ECLI:NL:RBOBR:2019:6645

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
C/01/342710 / HA ZA 19-92
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling en beoordeling van vrijwaringsbeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 november 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stedin Groep Personeels B.V. en POSG Professionals B.V. Stedin vorderde een bedrag van € 100.521,88 van POSG, dat zij onverschuldigd had betaald. POSG voerde verweer en stelde dat Stedin de vordering had erkend. De rechtbank oordeelde dat de betaling door Stedin niet als erkenning van de vordering kon worden beschouwd, en dat Stedin gerechtigd was het betaalde bedrag terug te vorderen op grond van onverschuldigde betaling. De rechtbank wees de vordering van Stedin toe en veroordeelde POSG tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. In reconventie vorderde POSG betaling van nog niet doorberekende premies, maar deze vordering werd afgewezen omdat de verweren van POSG in conventie waren verworpen. De rechtbank concludeerde dat POSG als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/342710 / HA ZA 19-92
Vonnis van 13 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEDIN GROEP PERSONEELS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B. Filippo te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POSG PROFESSIONALS B.V.,
gevestigd te Hedel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.R.J. Rothuizen te Breda.
Partijen zullen hierna Stedin en POSG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juni 2019
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 september 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Joulz B.V. (hierna: Joulz) is onderdeel geweest van de Eneco Groep en is thans onderdeel van Stedin. Joulz heeft op 19 november 2012 een raamovereenkomst gesloten met POSG. Kern van deze raamovereenkomst was dat POSG voormalige Joulz-medewerkers vanuit een mobiliteitsdienstverband voor onbepaalde tijd met POSG van ‘werk naar werk’ zou begeleiden. POSG heeft op grond van deze raamovereenkomst alle werkgeversverplichtingen en bijbehorende lasten voor deze voormalige Joulz-medewerkers van Joulz overgenomen, inclusief alle ABP-verplichtingen. Per medewerker is tussen Joulz als Opdrachtgever en POSG als Opdrachtnemer een zogenoemde Individuele Overdrachtsovereenkomst gesloten.
2.2.
Artikel 7 van de Individuele Overdrachtsovereenkomst luidt als volgt:
‘Opdrachtgever vrijwaart Opdrachtnemer voor aanspraken van de Medewerker dan wel derden voortvloeiende uit wettelijke verplichtingen ten aanzien van sociale premies en pensioenafdrachten (waaronder uitdrukkelijk het ABP begrepen) voor zover het de periode van voor de datum indiensttreding bij Opdrachtnemer betreft.’
2.3.
POSG is er niet in geslaagd binnen een redelijke termijn alle voormalige Joulz-medewerkers naar een nieuw dienstverband buiten POSG te begeleiden. Het voormalige Head of HR van de Eneco Groep heeft ten behoeve van enkele specifieke voormalig Joulz-medewerkers aan POSG het mandaat gegeven om op kosten van de Eneco Groep tegen op voorhand aangegeven grenzen tot afkoopregelingen te komen. POSG heeft afkoopregelingen met deze voormalige Joulz-medewerkers gesloten en Joulz heeft de door POSG gedeclareerde kosten hiervan voldaan.
2.4.
POSG heeft de financiële administratie van Stedin bij brief van 24 juli 2017 als volgt bericht:
‘POSG heeft de afgelopen periode facturen gekregen vanuit het ABP met betrekking tot de
pensioensopbouw tijdens de WW periode van de ex-professional. Dit heeft zijn oorsprong in het eigenrisico dragerschap voor de WW. Overeenkomstig art 4.1 van het pensioen reglement dient POSG de pensioenpremie over te maken naar het ABP. Hiervoor is geen premie in rekening gebracht bij onze opdrachtgevers. POSG verkeerde in de afgelopen jaren in de veronderstelling dat het beleid van het ABP was dat ex werknemers zelf actie diende te ondernemen ten einde pensioen op te bouwen tijdens de ww periode. In onze contracten hebben we daar rekening mee gehouden door een clausule mb.t. pensioenrechten op te nemen. Hier hebben wij ons nooit op hoeven te beroepen.
Echter per 1 juni 2015 is hierin verandering gekomen. Er sinds deze datum een automatische koppeling tussen de bestanden van het UWV en het ABP, waardoor bij het ABP een nieuwe werkwijze ingezet is ten aanzien van de inning van Pensioen premies. Het ABP hanteert deze manier van werken sinds eind 2016 met terug werkende kracht.
Op grond van het pensioen regelement is POSG gehouden deze premie te betalen. Op grond van onze contractuele verhouding met onze klanten is POSG in de gelegenheid deze premie door te leggen aan onze klanten. Hoewel POSG de gang van zaken zeer betreurd ziet zij voor deze periode geen andere mogelijkheid.’
