ECLI:NL:RBOBR:2019:6820

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
C-01-332253 - HA ZA 18-208
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van goederen in een civiele procedure tussen man en vrouw

In deze civiele procedure, die plaatsvond voor de Rechtbank Oost-Brabant, werd op 20 november 2019 een vonnis uitgesproken in een zaak tussen een man en een vrouw, die hierna als eiser in conventie en gedaagde in reconventie, respectievelijk gedaagde in conventie en eiseres in reconventie worden aangeduid. De zaak betreft de verdeling van goederen na een relatiebreuk. De man vorderde afgifte van verschillende goederen die hij claimde in het bezit van de vrouw te zijn. De rechtbank heeft de procedure in detail beoordeeld, waarbij beide partijen hun vorderingen hebben vermeerderd en schriftelijk op elkaars stellingen hebben gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vorderingen tot afgifte van de goederen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw, op basis van het Burgerlijk Wetboek, vermoed wordt rechthebbende te zijn van de goederen die zij in haar bezit heeft. De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen, omdat hij niet kon aantonen dat de goederen in kwestie ooit in het bezit van de vrouw zijn geweest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de man tot afgifte van wachtwoorden van e-mailadressen en een Apple-ID toegewezen, omdat de vrouw niet kon aantonen dat de man toegang had tot haar gegevens. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling van de vorderingen in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/332253 / HA ZA 18-208
Vonnis van 20 november 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. W. Kolmans te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.G. van Moll te Eindhoven.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 april 2019
  • de akte in het geding brengen producties tevens akte uitlatingen en akte vermeerdering eis in reconventie van de vrouw
  • de akte uitlatingen in conventie tevens akte vermeerdering van eis in conventie tevens antwoordakte van de man
  • de antwoordakte in conventie van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

nieuwe comparitie?

2.1.
In zijn akte verzoekt de man opnieuw een comparitie van partijen te gelasten omdat beide partijen hun vorderingen hebben vermeerderd. Deze vorderingen zijn nog niet besproken met de rechtbank.
2.2.
Volgens de vrouw moet het verzoek worden afgewezen. Er is geen enkele reden om opnieuw een comparitie te gelasten omdat de man voldoende gelegenheid heeft gehad om op de stellingen van de vrouw te reageren. Voor de vrouw is een comparitie meer dan gemiddeld belastend omdat zij dan opnieuw persoonlijk met de man wordt geconfronteerd. Er is nog altijd sprake van een contactverbod. Een nieuwe comparitie heeft volgens de vrouw geen toegevoegde waarde.
2.3.
De rechtbank zal geen nadere comparitie bepalen. Er is in deze zaak al een comparitie geweest. Het is juist dat beide partijen daarna hun vorderingen bij akte hebben vermeerderd, maar beide partijen hebben schriftelijk kunnen reageren op de vermeerderingen van eis van de andere partij en hebben dat ook gedaan. Daarmee hebben partijen voldoende gelegenheid gehad om op de eiswijzigingen te reageren. De man verzoekt een nieuwe comparitie, maar hij stelt alleen dat de gewijzigde vorderingen nog niet met de rechtbank zijn besproken. De man geeft niet aan waarom een comparitie een toegevoegde waarde zou hebben. Het feit dat aan de man een contactverbod met de vrouw is opgelegd is een bijkomende bijzondere omstandigheid. De rechtbank heeft dit alles tegen elkaar afgewogen en is daarna tot de hierboven vermelde conclusie gekomen.
in conventie
Afgifte goederen
2.4.
In r.o. 4.4. van het tussenvonnis van 24 april 2019 zijn de goederen waarvan de man afgifte vordert verdeeld in vier groepen. Ten aanzien van twee daarvan is de man in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten, te weten 3) goederen die de vrouw niet/niet meer in haar bezit heeft en 4) goederen in het bezit van de vrouw.
ad 3)
goederen die de vrouw niet/niet meer in haar bezit heeft
2.5.
