ECLI:NL:RBOBR:2019:6668

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
01/995071-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever bij arbeidsomstandigheden en dodelijk ongeval tijdens laadwerkzaamheden

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als werkgever wordt beschuldigd van het opzettelijk nalaten van handelingen in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet, wat heeft geleid tot de dood van een bemanningslid tijdens laadwerkzaamheden op een schip. De verdachte, die tevens bestuurder en aandeelhouder was van de werkgever van het slachtoffer, wordt verweten onvoldoende maatregelen te hebben genomen om de veiligheid van de werknemers te waarborgen. Het incident vond plaats op 18 mei 2016 in de haven van Moerdijk, waar het slachtoffer bekneld raakte tussen containers tijdens het laden van het schip. De rechtbank oordeelt dat de verdachte en haar medeverdachte niet hebben voldaan aan de zorgplicht die voortvloeit uit de Arbowet, en legt een geldboete op van € 85.000,-. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van een tweede ten laste gelegd feit, omdat de feitelijke toedracht van dat incident niet kon worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het waarborgen van veilige arbeidsomstandigheden en de gevolgen van nalatigheid in deze context.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/995071-17
Datum uitspraak: 19 november 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 mei 2019. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 18 mei 2016 te Moerdijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als werkgever al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen, terwijl daardoor, naar zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers te weten [slachtoffer 1] ontstond of te verwachten was, immers
-heeft zij en/of haar mededader(s) bij het laden van het schip [naam 1] in strijd met artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit het gevaar dat die werknemer werd getroffen of geraakt door een container of het gevaar dat hij bekneld raakte tussen containers niet voorkomen of - indien dat niet mogelijk was - zoveel mogelijk beperkt en/of
-heeft zij en/of haar mededader(s) in strijd met artikel 7.18 lid 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit geen doeltreffende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat die werknemer zich niet ophield onder hangende lasten, te weten containers en/of
-heeft zij en/of haar mededader(s) in strijd met artikel 7.18a lid 7, 8 en/of 9 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl niet geleide lasten, te weten containers, met de hand werden vast- of losgemaakt, die werkzaamheden niet zodanig georganiseerd dat de werknemer deze handelingen veilig kon verrichten en hierover direct of indirect controle behield en/of niet alle handelingen voor het hijsen of heffen van die containers correct gepland teneinde de veiligheid van de werknemers te garanderen en/of die handelingen niet onder doeltreffend toezicht uitgevoerd;
2.
zij op of omstreeks 30 december 2016 te Moerdijk tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen als werkgever al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen, terwijl daardoor, naar zij en/of haar mededader(s) wisten of redelijkerwijs moesten weten, levensgevaar of ernstige schade aan
de gezondheid van een of meer werknemers, te weten [slachtoffer 2] ontstond of te verwachten was, immers
-heeft zij en/of haar mededader(s) bij het verrichten van arbeid op het schip [schip 2] op en/of aan de randen van het luik, waarbij valgevaar bestond, geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen, althans terwijl die voorzieningen niet of slechts ten dele konden worden aangebracht of terwijl het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, niet ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid gaven en/of
-heeft zij en/of haar mededader(s) bij het lossen van dat schip in strijd met artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit het gevaar dat die werknemer werd getroffen of geraakt door een container of het gevaar dat hij bekneld raakte tussen containers niet voorkomen of - indien dat niet
mogelijk was - zoveel mogelijk beperkt en/of
-heeft zij en/of haar mededader(s) in strijd met artikel 7.18a lid 7, 8 en/of 9 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl niet geleide lasten, te weten containers, met de hand werden vast- of losgemaakt, die werkzaamheden niet zodanig georganiseerd dat de werknemer deze handelingen veilig kon verrichten en hierover direct of indirect controle behield en/of niet alle handelingen voor het hijsen of heffen van die containers correct gepland teneinde de veiligheid van de werknemers te garanderen en/of die handelingen niet onder doeltreffend toezicht uitgevoerd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

[Ten aanzien van feit 1]

