal, nu zij in het geheel niet op het tweede verzoek heeft gereageerd. De voorzieningenrechter komt, voor zover [eiser] spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, toe aan de inhoudelijke beoordeling die voor de gedaagden gelijkluidend is.
Spoedeisend belang
4.10.
Alvorens tot inhoudelijke beoordeling van de vorderingen wordt overgegaan, dient te worden bezien of [eiser] spoedeisend belang heeft bij de door hem ingestelde vorderingen tot verwijdering van de coderingen.
4.11.
[eiser] heeft zijn spoedeisend belang onderbouwd met de stelling dat hij ten behoeve van de onderneming waarvan hij thans bestuurder is een zakelijke financiering wenst te verkrijgen om nieuwe werkplekken te creëren. Uit niets is gebleken dat dit afketst op de BKR-coderingen die zijn geregistreerd op zijn naam. Het had op de weg van [eiser] gelegen deze stelling deugdelijk te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten
4.12.
Voor zover [eiser] het spoedeisend belang nog heeft willen onderbouwen met de stelling dat hij een hypothecaire financiering wenst te krijgen voor de aankoop van een woning in de buurt van de school, hobby’s en gezondheidszorg van zijn dochters, geldt het volgende. [eiser] heeft niet concreet gemaakt dat hij op korte termijn moet verhuizen. De gezondheidssituatie van zijn dochters is gelet op de verklaringen die hij heeft overgelegd al sinds juni 2014 (kinderreumatologie dochter [naam dochter] ) respectievelijk mei 2018 (basis GGZ dochter [naam dochter 2] ) aan de orde en uit niets blijkt waarin op dit moment de noodzaak tot spoedige verhuizing is gelegen. [eiser] heeft ook niet onderbouwd dat het vinden van een huurwoning in de buurt waar hij graag zou willen wonen onmogelijk is. Het had op de weg van [eiser] gelegen zijn stellingen op dit punt deugdelijk te onderbouwen.
4.13.
Bovendien dateert het eerste verzoek tot verwijdering van [eiser] van augustus 2018. Als [eiser] toen een bodemprocedure aanhangig had gemaakt, was daarin mogelijk al een beschikking gewezen. Niet kan worden ingezien dat [eiser] nu, meer dan een jaar later, een zodanig spoedeisend belang heeft dat nu in kort geding een voorziening moet worden getroffen.
4.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen, bij gebrek aan een spoedeisend belang daarbij, zullen worden afgewezen.
Vorderingen tot verwijdering
4.15.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat [eiser] in het geval hij ontvankelijk zou zijn in zijn vorderingen en wel sprake zou zijn van spoedeisend belang, de vorderingen zouden moeten worden afgewezen.
4.16.
Op grond van artikel 21 lid 1 AVG kan een persoon, in casu [eiser] , vanwege zijn specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder (e of) f AVG. De verwerkingsverantwoordelijken, in casu gedaagden, moeten het bezwaar honoreren, tenzij zij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoeren voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon. Als het bezwaar wordt gehonoreerd, moet de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging wissen. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 UAVG). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen (in dit geval het tweeledige doel van de kredietregistratie: het beschermen van de consument tegen overkreditering en het waarschuwen van andere kredietinstellingen) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG).
4.17.
Deze afweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich eerst na de registratie hebben voorgedaan kunnen worden betrokken. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zodanig dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene, in casu [eiser] , niet onevenredig is in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel) en dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel). Hiervoor wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097).
4.18.
Voor de beoordeling in deze zaak zijn de volgende omstandigheden van belang. De omvang van de totale schuldenlast waarmee [eiser] de het WSNP-traject is aangevangen is aanzienlijk, te weten € 480.677,16. Dat hij na afloop van het WSNP-traject een schone lei heeft gekregen, betekent niet dat die schuld in het kader van de belangenafweging geen rol speelt. Een WSNP-traject duidt in dit geval op een concreet risico van overkreditering. De omvang van de schuldenlast zegt bovendien iets over de betalingsproblemen van [eiser] in het verleden. Bovendien lijkt [eiser] nog voor het verkrijgen van de schone lei een leaseovereenkomst voor een auto te zijn aangegaan.
4.19.
De termijn van vijf jaar, die onder meer is bedoeld om andere kredietinstellingen te beschermen, is bovendien nog maar voor de helft verstreken. De huidige financiële situatie van [eiser] lijkt minder stabiel dan hij doet voorkomen nu hij recentelijk een nieuw dienstverband is aangegaan. Dat dit met de fusie van zijn werkgever te maken heeft, is gesteld, maar niet onderbouwd. De wens van [eiser] om een koopwoning te betrekken in de nabije omgeving van de school, hobby’s en gezondheidszorg van zijn kinderen is weliswaar begrijpelijk, maar weegt niet op tegen de door gedaagden aangevoerde omstandigheden.
4.20.
Op grond hiervan valt een belangenafweging uit in het nadeel van [eiser] .
4.21.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, zoals gevraagd door gedaagden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Fideaal en Arrow tot op heden begroot op:
- griffierecht Fideaal € 639,00
- griffierecht Arrow 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 2.258,00
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten van Fideaal, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten van Arrow, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ICS tot op heden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00
5.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00
5.8.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten van ING, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.9.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Aegon tot op heden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00
5.10.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Santander tot op heden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.11.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten van Santander, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.12.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2019.