De man is in de gelegenheid gesteld foto’s in kleur te overleggen van de goederen waarvan hij afgifte vordert, met daarbij een uitleg zodat een verband kan worden gelegd met de eerder door de man overgelegde lijsten.
2.6.
Als productie 9 bij de akte van de man zijn meerdere lijsten overgelegd. De eerste lijst betreft een kopie van een door de vrouw opgestelde lijst met goederen die door de man is voorzien van verwijzingen naar pagina’s met foto’s. De tweede lijst “Eigendom goederen en inboedel van [eiser] ” is nieuw ingebracht bij de akte. Deze lijst bevat ook verwijzingen naar pagina’s met foto’s en daarnaast de door de man gestelde dagwaarde.
2.7.
De vrouw heeft op de door de man overgelegde lijsten en de daarbij behorende foto’s gereageerd in haar akte van 5 juni 2019.
2.8.
De rechtbank overweegt dat de man niet ten aanzien van alle op de lijst van de vrouw genoemde goederen foto’s heeft overgelegd. De man heeft van deze goederen dus niet aangetoond dat deze ooit in het bezit van de vrouw zijn geweest. Dit betekent dat de vordering van de man tot afgifte van deze goederen, dan wel het betalen van vervangende schadevergoeding, moet worden afgewezen.
2.9.
De rechtbank zal hierna de goederen bespreken ten aanzien waarvan de man wel naar foto’s verwijst. Daarbij wordt de volgorde van de lijst aangehouden, zoals ook de vrouw heeft gedaan in haar antwoordakte.
motorschoenen donkerbruin (maat 42, gestelde waarde € 200)
2.10.
De man verwijst naar de foto’s op pagina 9 en 10. Op beide pagina’s zijn hoge meerkleurige motorschoenen te zien. De vrouw stelt dat het gaat om bruin suède motorlaarzen. Deze laarzen staan volgens de vrouw afzonderlijk op de door de man als productie 1 bij de dagvaarding overgelegde lijst vermeld. De vrouw betwist niet dat zij deze laarzen in haar bezit heeft. De vrouw betwist wel dat zij motorschoenen in haar bezit heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de man met het overleggen van de foto’s niet heeft aangetoond dat de vrouw, naast de motorlaarzen, (tevens) bruine motorschoenen in haar bezit heeft gehad.
zomerjas Mexx, parka groen (maat XL, gestelde waarde € 250)
2.11.
De man verwijst naar de foto’s op pagina 7 en 13. De foto op pagina 7 is (gezien het nummer) afkomstig uit het politiedossier. Op deze foto is een kledingrek met 10 hangers met daarop (onder meer) jassen te zien. De foto is niet duidelijk genoeg om daarop een jas van het merk Mexx te kunnen onderscheiden.
Op de foto op pagina 13 staat wel duidelijk een groene jas. Op deze foto draagt de man de jas terwijl hij op een motor zit. Het merk van de jas is niet zichtbaar. De vrouw merkt op dat onduidelijk is wanneer deze foto is genomen. Bovendien vormt de foto volgens haar geen bewijs van de stelling van de man dat de jas in het bezit is van de vrouw. Ten slotte stelt de vrouw dat de afgebeelde jas geen parka is. De rechtbank overweegt dat met een parka een langere jas wordt bedoeld. De groene jas die de man op de foto draagt valt op zijn heupen en niet erover. Bovendien is niet duidelijk wanneer deze foto is gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat met het overleggen van deze foto’s niet is aangetoond dat de vrouw een groene zomerjas van Mexx in haar bezit heeft gehad.
zomerjas, Parajumper Classic, donkerblauw (maat XL, gestelde waarde € 850)
2.12.
De man verwijst naar de foto op pagina 15. Op deze foto is de man te zien terwijl hij in een donkere jas voor een winkeldeur staat.