Het standpunt van de officier van justitie.
Op gronden zoals in het requisitoir is aangegeven heeft de officier van justitie geconcludeerd tot een wettig en overtuigend bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft - kort gezegd – een integrale vrijspraak bepleit. De verdediging heeft een voorwaardelijk getuigenverzoek gedaan [getuige 2] opnieuw als getuige te horen.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat vast dat op 18 mei 2016 in de haven te Moerdijk het bemanningslid [slachtoffer 1] bij laadwerkzaamheden op het containerschip [naam 1] bekneld is geraakt tussen twee containers en als gevolg daarvan is komen te overlijden.
De vraag die de rechtbank in dit verband heeft te beantwoorden is of verdachte is aan te merken als werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en of zij tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) handelingen heeft verricht
of nagelaten waardoor levensgevaar of schade aan de gezondheid van haar werknemers ontstond of te verwachten was.

De werkgever van [slachtoffer 1] .
Voor de beoordeling van de onder feit 1 aan verdachte gemaakte verwijten, is van belang of [verdachte] moet worden aangemerkt als werkgever.
Op grond van artikel 1, eerste lid, onder a, sub 1 van de Arbowet wordt onder werkgever verstaan: “
degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Uit het dossier blijkt dat op 18 mei 2016 tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte] een arbeidsovereenkomst bestond. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat [slachtoffer 1] gehouden was tot het verrichten van arbeid jegens een ander dan [medeverdachte] .
De rechtbank is daarom van oordeel dat [medeverdachte] als werkgever van [slachtoffer 1] in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a, sub 1 van de Arbowet kan worden aangemerkt. [medeverdachte] was derhalve als werkgever onderworpen aan de veiligheidsregels zoals die onder meer voortvloeien uit de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).
Over de rol van [verdachte] oordeelt de rechtbank als volgt.
Op grond van de Schepenwet en de International Safety Management (ISM)-code ligt de borging van het veilig werken aan boord van de [naam 1] besloten in het Safety Management System (SMS). Dit SMS is onder de ISM-code, en daarmee als voorwaarde voor het verkrijgen van het Safety Management Certificate (SMC), alsmede het Document of Compliance-ISM (DOC-ISM), verplicht. Zonder onder meer de voorgaande scheepscertificaten en documenten mag een schip niet varen. Voor de bemanning geldt daarom dat alle (werk)instructies en procedures waaraan zij zich als werknemer aan boord hebben te houden zijn vastgelegd in het SMS en dat de eigenaar/company zoals bedoeld in de Schepenwet, als beheerder de verantwoordelijkheid heeft over de implementatie, naleving en verbetering van deze (werk)instructies. Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat de SMC en de DOC-ISM door de eigenaar van de [naam 1] , zijn overgedragen aan [verdachte] . [verdachte] is tevens enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank schept het zijn van houder van (veiligheids-)certificaten verplichtingen en verantwoordelijkheden voor [verdachte] . Dat [verdachte] ook daadwerkelijk verantwoordelijkheden en verplichtingen had en op zich nam met betrekking tot de implementatie en naleving van deze (werk)instructies is onder meer gebleken uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de directeur van [verdachte] , [getuige 4] . [getuige 4] heeft verklaard dat [verdachte] onder meer het aanspreekpunt was voor de interne en externe audits aangaande de certificering van het schip en verantwoordelijk voor het actualiseren van de voorschriften en werkinstructies.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er van uit dat [verdachte] zelf geen werkgever was in de zin van de Arbowet, maar wel invloed had op de arbeidsomstandigheden van de bemanningsleden, waaronder [slachtoffer 1] , aan boord van het containerschip [naam 1] .

