De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Op 18 mei 2018 omstreeks 07.30 uur heeft er een ongeval plaatsgevonden tussen een als zodanig herkenbaar politievoertuig bestuurd door verdachte en een snorfiets bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer] . Dit ongeval vond plaats op het fietspad dat parallel loopt aan de rijbaan van de Bosscheweg te Vught. Verdachte heeft het door hem bestuurde politievoertuig op zodanige wijze vanaf de rijbaan van de Bosscheweg het fietspad opgestuurd dat [slachtoffer] het politievoertuig niet kon ontwijken of daarvoor kon afremmen. [slachtoffer] is vervolgens in volle vaart tegen het politievoertuig gereden. Bij dat ongeval heeft [slachtoffer] diverse botbreuken en kneuzingen opgelopen. Tijdens de operaties die door dat letsel noodzakelijk waren, heeft [slachtoffer] een hersenvliesontsteking opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ongeval het gevolg is geweest van de wijze waarop verdachte het door hem bestuurde politievoertuig dwars over het fietspad heeft geplaatst waarop het slachtoffer op dat moment reed. De officier van justitie kwalificeert het handelen van verdachte als zeer onvoorzichtig rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de feitelijke toedracht van het ongeval zoals die uit het procesdossier blijkt niet betwist. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het gedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag kan worden gekwalificeerd.
Het oordeel van de rechtbank.
de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 oktober 2019 afgelegd.
Op 18 mei 2018 had ik dienst met mijn [collega verdachte] . Ik reed als bestuurder van een opvallend politievoertuig, een Volkswagen Touran. [collega verdachte] was bijrijder. Omstreeks 07.25 uur zagen wij een scooter rijden. Met de geijkte boordsnelheidsmeter heb ik een snelheidsmeting uitgevoerd. Het resultaat was dat deze scooter met een snelheid van 50 kilometer per uur reed, terwijl de toegestane snelheid voor de scooter 25 kilometer per uur is. Wij besloten deze scooter te gaan controleren. Uit het gedrag van de bestuurder van de scooter heb ik geconcludeerd dat hij niet van plan was om te stoppen. We hebben het stopbord gebruikt, de megafoon en later ook de optische- en geluidssignalen aangezet. Besloten is toen om een blokkade te zetten op het fietspad waarop de scooter reed. Ik heb toen gas gegeven, ik ben de scooter voorbij gereden en net voor ik het fietspad op wilde rijden om de blokkade te zetten, heb ik achterom gekeken. Hoewel ik de scooter toen niet zag, heb ik mijn voertuig naar rechts gestuurd het fietspad op waarbij ik gelijktijdig mijn voertuig heb afgeremd. Vrijwel meteen nadat ik mij met het door mij bestuurde voertuig op het fietspad bevond, hoorde ik een klap. Ik voelde mijn voertuig heen en weer gaan en ik voelde het glas van een autoruit door de auto heen gaan. Ik concludeerde dat de scooter met een klap tegen het door mij bestuurde voertuig was gereden. Toen ik uitstapte ben ik naar de voorzijde van de auto gelopen. Ik zag voor de auto de scooterrijder op de grond liggen. Ik besefte dat de scooterrijder tegen ons aan was gereden. Ik zag dat hij gewond was. Later zag ik dat de auto verder op het fietspad stond dan mijn bedoeling was. Na het zien van de camerabeelden die van de aanrijding zijn gemaakt, ben ik tot de conclusie gekomen dat ik de door mij bestuurde auto op grotere afstand van de scooter op het fietspad had moeten zetten zodat de scooter voldoende gelegenheid zou hebben gehad om te stoppen of om de politieauto te ontwijken. Ik heb een inschattingsfout gemaakt.
de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 28 oktober 2019
De aanrijding tussen het door verdachte bestuurde politievoertuig en de door het slachtoffer bestuurde snorfiets is geregistreerd door een bewakingscamera aan de overzijde van de weg.
Deze beelden zijn veilig gesteld. Ter terechtzitting van 28 oktober 2019 heeft de rechtbank het bestand met de naam “ [bestandsnaam] ” bekeken.
Van dit bestand maakt ook een opname deel uit waarmee het ongeval vertraagd op 10% van de werkelijke snelheid wordt getoond. Bij het bekijken van deze camerabeelden neemt de rechtbank het volgende waar:
Kort voor het ongeval rijdt de door verdachte bestuurde politieauto op de rijbaan van de Bosscheweg te Vught. De door het slachtoffer [slachtoffer] bestuurde snorfiets rijdt op het fietspad dat parallel aan de rijbaan van de Bosscheweg loopt. Vervolgens stuurt verdachte de politieauto met hoge snelheid naar rechts en brengt de politieauto dwars op het fietspad met een forse rembeweging tot stilstand. Nog voor de politieauto helemaal tot stilstand is gekomen, rijdt de snorfiets met hoge snelheid tegen de politieauto. Bij het verlaten van de rijbaan en het oprijden van het fietspad verliest het rechterachterwiel van de politieauto het contact met het wegdek.
Na de aanrijding schuift de politieauto nog een klein stukje door. De politieauto is zodanig op het fietspad geplaatst dat er aan de voorkant van de auto een kleine ruimte overblijft tussen de auto en een ter plaatse staande heg.
het relaas van [collega verdachte] op 18 mei 2018 aan verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] afgelegd.