De vrouw wijst erop dat onbekend is wanneer de foto is gemaakt. Verder is op de foto een zwarte jas zichtbaar en betreft het ogenschijnlijk een winterjas. De foto vormt daarom geen bewijs dat de vrouw de genoemde donkerblauwe zomerjas in haar bezit heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat de door de man overgelegde foto’s niet duidelijk zijn. Niet wat betreft de kleur van de jas, het seizoen waarvoor deze bestemd is en de datum waarop deze gemaakt is. De man heeft daarmee dan ook niet aangetoond dat de vrouw deze jas in haar bezit heeft gehad.
Ralph Lauren vest, oranje (maat XL, gestelde waarde € 425)
2.13.
De man verwijst naar de foto’s op pagina 7, 8 en 9. Deze foto’s zijn, gezien de nummering, afkomstig uit het politierapport. De rechtbank stelt vast dat op deze drie pagina’s een oranje vest (vanaf zijkant/bovenzijde) te zien is op het eerder genoemde kledingrek.
De vrouw erkent dat op de overgelegde foto’s inderdaad een oranje vest zichtbaar is. De vrouw heeft geen kledingstukken verkocht, wel zijn een aantal kledingstukken aan de zoon van de man gegeven. De vrouw heeft recent in de opslagruimte gekeken of het vest aanwezig is, maar dat blijkt niet het geval. De vrouw vermoedt daarom dat zij het vest destijds aan de zoon van de man heeft gegeven. De vrouw weet niet of het vest van het door de man genoemde merk is. Dit blijkt niet uit de overgelegde foto’s.
De rechtbank overweegt dat met de overgelegde foto’s is aangetoond dat een oranje vest in het bezit van de vrouw is geweest. Uit de foto’s blijkt echter niet dat het om een vest van het merk Ralph Lauren gaat. De man heeft dan ook niet aangetoond dat de vrouw een vest van het merk Ralph Lauren in haar bezit heeft gehad.
zomerjas, Ralph Lauren, donkergroen windjack (maat XL, gestelde waarde € 450)
2.14.
De man verwijst naar de foto’s op pagina 28. Dit zijn algemene foto’s van een aantal goederen, waaronder een zomerjas, zonder een indicatie waar deze foto’s zijn gemaakt.
De vrouw betwist dat zij een donkergroen windjack van Ralph Lauren in haar bezit heeft gehad. Op de door de man overgelegde foto staat een ogenschijnlijk willekeurige jas afgebeeld. Op geen enkele wijze blijkt dat deze in het bezit is van de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de man met de overgelegde foto niet heeft aangetoond dat de jas in het bezit van de vrouw is geweest.
lederen tas, sporttas, cognac (gestelde waarde € 650)
2.15.
De man verwijst naar de foto op pagina 27. De rechtbank heeft geen pagina met dit nummer in de akte aangetroffen. Wel bevinden zich twee (dezelfde) ongenummerde pagina’s tussen de pagina’s 25 en 28. Op deze pagina’s staat een foto van de man met een hond. Zoals ook de vrouw aangeeft, is op deze foto geen sporttas zichtbaar.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet is aangetoond dat deze tas in het bezit van de vrouw is geweest.
schoenen, Maison Garment, maat 42
2.16.
De man verwijst naar de foto’s op pagina’s 21 en 22. De foto op pagina 21 is een foto van de man, zittend op een motor, waarbij hij een groen T-shirt, een spijkerbroek en (relatief) hoge witte schoenen draagt. Daarbij is met de hand geschreven: “schoenen Mason Garment”. De vijf foto’s op pagina 22 bestaan uit het logo van het merk Mason Garments en vier afbeeldingen van een witte schoen, te weten de zij-, voor-, achter- en onderkant daarvan.