Feitelijke toedracht van het ongeval.
Op 18 mei 2016 omstreeks 12.15 uur arriveerde het containerschip [naam 1] bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) in Moerdijk. Het schip was geladen met containers en enkele uren daarvoor vertrokken vanuit Immingham in Engeland. Bij aankomst werden de containers gelost.
Omstreeks 18.00 uur werd begonnen met het laden van containers voor de volgende haven. Bij deze werkzaamheden werden door [bedrijf] twee kranen ingezet met elk een kraanmachinist, een reachstacker(chauffeur) en een controleur. De kraanmachinist was belast met het plaatsen van de containers aan boord van de [naam 1] . Er werd gewerkt middels een door de eerste stuurman van het schip opgesteld laadplan. De controleur van [bedrijf] assisteerde de kraanmachinist bij het plaatsen van de containers middels portofoonaanwijzingen en zag erop toe dat er volgens het laadplan werd gewerkt. De matrozen van het schip - waaronder het latere slachtoffer [slachtoffer 1] – waren belast met het plaatsen, corrigeren en verwijderen van zogeheten twistlocks. Dit is een hulpmiddel waarmee de containers aan elkaar of aan het schip verankerd kunnen worden. De communicatie tussen de matrozen en de controleur van [bedrijf] verliep mondeling en in de Engelse taal.
Omstreeks 20:45 uur begon kraanmachinist [getuige 1] met het laden van de tweede tier
(vert: boven elkaar geplaatste rij)en plaatste op de betreffende bay
(vert: vak)drie containers naast elkaar. Na het plaatsen van de derde container werd [getuige 1] via controleur [getuige 2] op de hoogte gebracht dat een twistlock uit de buitenste container was gevallen waardoor de container niet goed stond. Hierop werd door [getuige 2] aan [getuige 1] de opdracht gegeven om de buitenste container op te tillen. De container werd aan één kant gelift omdat de andere kant van de container al vast stond aan de onderliggende container en daarmee het schip. Hierdoor ontstond tussen de bovenste en onderste container een opening. [slachtoffer 1] was op dat moment aanwezig nabij de gehesen container en verrichtte in het zicht van controleur [getuige 2] - die zich op dat moment op het schip bevond - enkele handelingen om de twistlock weer op zijn plaats te krijgen. [getuige 2] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] vervolgens de opdracht heeft gegeven om op veilige afstand van de container te gaan staan. [slachtoffer 1] zou volgens de verklaring van [getuige 2] links in het gangpad zijn gaan staan en middels gebaren hebben gevraagd of hij daar goed stond. [getuige 2] heeft verklaard dat zij ‘thats’s oké’ heeft geroepen, waarna zij vanuit het schip naar de kade is gelopen. Uit camerabeelden is gebleken dat [slachtoffer 1] vervolgens in de ruimte tussen de containers klom en doorging met het verrichten van werkzaamheden. Enkele seconden later werd de container in opdracht van [getuige 2] door [getuige 1] teruggeplaatst terwijl [slachtoffer 1] zich nog steeds onder de opgetilde container bevond. Als gevolg van de beknelling liep [slachtoffer 1] dodelijk letsel op.

De ten laste gelegde verwijten.
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat er voorschriften zijn die de veiligheid van de werknemers dienen te waarborgen. Zo is in het Safety Managementsysteem (SMS) van de [naam 1] de werkinstructie 4.1.3.1 Safety Regulations Loading Operation opgenomen, dat betrekking heeft op de veiligheid gedurende het laden en lossen van containers. In de bepalingen is onder meer vermeld dat een werknemer zich niet onder een hangende last mag bevinden. In het document Risico- inventarisatie en/of evaluatie (hierna: RI&E) zijn de risico’s van los- en laadwerkzaamheden vermeld en worden er in dat verband concrete maatregelen gegeven voor het garanderen van de veiligheid van de werknemers. Om de risico’s tijdens voornoemde werkzaamheden weg te nemen dan wel voldoende in te perken dient de werknemer bijvoorbeeld tijdens het werken op hoogte gebruik te maken van een manbak en valbeveiliging.
Uit de camerabeelden is gebleken dat op de dag van het ongeval op het schip [naam 1] niet volgens de hiervoor weergegeven veiligheidsvoorschriften werd gewerkt. Zo werd er tijdens het laden van de containers niet of nauwelijks gebruik gemaakt van de aanwezige manbak en aanwezige valbeveiliging. Ook leidt de rechtbank uit de beschikbare camerabeelden af dat werknemers zich tijdens het laadproces diverse keren onder gehesen containers bevonden. De werknemers werden op het overtreden van de voorschriften kennelijk niet aangesproken. Dat in de dagelijkse praktijk kennelijk meer en meer de veiligheidsprocedures niet stipt werden nageleefd vindt steun in de verklaring van [getuige 3] , de eerste stuurman van het schip. [getuige 3] heeft verklaard dat het veilig werken onder druk stond waarbij de grenzen steeds meer werden verlegd en er ook steeds meer werd toegestaan.
De rechtbank concludeert dat de wijze waarop door het scheepspersoneel, en in het bijzonder door
de matrozen, uitvoering werd gegeven aan de beladingswerkzaamheden op 18 mei 2016 kennelijk de gebruikelijke werkwijze was.
Vrijspraak 3e gedachtestreepje [overtreding van artikel 7.18a leden 7, 8 en/of 9 van het Arbobesluit]
Verdachte wordt verweten dat zij en haar medeverdachte het met de hand vast- en losmaken van containers, niet zodanig hebben georganiseerd dat [slachtoffer 1] deze handelingen veilig kon verrichten en hierover direct of indirect controle behield.
Uit het dossier is gebleken dat de kraanmachinist van [bedrijf] [getuige 1] de keuze heeft gemaakt om de container slechts gedeeltelijk, aan één zijde, op te tillen nadat hij constateerde dat deze niet middels de twistlocks solide was bevestigd aan de container daaronder. Door zo te handelen heeft [getuige 1] zich niet aan de werkafspraken van [bedrijf] gehouden die zijn vastgelegd in de zogeheten Toolbox Meeting. Volgens deze werkafspraken moet een container die niet juist is geplaatst volledig omhoog worden gehaald, op een veilige plek worden neergezet alvorens het scheepspersoneel de twistlocks kan corrigeren. Naar het oordeel van de rechtbank is het slechts gedeeltelijk optillen van de container een beslissing geweest van (een medewerker van) [bedrijf] in een laadproces dat werd uitgevoerd door in hoofdzaak [bedrijf] . Deze beslissing is een eigenstandige beslissing geweest, die los staat van de wijze waarop verdachte en haar medeverdachte het laadproces in zijn verschillende onderdelen hebben georganiseerd. Daarom kunnen de verwijten zoals weergegeven in artikel 7.18a, leden 7, 8 en 9 van het Arbobesluit niet aan verdachte worden toegerekend.
1e en 2e gedachtestreepje [overtreding van artikel 3.17 en artikel 7.18 lid zeven van het Arbobesluit]
Verdachte wordt verweten dat zij en/of haar medeverdachte het gevaar dat [slachtoffer 1] werd geraakt door een container of het gevaar dat hij bekneld raakte tussen containers niet heeft voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperkt. Ook wordt verdachte verweten dat zij en/of haar medeverdachte geen doeltreffende maatregelen hebben getroffen om ervoor te zorgen dat [slachtoffer 1] zich niet ophield onder hangende lasten (containers).
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, volgt dat bij [verdachte] en [medeverdachte] bekend was dat de matrozen contractueel gehouden waren tot het (handmatig) plaatsen en verwijderen van twistlocks tijdens los- en laadwerkzaamheden bij de [bedrijf] in Moerdijk. Voorts was het bij verdachte bekend dat door de ruwe en snelle werkwijze bij de [bedrijf] regelmatig twistlocks door de matrozen moesten worden gecorrigeerd. Aldus was ook bekend dat deze werknemers vaker handelingen moesten verrichten op of nabij containers die reeds waren geplaatst. Zoals reeds onder het kopje ‘