Op 18 mei 2018 zat ik als bijrijder in een opvallend politievoertuig, een Volkswagen Touran, dat werd bestuurd door mijn collega [verdachte] . Wij reden op de rijbaan van de Bosscheweg te Vught langs een scooter die op het fietspad reed. Wij zag dat de bestuurder te hard reed. Wij besloten om de bestuurder te controleren. Wij zijn toen van deze scooter weggereden met een hogere snelheid dan de scooter reed. Op enig moment draaide [verdachte] de auto een oprit op die het fietspad kruiste. Dit was op de Bosscheweg 57 te Vught. Toen [verdachte] de oprit opreed, kwam hij schuin over het fietspad te staan. Op het moment dat onze auto stilstond en ik uit wilde stappen, hoorde ik en voelde ik een harde klap tegen mijn portierdeur. Ik ben uitgestapt en ik zag de bestuurder van de scooter op de grond liggen op de oprit van de Bosscheweg 57 te Vught. Ik zag dat hij gewond was.
de verklaring van [slachtoffer]op 25 juni 2018 aan verbalisanten [verbalisant 2] afgelegd.
Op 18 mei 2018 reed ik op mijn snorscooter in Den Bosch. Nadat ik de rotonde bij het motel Van der Valk was gepasseerd reed ik over het rechts naast de rijbaan van de Bosscheweg te Vught gelegen fietspad. Toen ik daar reed was mijn snelheid zo'n 45 kilometer per uur. Plotseling zag ik links van mij een opvallend politievoertuig over de rijbaan rijden. Ik zag dat de politieauto sneller reed dan ik en dat de bestuurder ineens zijn politievoertuig voor mijn scooter gooide terwijl ik gewoon rechtdoor op het fietspad reed. Die politiebestuurder reed kort voor mij met zijn voertuig en hij blokkeerde mijn doorgang volledig. Ik heb de achterkant van het politievoertuig nooit gezien. Door deze blokkade reed ik frontaal met de voorkant van mijn scooter tegen de rechterzijkant van die politieauto aan. Het ging zo vlug dat ik niet heb kunnen remmen. Ik kon niks meer.
het formulier medische informatie van 11 maart 2019 betreffende [slachtoffer] , opgemaakt en ondertekend door K. Lumsack, traumachirurg, houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 18 mei 2018 is [slachtoffer] betrokken geweest bij een aanrijding op de Bosscheweg te Vught. Daarbij heeft hij letsel opgelopen, bestaande uit een gebroken bovenbeen en gebroken aangezichtsbeenderen. Voor beide was een operatie nodig. Hierbij heeft zich een hersenvliesontsteking ontwikkeld. Het herstel zal minimaal negen maanden duren.
Het oordeel van de rechtbank
Door en namens verdachte is niet betwist dat de aanrijding die is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde politievoertuig en de door [slachtoffer] bestuurde snorfiets een gevolg is geweest van een inschattingsfout die verdachte heeft gemaakt. De verdediging verschilt met de officier van justitie van mening over de beantwoording van de vraag in welke mate verdachte schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan het ontstaan van het ongeval draagt.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte bij het uitvoeren van de manoeuvre zeer onvoorzichtig heeft gehandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit het verhandelde ter terechtzitting van 28 oktober 2019 en de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte wist dat de snorfiets zich met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur voortbewoog over het fietspad dat parallel liep aan de rijbaan waar verdachte kort voor de aanrijding reed. Ook wist verdachte dat de bestuurder van de snorfiets geen helm droeg. Kort voordat verdachte naar rechts stuurde, heeft hij over zijn rechterschouder gekeken om vast te stellen waar de snorfietser zich bevond. Ondanks dat verdachte de snorfietser niet zag, heeft hij toch besloten om abrupt en met hoge snelheid het fietspad op te sturen. Dit rijgedrag kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gekwalificeerd dan als zeer onvoorzichtig. Verdachte had de manoeuvre niet mogen uitvoeren zonder eerst vast te stellen waar het slachtoffer zich bevond, of althans rekening te houden met de mogelijkheid dat het slachtoffer zich nog altijd op het fietspad vlakbij hem bevond. Bij het vaststellen van de mate van schuld die verdachte aan het ongeval heeft gehad, wegen de gedragingen van [slachtoffer] als bestuurder van de snorfiets, zijn lichamelijke toestand en het gegeven of hij het politievoertuig al dan niet heeft gezien en of [slachtoffer] zich aan een aanhouding wilde onttrekken, naar het oordeel van de rechtbank niet mee.
het letsel en de causaliteit tussen het letsel en de gedraging van verdachte
Uit de door de traumachirurg opgemaakte medische verklaring blijkt dat [slachtoffer] door voormelde aanrijding letsel heeft opgelopen bestaande uit een gebroken bovenbeen en gebroken aangezichtsbeenderen. Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit letsel dient te worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Uit de verklaring van de traumachirurg blijkt voorts dat het letsel van [slachtoffer] operatief ingrijpen noodzakelijk maakte en dat bij die operatie complicaties zijn opgetreden in de vorm van een hersenvliesontsteking bij [slachtoffer] . Door de verdediging is aangevoerd dat het causale verband tussen de aanrijding en de hersenvliesontsteking ontbreekt omdat deze hersenvliesontsteking niet rechtstreeks voortvloeit uit de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen.
Op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er een causaal verband bestaat tussen de verkeersgedragingen van verdachte en het door de traumachirurg geconstateerde letsel bij [slachtoffer] , bestaande uit een gebroken bovenbeen en gebroken aangezichtsbeenderen. Ook staat vast dat dit letsel operatief ingrijpen noodzakelijk maakte. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de hersenvliesontsteking die [slachtoffer] bij de operatie heeft opgelopen een zodanig rechtstreeks gevolg is geweest van de verkeersgedragingen van verdachte, dat de causaliteit tussen de verkeersgedraging van verdachte en de hersenvliesontsteking is gegeven. De rechtbank verwerpt het op dit onderdeel door de verdediging gevoerde verweer.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld als bestuurder van een politieauto ten gevolge waarvan het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.