De vrouw stelt dat de schoenen die de man draagt anders zijn dan de schoenen op pagina 22. De schoenen die de man draagt hebben geen zwarte zool en ook geen zwarte veters. De foto’s vormen dus geen bewijs van het bezit van de gestelde schoenen door de man en ook geen bewijs van de stelling dat de vrouw deze schoenen in het bezit heeft of heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat uit de (ongedateerde) foto blijkt dat de man op enig moment witte schoenen in zijn bezit heeft gehad, maar niet dat deze van het door hem gestelde merk zijn, mede gezien de door de vrouw genoemde verschillen. Ook lijkt de bies aan de achterzijde van de schoen verschillend op beide foto’s. Los daarvan blijkt uit de foto’s niet dat de vrouw deze schoenen in haar bezit heeft of heeft gehad.
schoenen, 1x wit hoog (gestelde waarde € 300,00)
2.17.
De man verwijst naar de foto op pagina 21. De rechtbank verwijst daarom naar r.o. 2.16. Kennelijk zijn dit dezelfde schoenen als hiervoor bedoeld (Mason Garments).
De vrouw verwijst naar haar opmerkingen ten aanzien van deze schoenen.
De rechtbank overweegt, zoals hiervoor, dat uit de foto blijkt dat de man op enig moment witte schoenen in zijn bezit heeft gehad. Uit de foto blijkt niet dat de vrouw de schoenen in haar bezit heeft gehad.
armbanden, diversen
2.18.
De man verwijst naar de foto’s op pagina 20 en 21. Op de foto op pagina 20 is een deel van een arm te zien, met een horloge en een armband met kralen. Op de pagina daarachter staan het horloge en de armband tegen een neutrale achtergrond afgebeeld. De foto op pagina 21 is al eerder omschreven in r.o. 2.16.
De vrouw stelt dat zij in een eerdere fase van de procedure al heeft erkend dat zij vier (van de zes door de man gestelde) armbanden in haar bezit heeft. Meer armbanden heeft zij niet in haar bezit.
De rechtbank overweegt dat uit de omschrijving van de door de man overgelegde foto’s al blijkt dat daar niet meer dan vier armbanden op te zien zijn. De man heeft dus niet aangetoond dat hij meer dan vier armbanden in zijn bezit heeft gehad. Evenmin is aangetoond dat de vrouw meer dan vier armbanden in haar bezit heeft gehad. Dit betekent dat in elk geval de vordering ten aanzien van twee van de zes armbanden wordt afgewezen.
2.19.
Ten aanzien van de vier armbanden die de vrouw wel in haar bezit heeft, geldt dat zij op grond van artikel 3:119 lid 1 BW wordt vermoed rechthebbende te zijn. De man heeft zijn stelling dat hij eigenaar is van de vier armbanden onvoldoende onderbouwd. Op de foto’s is niet te zien of de man de armbanden draagt. De man heeft niet aangegeven wanneer hij de armbanden heeft aangeschaft en deze aan hem zijn geleverd. Ook heeft hij geen aankoopbewijs overgelegd van de armbanden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vrouw eigenaar is van de armbanden.
motorhelm (eerder gesteld Ruby Paviljoen, wit/goud, gestelde waarde € 300)
2.20.
De man verwijst naar de foto’s op pagina 11, 18 en 19. Alle foto’s zijn afkomstig uit het politiedossier. Op de foto op pagina 11 draagt de man een helm. Daarbij is geschreven: “motorhelm grijs USA”. Op de pagina’s 18 en 19 zijn losliggende helmen te zien.
Volgens de vrouw is op de foto’s geen wit/gouden motorhelm zichtbaar. Er is een zwart/wit helm en een zilveren helm zichtbaar met Amerikaanse vlag (van Harley Davidson). Deze twee helmen zijn door de man afzonderlijk vermeld op de lijst die als productie 1 bij de dagvaarding is overgelegd. De rechtbank merkt in dat verband op dat er ook drie helmen vermeld staan op de nadere lijst van de man bij zijn akte “eigendom goederen en inboedel” te weten op pagina 3. De vrouw betwist niet dat zij deze twee helmen in haar bezit heeft.
De rechtbank overweegt dat uit de door de man overgelegde foto’s niet kan worden geconcludeerd dat de eerder genoemde Ruby Paviljoen helm in zijn bezit is geweest en dat deze in het bezit van de vrouw is geweest.
