ECLI:NL:RBOBR:2019:6524

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
01/181818-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval veroorzaakt door politieagent met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 11 november 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent die betrokken was bij een verkeersongeval op 18 mei 2018 in Vught. De verdachte, als bestuurder van een politieauto, heeft een snorfietser achtervolgd en vervolgens op een onvoorzichtige manier het fietspad opgereden, waardoor de snorfietser tegen de politieauto botste. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de snorfietser, waaronder een gebroken bovenbeen en een hersenvliesontsteking. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig had gehandeld, wat leidde tot de aanrijding. De officier van justitie had een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een taakstraf op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat van een politieambtenaar verwacht mag worden dat hij zich bewust is van de verkeersveiligheid. De verdachte toonde zelfinzicht en nam verantwoordelijkheid voor zijn handelen, wat door de rechtbank werd meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.181818.19 Datum uitspraak: 11 november 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
voor deze zaak domicilie kiezende aan het adres:
[postcode] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
28 oktober 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 september 2019. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 18 mei 2018 in de gemeente Vught, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een (personen)auto (dienstvoertuig van politie, merk Volkswagen, type Touran) daarmee rijdende over de weg, de Bosscheweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt: verdachte heeft, rijdende op de hoofdrijbaan van de Bosschebaan een door [slachtoffer] bestuurde snorfiets achtervolgd en/of gevolgd en/of is (vervolgens), (zonder dat hem verdachte (voldoende) was gebleken dat die [slachtoffer] kennis had genomen van door hem, verdachte gevoerde optische en/of geluidssignalen en het gebod dat hij zijn voertuig tot stilstand moest brengen), met het door hem bestuurde dienstvoertuig (abrupt en/of naar rechts) het naast die Bosschebaan gelegen fietspad opgereden (teneinde die [slachtoffer] tot stoppen te dwingen en/of (vervolgens) een controle uit te voeren), terwijl die door [slachtoffer] bestuurde op genoemd fietspad rijdende snorfiets dat dienstvoertuig tot (zeer) kort genaderd was en/of heeft (zodoende) die door [slachtoffer] bestuurde snorfiets afgesneden en/of een vrije doorgang belet/belemmerd, waardoor die [slachtoffer] met de door hem bestuurde snorfiets tegen de rechterzijde van dat dienstvoertuig is gebotst/gereden en/of ten val is gekomen en/of waardoor aan die [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een gebroken bovenbeen en/of gebroken aangezichtsbeenderen en/of hersenkneuzing en/of een hersenvliesontsteking en/of een schedelbasisfractuur en/of neustumterperforatie en/of zodanig letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.


Inleiding.
Op 18 mei 2018 omstreeks 07.30 uur heeft er een ongeval plaatsgevonden tussen een als zodanig herkenbaar politievoertuig bestuurd door verdachte en een snorfiets bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer] . Dit ongeval vond plaats op het fietspad dat parallel loopt aan de rijbaan van de Bosscheweg te Vught. Verdachte heeft het door hem bestuurde politievoertuig op zodanige wijze vanaf de rijbaan van de Bosscheweg het fietspad opgestuurd dat [slachtoffer] het politievoertuig niet kon ontwijken of daarvoor kon afremmen. [slachtoffer] is vervolgens in volle vaart tegen het politievoertuig gereden. Bij dat ongeval heeft [slachtoffer] diverse botbreuken en kneuzingen opgelopen. Tijdens de operaties die door dat letsel noodzakelijk waren, heeft [slachtoffer] een hersenvliesontsteking opgelopen.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ongeval het gevolg is geweest van de wijze waarop verdachte het door hem bestuurde politievoertuig dwars over het fietspad heeft geplaatst waarop het slachtoffer op dat moment reed. De officier van justitie kwalificeert het handelen van verdachte als zeer onvoorzichtig rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de feitelijke toedracht van het ongeval zoals die uit het procesdossier blijkt niet betwist. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het gedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag kan worden gekwalificeerd.

Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.

de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 oktober 2019 afgelegd.
Op 18 mei 2018 had ik dienst met mijn [collega verdachte] . Ik reed als bestuurder van een opvallend politievoertuig, een Volkswagen Touran. [collega verdachte] was bijrijder. Omstreeks 07.25 uur zagen wij een scooter rijden. Met de geijkte boordsnelheidsmeter heb ik een snelheidsmeting uitgevoerd. Het resultaat was dat deze scooter met een snelheid van 50 kilometer per uur reed, terwijl de toegestane snelheid voor de scooter 25 kilometer per uur is. Wij besloten deze scooter te gaan controleren. Uit het gedrag van de bestuurder van de scooter heb ik geconcludeerd dat hij niet van plan was om te stoppen. We hebben het stopbord gebruikt, de megafoon en later ook de optische- en geluidssignalen aangezet. Besloten is toen om een blokkade te zetten op het fietspad waarop de scooter reed. Ik heb toen gas gegeven, ik ben de scooter voorbij gereden en net voor ik het fietspad op wilde rijden om de blokkade te zetten, heb ik achterom gekeken. Hoewel ik de scooter toen niet zag, heb ik mijn voertuig naar rechts gestuurd het fietspad op waarbij ik gelijktijdig mijn voertuig heb afgeremd. Vrijwel meteen nadat ik mij met het door mij bestuurde voertuig op het fietspad bevond, hoorde ik een klap. Ik voelde mijn voertuig heen en weer gaan en ik voelde het glas van een autoruit door de auto heen gaan. Ik concludeerde dat de scooter met een klap tegen het door mij bestuurde voertuig was gereden. Toen ik uitstapte ben ik naar de voorzijde van de auto gelopen. Ik zag voor de auto de scooterrijder op de grond liggen. Ik besefte dat de scooterrijder tegen ons aan was gereden. Ik zag dat hij gewond was. Later zag ik dat de auto verder op het fietspad stond dan mijn bedoeling was. Na het zien van de camerabeelden die van de aanrijding zijn gemaakt, ben ik tot de conclusie gekomen dat ik de door mij bestuurde auto op grotere afstand van de scooter op het fietspad had moeten zetten zodat de scooter voldoende gelegenheid zou hebben gehad om te stoppen of om de politieauto te ontwijken. Ik heb een inschattingsfout gemaakt.

de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 28 oktober 2019
De aanrijding tussen het door verdachte bestuurde politievoertuig en de door het slachtoffer bestuurde snorfiets is geregistreerd door een bewakingscamera aan de overzijde van de weg.
Deze beelden zijn veilig gesteld. Ter terechtzitting van 28 oktober 2019 heeft de rechtbank het bestand met de naam “ [bestandsnaam] ” bekeken.
Van dit bestand maakt ook een opname deel uit waarmee het ongeval vertraagd op 10% van de werkelijke snelheid wordt getoond. Bij het bekijken van deze camerabeelden neemt de rechtbank het volgende waar:
Kort voor het ongeval rijdt de door verdachte bestuurde politieauto op de rijbaan van de Bosscheweg te Vught. De door het slachtoffer [slachtoffer] bestuurde snorfiets rijdt op het fietspad dat parallel aan de rijbaan van de Bosscheweg loopt. Vervolgens stuurt verdachte de politieauto met hoge snelheid naar rechts en brengt de politieauto dwars op het fietspad met een forse rembeweging tot stilstand. Nog voor de politieauto helemaal tot stilstand is gekomen, rijdt de snorfiets met hoge snelheid tegen de politieauto. Bij het verlaten van de rijbaan en het oprijden van het fietspad verliest het rechterachterwiel van de politieauto het contact met het wegdek.
Na de aanrijding schuift de politieauto nog een klein stukje door. De politieauto is zodanig op het fietspad geplaatst dat er aan de voorkant van de auto een kleine ruimte overblijft tussen de auto en een ter plaatse staande heg.
 het relaas van [collega verdachte] op 18 mei 2018 aan verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] afgelegd.
Op 18 mei 2018 zat ik als bijrijder in een opvallend politievoertuig, een Volkswagen Touran, dat werd bestuurd door mijn collega [verdachte] . Wij reden op de rijbaan van de Bosscheweg te Vught langs een scooter die op het fietspad reed. Wij zag dat de bestuurder te hard reed. Wij besloten om de bestuurder te controleren. Wij zijn toen van deze scooter weggereden met een hogere snelheid dan de scooter reed. Op enig moment draaide [verdachte] de auto een oprit op die het fietspad kruiste. Dit was op de Bosscheweg 57 te Vught. Toen [verdachte] de oprit opreed, kwam hij schuin over het fietspad te staan. Op het moment dat onze auto stilstond en ik uit wilde stappen, hoorde ik en voelde ik een harde klap tegen mijn portierdeur. Ik ben uitgestapt en ik zag de bestuurder van de scooter op de grond liggen op de oprit van de Bosscheweg 57 te Vught. Ik zag dat hij gewond was.