2.5.
In reactie op deze brief heeft Stedin bij e-mails van 25 augustus en 19 september 2017 de volgende vragen gesteld:
‘Naar aanleiding van deze facturen nog wat vragen vanuit onze administratie:
• kan je in deze overzichten een onderscheid maken tussen de ex-medewerkers van Joulz/Stedin en die van Eneco? (sinds de splitsing is dat van belang, Stedin wil alleen verantwoordelijk zijn voor de ex-Joulz/Stedin medewerkers)
• zijn deze personen vanuit POSG direct in de WW terechtgekomen of hebben ze voorafgaand daaraan misschien gewerkt bij een andere werkgever?
• Deze medewerkers zijn bij jullie uit dienst gegaan. Gaven de VSO’s die jullie met hen hebben afgesloten aan deze mensen de ruimte voor een WW-uitkering?’
respectievelijk
‘We zijn nog even aan het stoeien over de facturen ABP. De afdeling Financiën heeft wat vragen o.a. bedoeld om de omvang te bepalen van de te treffen voorziening voor deze (ABP) kosten.
Bijgaand de lijst van medewerkers, die in 2010 en daarna vanuit Joulz/Stedin bij POSG zijn ingestroomd.
De laatste kolom is een toevoeging van onze kant. Kan jij zeggen of de lijst zo volledig is?
Omdat voor bijna iedereen op de lijst geldt dat er met hen een regeling is getroffen (zoals in de lijst wordt gemeld), komen ze nagenoeg allen in principe in aanmerking voor een naheffing van het ABP.
Kan je voor elk van deze personen (en de eventueel toegevoegde personen) aangeven welke route (per welke datum) voor hen geldt:
1. vanuit POSG naar een nieuwe werkgever gegaan (inclusief een nieuwe arbeidsovereenkomst met die werkgever)? - dus geen ABP-naheffing meer te verwachten;
2. na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met POSG (waarschijnlijk op grond van een overeengekomen en ondertekende vaststellingovereenkomst) vanuit POSG zijn ingestroomd in de WW?
(dit kan zijn na vanuit POSG gedetacheerd geweest te zijn bij derden in de WW gekomen);
3. anders…’
POSG heeft deze vragen op 30 augustus en 26 september 2017 beantwoord. Stedin heeft op 29 september 2017 de door POSG doorbelaste ABP-premies tot een bedrag van
€ 100.521,88 inclusief btw aan POSG betaald.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Stedin vordert samengevat - veroordeling van POSG tot betaling van € 100.521,88, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
POSG voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
POSG vordert samengevat - veroordeling van Stedin tot betaling van € 131.013,76, vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
Stedin voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.1.
Volgens Stedin heeft zij het bedrag van € 100.521,88 onverschuldigd aan POSG betaald en daarom vordert zij terugbetaling van dat bedrag.
4.1.2.
POSG heeft tot haar verweer onder meer aangevoerd dat Stedin de vordering van POSG heeft erkend. Dit verweer gaat niet op. POSG heeft verwezen naar de e-mailwisseling tussen Stedin en POSG (zie hiervoor onder 2.5). Uit het feit dat Stedin vragen over de facturen heeft gesteld volgt niet dat Stedin de verschuldigdheid van die facturen heeft erkend. In geen van de e-mails van Stedin is die verschuldigdheid uitdrukkelijk erkend. Uit de betaling op zichzelf volgt niet de erkenning van de vordering in die zin dat Stedin niet gerechtigd zou zijn het betaalde terug te vorderen. Als dat zo was dan zou de wettelijke regeling van onverschuldigd betaling in de artikelen 6:203 BW en verder zonder betekenis zijn. Ook als die betaling wordt gezien in relatie tot de e-mails van Stedin, kan uit die betaling geen erkenning worden afgeleid. Voor zover uit die e-mails zou kunnen worden afgeleid dat Stedin in de veronderstelling verkeerde dat zij de facturen verschuldigd was laat dat de mogelijkheid dat zij ten onrechte in die veronderstelling verkeerde, onverlet.
4.1.3.