Mauritz Ritz, blazer wol (maat 56, gestelde waarde € 750)
2.21.
De man verwijst naar de foto op pagina 17. Op pagina 17 staan twee foto’s. Op de foto’s zijn meerdere kledingstukken zichtbaar. Een daarvan is een blauwe blazer.
De vrouw stelt dat op de oorspronkelijke lijst meerdere blauwe blazers van dit merk vermeld staan. De vrouw heeft één van deze blazers in haar bezit (met een gestelde waarde van € 650). Volgens de vrouw is dit de blazer die zichtbaar is op de foto. De door de man overgelegde foto vormt volgens de vrouw dan ook geen bewijs van andere blauwe blazers.
De rechtbank overweegt dat op de foto’s een blauwe blazer staat. De vrouw stelt dat zij deze blazer in haar bezit heeft. De overgelegde foto’s vormen dan ook geen bewijs dat de vrouw daarnaast nog een andere blauwe blazer in haar bezit heeft gehad.
2.22.
Ten aanzien van de blauwe blazer die de vrouw in haar bezit heeft, geldt dat zij op grond van artikel 3:119 lid 1 BW wordt vermoed rechthebbende te zijn. De man heeft zijn stelling dat hij eigenaar is van de blazer onvoldoende onderbouwd. Op de foto’s is niet te zien of de man de blazer draagt. De man heeft niet aangegeven wanneer hij de blazer heeft aangeschaft en deze aan hem is geleverd. Ook heeft hij geen aankoopbewijs overgelegd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vrouw eigenaar is van de blazer.
blouses, diverse kleuren en merken (20 stuks, gestelde waarde € 1.000)
2.23.
De man verwijst naar de foto’s op pagina 25. Deze foto is afkomstig uit het politiedossier. Op de foto is een witte Porsche zichtbaar. De man staat bij de Porsche en draagt een witte blouse.
De vrouw betwist de stelling van de man dat zij 20 blouses in haar bezit heeft. De overgelegde foto vormt geen bewijs dat de vrouw de witte blouse die daarop zichtbaar is in haar bezit heeft. Ook vormt de foto geen bewijs van de stelling dat de vrouw 20 blouses in haar bezit heeft.
De rechtbank overweegt dat er geen foto’s zijn overgelegd waaruit de aanwezigheid van het door de man gestelde aantal blouses blijkt. Uit de foto, waarvan onduidelijk is wanneer deze is gemaakt, blijkt evenmin dat de vrouw de witte blouse in haar bezit heeft gehad.
T-shirts, 30 stuks (gestelde waarde € 200)
2.24.
De man verwijst naar de foto’s op pagina 21 en 26. De foto op pagina 21 is al omschreven in r.o. 2.16. De man draagt op deze foto een groen T-shirt met print.
Op pagina 26 zijn twee foto’s zichtbaar. Op de bovenste foto staan de vrouw en de man, waarschijnlijk in een winkel. De man draagt een zwart T-shirt onder een grijs gilet. Ook draagt de man een spijkerbroek. Op de onderste foto staan partijen met kinderen in een restaurant of café.
De vrouw verwijst naar haar opmerkingen ten aanzien van de blouses. Uit de foto’s waar de man naar verwijst blijkt niet dat de vrouw 30 T-shirts in haar bezit heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de overwegingen ten aanzien van de T-shirts (nagenoeg) hetzelfde zijn als die ten aanzien van de blouses. De man heeft ook geen foto’s overgelegd waaruit de aanwezigheid van het door hem gestelde aantal T-shirts blijkt. Uit de foto’s, waarvan onduidelijk is wanneer deze zijn gemaakt, blijkt evenmin dat de vrouw het groene en het zwarte T-shirt in haar bezit heeft gehad.
gilet, grijs, Scotch & Soda (gestelde waarde € 300)
2.25.
De man verwijst naar de foto op pagina 26. Op de bovenste foto, zoals in de vorige r.o. omschreven, draagt de man een grijs gilet. Uit deze foto blijkt dat de man op enig moment een grijs gilet in het bezit heeft gehad, maar niet op welk moment dat is geweest.
De vrouw betwist dat zij dit gilet op dit moment of ooit in haar bezit heeft gehad. Uit de foto blijkt niet dat dit het geval is geweest.
spijkerbroeken, Diesel (gestelde waarde € 250 per stuk, totaal € 1.960)
2.26.
De man verwijst naar de foto’s op pagina’s 26, 21 en 13. Deze foto’s zijn hierboven omschreven in r.o. 2.22, 2.16 en 2.11. Op alle foto’s draagt de man een spijkerbroek.
De vrouw betwist de eerdere stelling van de man dat zij 8 spijkerbroeken van hem in haar bezit heeft. Uit de overgelegde foto’s blijkt niet dat het steeds verschillende spijkerbroeken zijn. Bovendien blijkt daar niet uit dat de vrouw deze broeken in haar bezit heeft of heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat de foto’s niet gedateerd zijn, zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat de spijkerbroeken in het bezit van de vrouw zijn of zijn geweest.

3.leesbrillen (gestelde waarde € 400)

2.27.
De man verwijst naar de foto’s op pagina 23. De man draagt daarop een leesbril. Ook op pagina 23a is de man met bril zichtbaar.
De vrouw stelt dat uit de foto niet blijkt dat zij deze in haar bezit heeft, laat staan dat zij drie brillen in haar bezit heeft. De rechtbank volgt deze stellingen van de vrouw. De man heeft slechts een ongedateerde foto van een bril overgelegd.
handschoenen
2.28.
De man verwijst naar de foto op pagina 28. Hierop staan handschoenen afgebeeld.
De vrouw merkt op dat op de oorspronkelijke lijst meerdere handschoenen zijn vermeld.
De vrouw betwist dat zij de op pagina 28 afgebeelde handschoenen bezit.
Naar het oordeel van de rechtbank kan er geen link worden gelegd tussen de foto en bezit van de man. Zoals door de vrouw wordt aangegeven lijkt het een willekeurige afbeelding te zijn.
blazer, Gant, blauw (maat XL/56, gestelde waarde € 250)
2.29.
De man verwijst naar de foto op pagina 17. Deze foto is hierboven al omschreven in r.o. 2.21, bij de blazer Maurits Ritz. De vrouw vindt het opmerkelijk dat deze foto kennelijk bewijs vormt van het bezit van beide blazers. De foto vormt volgens haar geen bewijs van het bezit van een blazer van het merk Gant. De rechtbank verwijst naar dat wat hiervoor is overwogen. De foto is geen bewijs van het bezit van de man van een blazer van het merk Gant.
kook luxe messenblok en messen (gestelde waarde € 150)
2.30.
De man verwijst naar de foto op pagina 29. Op deze foto staat een blok met daarin een messenset afgebeeld en ook een aantal broodplanken.
Uit r.o. 4.5. van het vonnis van 24 april 2019 blijkt dat de man tijdens de comparitie heeft verklaard dat het messenblok en de messen aan de vrouw kunnen worden toegedeeld. De vrouw heeft dit ook opgemerkt in haar akte. Deze goederen zullen daarom niet nader worden besproken.
6x donkerbruine kofferset
2.31.
De man verwijst naar de foto op pagina 7. Deze pagina is afkomstig uit het politiedossier. Op de bovenste foto is een kofferset zichtbaar. Daarbij is geschreven: “6x donkerbruine kofferset decoratie”.