de verklaring van [slachtoffer]op 25 juni 2018 aan verbalisanten [verbalisant 2] afgelegd.
Op 18 mei 2018 reed ik op mijn snorscooter in Den Bosch. Nadat ik de rotonde bij het motel Van der Valk was gepasseerd reed ik over het rechts naast de rijbaan van de Bosscheweg te Vught gelegen fietspad. Toen ik daar reed was mijn snelheid zo'n 45 kilometer per uur. Plotseling zag ik links van mij een opvallend politievoertuig over de rijbaan rijden. Ik zag dat de politieauto sneller reed dan ik en dat de bestuurder ineens zijn politievoertuig voor mijn scooter gooide terwijl ik gewoon rechtdoor op het fietspad reed. Die politiebestuurder reed kort voor mij met zijn voertuig en hij blokkeerde mijn doorgang volledig. Ik heb de achterkant van het politievoertuig nooit gezien. Door deze blokkade reed ik frontaal met de voorkant van mijn scooter tegen de rechterzijkant van die politieauto aan. Het ging zo vlug dat ik niet heb kunnen remmen. Ik kon niks meer.
 het formulier medische informatie van 11 maart 2019 betreffende [slachtoffer] , opgemaakt en ondertekend door K. Lumsack, traumachirurg, houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 18 mei 2018 is [slachtoffer] betrokken geweest bij een aanrijding op de Bosscheweg te Vught. Daarbij heeft hij letsel opgelopen, bestaande uit een gebroken bovenbeen en gebroken aangezichtsbeenderen. Voor beide was een operatie nodig. Hierbij heeft zich een hersenvliesontsteking ontwikkeld. Het herstel zal minimaal negen maanden duren.
Het oordeel van de rechtbank

de mate van schuld
Door en namens verdachte is niet betwist dat de aanrijding die is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde politievoertuig en de door [slachtoffer] bestuurde snorfiets een gevolg is geweest van een inschattingsfout die verdachte heeft gemaakt. De verdediging verschilt met de officier van justitie van mening over de beantwoording van de vraag in welke mate verdachte schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan het ontstaan van het ongeval draagt.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte bij het uitvoeren van de manoeuvre zeer onvoorzichtig heeft gehandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit het verhandelde ter terechtzitting van 28 oktober 2019 en de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte wist dat de snorfiets zich met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur voortbewoog over het fietspad dat parallel liep aan de rijbaan waar verdachte kort voor de aanrijding reed. Ook wist verdachte dat de bestuurder van de snorfiets geen helm droeg. Kort voordat verdachte naar rechts stuurde, heeft hij over zijn rechterschouder gekeken om vast te stellen waar de snorfietser zich bevond. Ondanks dat verdachte de snorfietser niet zag, heeft hij toch besloten om abrupt en met hoge snelheid het fietspad op te sturen. Dit rijgedrag kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gekwalificeerd dan als zeer onvoorzichtig. Verdachte had de manoeuvre niet mogen uitvoeren zonder eerst vast te stellen waar het slachtoffer zich bevond, of althans rekening te houden met de mogelijkheid dat het slachtoffer zich nog altijd op het fietspad vlakbij hem bevond. Bij het vaststellen van de mate van schuld die verdachte aan het ongeval heeft gehad, wegen de gedragingen van [slachtoffer] als bestuurder van de snorfiets, zijn lichamelijke toestand en het gegeven of hij het politievoertuig al dan niet heeft gezien en of [slachtoffer] zich aan een aanhouding wilde onttrekken, naar het oordeel van de rechtbank niet mee.

het letsel en de causaliteit tussen het letsel en de gedraging van verdachte
Uit de door de traumachirurg opgemaakte medische verklaring blijkt dat [slachtoffer] door voormelde aanrijding letsel heeft opgelopen bestaande uit een gebroken bovenbeen en gebroken aangezichtsbeenderen. Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit letsel dient te worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Uit de verklaring van de traumachirurg blijkt voorts dat het letsel van [slachtoffer] operatief ingrijpen noodzakelijk maakte en dat bij die operatie complicaties zijn opgetreden in de vorm van een hersenvliesontsteking bij [slachtoffer] . Door de verdediging is aangevoerd dat het causale verband tussen de aanrijding en de hersenvliesontsteking ontbreekt omdat deze hersenvliesontsteking niet rechtstreeks voortvloeit uit de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen.
Op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er een causaal verband bestaat tussen de verkeersgedragingen van verdachte en het door de traumachirurg geconstateerde letsel bij [slachtoffer] , bestaande uit een gebroken bovenbeen en gebroken aangezichtsbeenderen. Ook staat vast dat dit letsel operatief ingrijpen noodzakelijk maakte. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de hersenvliesontsteking die [slachtoffer] bij de operatie heeft opgelopen een zodanig rechtstreeks gevolg is geweest van de verkeersgedragingen van verdachte, dat de causaliteit tussen de verkeersgedraging van verdachte en de hersenvliesontsteking is gegeven. De rechtbank verwerpt het op dit onderdeel door de verdediging gevoerde verweer.

de conclusie.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld als bestuurder van een politieauto ten gevolge waarvan het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 18 mei 2018 in de gemeente Vught, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, een dienstvoertuig van politie, merk Volkswagen, type Touran, daarmee rijdende over de weg, de Bosscheweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig te handelen als volgt: verdachte heeft, rijdende op de hoofdrijbaan van de Bosschebaan een door [slachtoffer] bestuurde snorfiets achtervolgd en gevolgd en is vervolgens met het door hem bestuurde dienstvoertuig abrupt en naar rechts het naast die Bosschebaan gelegen fietspad opgereden teneinde die [slachtoffer] tot stoppen te dwingen en vervolgens een controle uit te voeren, terwijl die door [slachtoffer] bestuurde op genoemd fietspad rijdende snorfiets dat dienstvoertuig tot zeer kort genaderd was en heeft zodoende die door [slachtoffer] bestuurde snorfiets afgesneden en een vrije doorgang belemmerd, waardoor die [slachtoffer] met de door hem bestuurde snorfiets tegen de rechterzijde van dat dienstvoertuig is gereden en ten val is gekomen en waardoor aan die [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een gebroken bovenbeen en gebroken aangezichtsbeenderen en een hersenvliesontsteking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Strafverzwarende omstandigheden
Door het zeer onvoorzichtige rijgedrag van verdachte is een ongeval ontstaan waarbij het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het handelen van verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Een deel van dat letsel is van blijvende aard. De rechtbank is gebleken dat het slachtoffer nog steeds bezig is met de verwerking van de gevolgen van het handelen van verdachte en dat het slachtoffer daarin nog een lange weg heeft af te leggen. Ook nu nog ervaart het slachtoffer de confrontatie met het ongeval en de gevolgen daarvan als zeer belastend.
Het optreden van verdachte is levensgevaarlijk geweest. Juist van een politieambtenaar mag worden verwacht dat hij zich steeds bewust is van de veiligheid in het verkeer. Het rijgedrag van verdachte wordt bovendien niet gerechtvaardigd door de reden waarom verdachte de snorfietser wilde aanhouden, te weten relatief gezien lichte vergrijpen.

Strafmatigende omstandigheden
De rechtbank is ervan overtuigd dat verdachte tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden in dienst van de maatschappij met de beste bedoelingen heeft gehandeld. Gedurende de achtervolging zijn, conform de richtlijnen, diverse middelen ingezet om de snorfiets tot stilstand te laten brengen, echter zonder resultaat. De aanrijding, en dus ook het letsel, zou niet zijn ontstaan indien de bestuurder van de snorfiets eerder was gestopt. Evident is dat verdachte deze aanrijding nooit heeft gewild.
Verdachte maakt een zelfkritische indruk en verschuilt zich niet achter excuses voor zijn gedrag. Hij neemt daarvoor de volle verantwoording, hetgeen indruk heeft gemaakt bij de rechtbank. Verdachte is zich bewust van de vreselijke gevolgen voor het slachtoffer. Tijdens de behandeling van deze zaak ter terechtzitting heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte oprecht meeleeft met het slachtoffer en dat ook verdachte aangedaan is door de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer.

De strafmodaliteit
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een geldboete onvoldoende recht zou doen aan het gevaarzettende rijgedrag van verdachte en de gevolgen die de aanrijding voor het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank acht oplegging van een taakstraf passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
Ook is de rechtbank van oordeel dat, naast oplegging van een taakstraf, ontzegging van de rijbevoegdheid op de plaats is. Daarmee wil de rechtbank mede tot uitdrukking brengen dat verdachte zich zeer onvoorzichtig in het verkeer heeft gedragen. Nu verdachte in zijn functie als politieambtenaar in grote mate afhankelijk is van zijn rijbewijs en omdat verdachte niet eerder is veroordeeld, zal de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis en zes maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
 een
taakstrafvoor de duur van
100 uren[honderd uren] te vervangen door 50 dagen hechtenis indien veroordeelde deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
 een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
zes maanden.
bepaalt dat deze ontzegging van de rijbevoegdheid
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. S. van Bergen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 11 november 2019.
Mr. Van Vliet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.