De ten laste gelegde verwijten’is overwogen, werden de algemene veiligheidsinstructies voor los- en laadwerkzaamheden en in dat verband de concrete maatregelen voor het garanderen van de veiligheid van werknemers, niet of niet afdoende nageleefd. Bovendien ontbrak een afdoende overkoepelend toezicht. Zo was de kapitein van het schip en tevens eindverantwoordelijke ten tijde van het ongeval aan het rusten in zijn hut en was de wachtofficier [getuige 3] , die op het schip toezicht moest houden op de naleving van de veiligheidsregels, bezig met controlewerkzaamheden aangaande containers met gevaarlijke stoffen aan de achterzijde van het dek.
Het is de zorg en daarmee ook de plicht van de werkgever om werknemers zo veel als onder de gegeven omstandigheden mogelijk is te vrijwaren van de op de arbeidsplaats aanwezige veiligheidsrisico’s, zoals in dit geval het gevaar dat [slachtoffer 1] bij het plaatsen dan wel corrigeren van de twistlocks bekneld zou raken tussen de containers. Die zorgplicht houdt mede in dat de werkgever, i.c. [medeverdachte] , zijn werknemers moet beschermen tegen eigen fouten of onvoorzichtigheden. De rechtbank stelt vast dat er weliswaar algemene veiligheidsvoorschriften waren ten behoeve van de los- en laadwerkzaamheden op het schip maar dat het in het kader van de zorgplicht en hetgeen hiervoor is overwogen op de weg van [medeverdachte] had gelegen om eveneens afdoende maatregelen c.q. voorzieningen te treffen die zien op de naleving van die algemene veiligheidsvoorschriften.
Zo had de wachtofficier [getuige 3] niet alleen de taak om toezicht te houden of de veiligheidsvoorschriften tijdens het lossen en laden wel werden nageleefd maar was hij ook belast met een vijftal andere taken, waaronder het controleren van de ingekomen vracht en het controleren of het laadplan correct werd uitgevoerd. Hierdoor was het niet mogelijk om op het schip constant en adequaat toezicht te houden op de naleving van de veiligheidsvoorschriften. Verder waren er mede door het ontbreken van een formele samenwerking tussen het walpersoneel van [bedrijf] en het scheepspersoneel naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijke afspraken gemaakt over de communicatie tussen de controleur van [bedrijf] en de matrozen in dienst van [medeverdachte] . Er werd mondeling en in de Engelse taal gecommuniceerd waarbij er geen herhaling van de gezonden dan wel ontvangen boodschap plaatsvond. Gelet op de risico’s die waren verbonden aan het aanbrengen, verwijderen of corrigeren van twistlocks door de matrozen, de regelmaat waarmee dat diende te gebeuren, alsmede de taalbarrière tussen het wal- en scheepspersoneel, hadden duidelijke afspraken over de communicatie door [medeverdachte] naar het oordeel van de rechtbank wel voor de hand gelegen. Uit het verhandelde ter terechtzitting komt daarbij naar voren dat het ontbreken van een geregelde en adequate communicatie tussen bemanning van het schip en de controleur van [bedrijf] als een vaststaand gegeven werd aanvaard, waarbij een optie als het uitwisselen van op het schip aanwezige communicatieapparatuur niet in ogenschouw is genomen.
Zoals reeds overwogen heeft [slachtoffer 1] zich op 18 mei 2016 bij het corrigeren van de twistlock(s) niet aan de voorgeschreven veiligheidsvoorschriften gehouden. Vastgesteld kan worden dat [slachtoffer 1] middels zogeheten familiarisatie wel op de hoogte was gebracht van de geldende veiligheidsvoorschriften. Deze omstandigheid doet echter niet af aan de verantwoordelijkheid van [medeverdachte] voor het handelen van [slachtoffer 1] . In het licht van de Arbowet is het naar het oordeel van de rechtbank onacceptabel dat de verantwoordelijkheid voor het veilig werken volledig afhankelijk is gemaakt van de (des)kundigheid, oplettendheid en voorzichtigheid van de werknemer, in dit geval [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] was ten tijde van het ongeval in dienst bij [medeverdachte] en ten behoeve van [medeverdachte] aan het werk. Bovendien paste het handelen van [slachtoffer 1] in de normale bedrijfsvoering van [medeverdachte] .
[medeverdachte] heeft het handelen van [slachtoffer 1] aanvaard omdat zij geen afdoende maatregelen c.q. voorzieningen heeft getroffen om te voorkomen dat [slachtoffer 1] bekneld zou raken tussen containers dan wel zich onder een hangende last zou bevinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontstaan van het ongeval en de gevolgen daarvan aan [medeverdachte] kunnen worden toegerekend.

Opzet.
Nu uit de inhoud van de bewijsmiddelen en uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat [medeverdachte] op de hoogte was dat er regelmatig twistlocks moesten worden gecorrigeerd, dat werknemers bij het aanbrengen, verwijderen en/of corrigeren van de twistlocks de daarvoor vastgestelde veiligheidsvoorschriften schonden, dat [medeverdachte] daartegen niet optrad en ten slotte dat zij geen afdoende maatregelen c.q. voorzieningen had getroffen aangaande de naleving van de veiligheidsvoorschriften, heeft [medeverdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er voor haar werknemers in het algemeen en voor [slachtoffer 1] op 18 mei 2016 in het bijzonder, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid te verwachten was bij het aanbrengen, verwijderen en/of corrigeren van twistlocks.

Medeplegen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de eigenaar van het schip [naam 1] het beheer van [naam 1] had uitbesteed aan [verdachte] . [verdachte] voerde het technisch beheer over het schip. De relevante en verplichte certificaten en documenten om als vrachtschip te mogen varen waren door [naam 1] overgedragen aan [verdachte] en stonden op naam van [verdachte] . [verdachte] had de verantwoordelijkheid voor en zeggenschap over wezenlijke onderdelen als (werk)instructies en –procedures, die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van [naam 1] en in het bijzonder het scheppen van veilige werkomstandigheden voor de bemanning op het schip. Op de implementatie, naleving en verbetering van de (werk)instructies en -procedures op [naam 1] , waaraan de werknemers in loondienst bij [medeverdachte] zich moesten houden ten tijde van het ongeval, had [verdachte] als enige invloed. Het gegeven dat de feitelijke handhaving van regels, richtlijnen en procedures eveneens lag bij werknemers van [medeverdachte] , te weten de kapitein, eerste en/of tweede stuurman, doet daar niet aan af. De rechtbank stelt vast dat kennelijk een scheiding van verantwoordelijkheden is gecreëerd door het ‘technisch beheer’ onder te brengen bij [verdachte] en het personeelsbeheer bij [medeverdachte] . Vaststaat dat ten tijde hier in geding [verdachte] enig aandeelhouder, tevens bestuurder van [medeverdachte] was. Die omstandigheid maakt dat, gezien de eerder beschreven verantwoordelijkheid voor het gehele technisch beheer van het schip, er naar het oordeel van de rechtbank sprake was een van een zodanige verwevenheid, dat [verdachte] en [medeverdachte] ten aanzien van werkzaamheden op [naam 1] en de omstandigheden waaronder die werden verricht, nauw en bewust hebben samengewerkt. De rechtbank acht derhalve het medeplegen van [verdachte] wettig en overtuigend bewezen.

De conclusie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder 1 ten laste gelegde feit opzettelijk en in vereniging heeft gepleegd zoals die hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden beschreven.
[Ten aanzien van feit 2]
Het standpunt van de officier van justitie.
Op gronden zoals in het requisitoir is aangegeven heeft de officier van justitie geconcludeerd tot een wettig en overtuigend bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft - kort gezegd – een integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 30 december 2016 is het bemanningslid [slachtoffer 2] van het containerschip [schip 2] tijdens loswerkzaamheden in de haven van Moerdijk te water geraakt en komen te overlijden. Aan verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij tezamen en in vereniging met [medeverdachte] onvoldoende (doeltreffende) veiligheidsmaatregelen heeft getroffen dan wel onvoldoende toezicht heeft gehouden om het hiervoor genoemde incident te voorkomen.
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit moet duidelijk zijn wat de feitelijke toedracht van het incident is geweest. Er is niet komen vast te staan hoe het bemanningslid [slachtoffer 2] te water is geraakt. Er zijn geen getuigen die uit eigen waarneming hebben verklaard hoe [slachtoffer 2] te water is geraakt. Er is geen relevant beeldmateriaal van het gebeurde zelf voorhanden. Het dossier biedt ook overigens onvoldoende aanknopingspunten om de feitelijke toedracht van het incident vast te stellen. Nu de rechtbank de voor een bewezenverklaring relevante feiten niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen, kan niet worden bewezen dat verdachte al dan niet opzettelijk in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen heeft gehandeld.
De rechtbank zal verdachte dan ook ten aanzien van dit feit vrijspreken van hetgeen aan haar is tenlastegelegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
 ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit

op 18 mei 2016 te Moerdijk tezamen en in vereniging met een ander als werkgever opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen, terwijl daardoor, naar zij en haar mededader redelijkerwijs moesten weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers te weten [slachtoffer 1] ontstond of te verwachten was, immers

- heeft zij en haar mededader bij het laden van het schip [naam 1] in strijd met artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit het gevaar dat die werknemer werd getroffen of geraakt door een container of het gevaar dat hij bekneld raakte tussen containers niet voorkomen of – indien dat niet mogelijk was – zoveel mogelijk beperkt, en
- heeft zij en haar mededader in strijd met artikel 7.18 lid 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit geen doeltreffende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat die werknemer zich niet ophield onder hangende lasten, te weten containers.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 175.000,-.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaat verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de aard van het door verdachte uitgeoefende bedrijf en de financiële omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich tezamen met de medeverdachte niet gehouden aan de in de Arbowet en in het Arbobesluit genomen bepalingen en voorschriften omtrent de veiligheid van werknemers. Het is de werkgever die verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid en het welzijn van haar werknemers op de werkplaats en die uit dien hoofde verplicht is om passende en adequate (toezichts-)maatregelen te treffen met het oog op de arbeidslocatie aanwezige gevaren. Het was daarnaast met name verdachte die, gelet op het feit dat zij ten tijde van het ongeval houder was van de (veiligheids-)certificaten, invloed had op de implementatie en naleving van de (werk)instructies voor de bemanning van het schip. Verdachte droeg en draagt mede verantwoordelijkheid voor een werkklimaat, waarbinnen werknemers veilig kunnen werken.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] was in zijn functie als matroos contractueel gehouden tot het verrichten van (ondersteuningshandelingen bij) laad- en loswerkzaamheden op het containerschip [naam 1] . Uit de camerabeelden is gebleken dat bemanning van het schip, waaronder het slachtoffer, zich niet aan de aanwezige veiligheidsvoorschriften hielden. Zo werden de aanwezige manbak en veiligheidslijnen niet of nauwelijks gebruikt, liepen zij onder hangende lasten of sprongen over gangpaden tussen containers. Er was sprake van een onveilige werkcultuur, waarbinnen onvoldoende toezicht werd uitgeoefend door de daarvoor verantwoordelijke personen. [slachtoffer 1] is tijdens de laadwerkzaamheden op het containerschip bekneld geraakt tussen twee containers en overleden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte tezamen met [medeverdachte] onvoldoende heeft voorzien in het treffen van afdoende voorzieningen en maatregelen om de vastgelegde veiligheidsvoorschriften na te leven. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
[verdachte] is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. Het strafblad van verdachte heeft daarom geen strafverzwarende invloed.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 85.000,-.

Voorwaardelijk verzoek verdediging.

De verdediging heeft het op de terechtzitting afgewezen verzoek om de eerder gehoorde getuige [getuige 2] opnieuw te horen bij pleidooi herhaald.
De rechtbank is van oordeel dat het belang dat de verdediging zou hebben bij het verhoor van deze getuige onvoldoende is onderbouwd, temeer nu getuige [getuige 2] reeds meerdere keren is gehoord. Voorts ontbreekt enige noodzaak om getuige [getuige 2] opnieuw als getuige te horen. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging dan ook af.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht,
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en
32 van de Arbeidsomstandighedenwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:

ten aanzien van feit 1:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.

ten aanzien van de onder 1 bewezen verklaarde feit:
een
geldboetevan
€ 85.000,-- (vijfentachtigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. L.G.J.M van Ekert en mr. E.M. Vermeulen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en is uitgesproken op 19 november 2019.