De vrouw erkent in haar akte dat de kofferset in haar bezit is en in haar woning staat. De vrouw stelt dat zij de eigenaar is van deze set. De set is door haar gekocht bij [naam bedrijf] in [woonplaats 2] en aan haar geleverd. Door de man wordt geen enkel bewijs geleverd van de stelling dat hij eigenaar is van deze set, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt dat beide partijen stellen eigenaar te zijn van deze kofferset. Op grond van artikel 3:119 lid 1 BW wordt de vrouw als bezitter van de kofferset vermoed rechthebbende te zijn. De man heeft zijn stelling dat hij eigenaar van de kofferset is onvoldoende onderbouwd. Hij heeft niet aangegeven wanneer hij de kofferset heeft aangeschaft en deze aan hem is geleverd. Ook heeft hij geen aankoopbewijs overgelegd van de kofferset. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vrouw eigenaar is van de kofferset.
2.32.
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen van de man met betrekking tot de in de overwegingen 2.10 tot en met 2.31 besproken goederen afgewezen.
ad 4)
goederen in het bezit van de vrouw
2.33.
In r.o. 4.18 van het tussenvonnis van 24 april 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat de man ten aanzien van de
Leica C1 digitale camera compact, de van Mooff fiets met (zadel)tassen en de poolspullenmoet aantonen dat hij daarvan de eigenaar is.
De man verwijst naar de foto’s op pagina’s 1, 2 en 4. Op deze foto’s zijn de hiervoor genoemde goederen zichtbaar in de woning van de vrouw. De vrouw stelt dat de foto’s geen bewijs vormen van het door de man gestelde eigendomsrecht. De rechtbank volgt de vrouw in haar standpunt dat uit de foto’s niet blijkt dat de man de eigenaar is van deze goederen. De man heeft niet aan zijn bewijsopdracht voldaan en dat betekent dat de vorderingen van de man ten aanzien van deze goederen worden afgewezen.
nieuwe lijst van de man
2.34.
De rechtbank stelt vast dat de man als onderdeel bij zijn productie 7 een nieuwe lijst in het geding heeft gebracht. Op deze lijst “eigendom goederen en inboedel” staat voornamelijk inboedel en meubilair vermeld.
2.35.
Volgens de vrouw moet de lijst om twee redenen buiten beschouwing worden gelaten:
- het is in strijd met de goede procesorde om een nieuw overzicht in te brengen van goederen die beweerdelijk aan de man toebehoren
- blijkens de akte wijziging eis vordert de man geen afgifte van dit meubilair.
2.36.
De rechtbank laat deze nieuwe lijst buiten beschouwing omdat de goederen die op de lijst staan geen deel uitmaken van de vordering van de man.
Gebruik e-mailadressen, Rabobank-betaalrekening en Apple-ID
2.37.
In het tussenvonnis van 24 april 2019 is de vrouw in de gelegenheid gesteld een akte te nemen met een nadere onderbouwing, met technische uitleg, van haar stelling dat de man na het verschaffen van de wachtwoorden van zijn e-mailadressen en Apple-account opnieuw toegang heeft, dan wel zal hebben, tot haar gegevens en dat dit niet kan worden voorkomen.
2.38.
Bij haar akte heeft de vrouw twee e-mails van de heer [naam 1] van [naam 2] (hierna: [naam 1] ) in het geding gebracht (prod. 18). In de e-mail van 30 april 2019 schrijft [naam 1] : “
Zover ik kan zien, is het account van [gedaagde](opmerking rechtbank: de vrouw)
niet (meer) gekoppeld aan een ander account, en is dus een vrijstaand account. Andere mensen kunnen hierdoor geen toegang krijgen tot dit account, zonder de juiste combinatie van accountnaam/wachtwoord. Ofwel wanneer de tegenpartij weer de toegang krijgt tot zijn account, zou deze geen toegang kunnen krijgen tot het account en cloud van [gedaagde] , maar alleen zijn eigen account.
Eventuele e-mails die binnen gehaald zijn (gedownload) op het apparaat van de tegenpartij, alvorens het wachtwoord aangepast is blijven op het apparaat staan.
In de e-mail van 3 mei 2019 schrijft [naam 1] naar aanleiding van nadere vragen van de advocaat van de vrouw: “
Ik heb destijds even op haar Apple-ID ingelogd om te kijken of er nog extra contact gegevens in stonden. