In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bike 040 B.V. en Gebr. Van Eijk B.V. Bike 040 vorderde de afgifte van fietsen die door Gebr. Van Eijk in bewaring waren gehouden. De achtergrond van het geschil ligt in een conflict tussen Bike 040 en Mihatra B.V. over de betaling van gefactureerde bedragen en de daaropvolgende beslaglegging door Mihatra c.s. op de fietsen van Bike 040. De voorzieningenrechter had eerder op 24 mei 2019 de door Mihatra c.s. gelegde beslagen opgeheven, wat leidde tot de vordering van Bike 040 om de fietsen terug te krijgen.
De rechtbank oordeelde dat Gebr. Van Eijk, als bewaarder, verplicht was om de fietsen aan Bike 040 af te geven, nu de wettelijke basis voor de bewaring was opgeheven. De voorzieningenrechter verwierp het verweer van Gebr. Van Eijk dat de zaak niet geschikt was voor kort geding en dat Bike 040 andere partijen had moeten dagvaarden. De rechtbank concludeerde dat Bike 040 voldoende spoedeisend belang had bij de afgifte van de fietsen, aangezien de beslagen waren opgeheven en de fietsen niet langer in bewaring mochten blijven.
De rechtbank heeft Gebr. Van Eijk veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de fietsen aan Bike 040 af te geven, met een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor elke dag dat niet aan deze veroordeling werd voldaan, tot een maximum van € 50.000,00. Daarnaast werd Gebr. Van Eijk veroordeeld in de proceskosten van Bike 040, die op € 2.258,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.