POSG heeft subsidiair als verweer gevoerd dat Stedin op grond van artikel 7 van de Individuele Overdrachtsovereenkomst de facturen verschuldigd is. Ook dit verweer slaagt niet. Artikel 7 van de Individuele Overdrachtsovereenkomst (zie hiervoor onder 2.2) gaat over vrijwaring voor verplichtingen uit de periode van voor de datum van indiensttreding bij POSG. De premies die POSG bij Stedin in rekening heeft gebracht betreffen verplichtingen van POSG uit de periode van na de datum van indiensttreding bij POSG. POSG heeft er nog op gewezen dat bij de bepaling van de duur van de WW-uitkering het arbeidsverleden van de voormalige Joulz-werknemers bij Joulz wordt betrokken en dat de betaling van pensioenpremies direct gerelateerd is aan de opbouw van rechten op grond van de Werkloosheidswet. Die wijze van berekening van pensioenpremies leidt er echter niet toe dat pensioenpremies die over de duur van de WW-uitkering verschuldigd zijn, moeten worden aangemerkt als verplichtingen uit de periode van voor de datum van indiensttreding bij POSG. POSG heeft ook geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat partijen artikel 7 van de Individuele Overdrachtsovereenkomst zo hebben bedoeld dat er ook onder valt premieheffing bij POSG over de WW-periode na beëindiging van het dienstverband met POSG.
4.1.4.
Meer subsidiair heeft POSG tot haar verweer aangevoerd dat Joulz niet schriftelijk – vooraf – heeft laten vastleggen dat pensioenpremies ABP na het einde van het dienstverband voor rekening van POSG zijn. Dit verweer brengt niet mee dat Stedin gehouden zou zijn de ABP-premies over de periode van werkloosheid aan POSG te vergoeden. POSG heeft gesteld dat de omrekenfactor die zij hanteerde voor de tarieven die Joulz aan haar verschuldigd was, gebaseerd was op kosten die tijdens het dienstverband tussen POSG en voormalige Joulz-werknemers zijn ontstaan zodat de conclusie is gerechtvaardigd dat POSG het pensioen van deze werknemers heeft gefaciliteerd gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst. POSG leidt hieruit ten onrechte af dat mogelijke kosten die zien op de periode na het einde van het dienstverband in het geheel voor rekening en risico van Stedin zijn. Vast staat dat POSG de ABP-premies verschuldigd is geworden als laatste werkgever van voormalig Joulz-werknemers die recht kregen op een WW-uitkering. Ook staat vast dat tussen partijen niet is overeengekomen dat POSG die ABP-premies ten laste van Joulz zou mogen brengen. POSG heeft ter comparitie erkend dat zij op de hoogte was van de pensioensystematiek bij ABP die meebracht dat POSG tijdens de WW periode ABP-premies diende te betalen voor haar oud-werknemers. Het had op haar weg gelegen om desgewenst met Stedin overeen te komen dat zij die premies aan Stedin zou kunnen doorbelasten en een dergelijke overeenkomst is tussen partijen niet gesloten.
4.2.
De slotsom van het voorgaande is dat er voor Stedin geen verplichting bestond om aan POSG de premies te vergoeden die door ABP aan POSG in rekening zijn gebracht voor voormalig werknemers van Joulz die na beëindiging van het dienstverband met POSG aanspraak hebben gemaakt op een WW-uitkering. De betalingen die Stedin aan POSG heeft verricht zijn zonder grond gedaan zodat Stedin uit hoofde van onverschuldigde betaling een vordering heeft op POSG. De vordering tot betaling van € 100.521,88 is toewijsbaar. Tegen de gevorderde wettelijke rente hierover is geen verweer gevoerd zodat ook deze toewijsbaar is.
4.3.
POSG heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Deze zijn eveneens toewijsbaar.
4.4.
POSG zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stedin worden begroot op in totaal € 7.530,30, waarvan € 86,30 kosten dagvaarding, € 4.030,00 griffierecht en € 3.414,00 salaris advocaat
(2 punten, tarief V, € 1.707,00 per punt).
4.5.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
4.6.
POSG vordert betaling van de nog niet aan Stedin doorberekende premies die ABP bij POSG in rekening heeft gebracht voor voormalig Joulz-werknemers die na het treffen van een beëindigingsregeling met Joulz aanspraak hebben gemaakt op een WW uitkering. POSG heeft aan haar vordering hetzelfde ten grondslag gelegd als zij tot haar verweer in conventie heeft aangevoerd. Nu de verweren van POSG in conventie zijn verworpen, slagen de gronden van de reconventionele vordering evenmin en moet deze vordering worden afgewezen.
4.7.
POSG zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten worden begroot op € 1.707,00 voor salaris advocaat (1/2 x 2 punten tarief V, € 1.707,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt POSG om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan Stedin te voldoen het bedrag van € 100.521,88 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 september 2017 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt POSG in de proceskosten, aan de zijde van Stedin tot op heden begroot op € 7.530,30,
5.3.
veroordeelt POSG in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat POSG niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd,
in reconventie
5.6.
wijst het gevorderde af,
5.7.
veroordeelt POSG in de proceskosten, aan de zijde van Stedin tot op heden begroot op € 1.707,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2019.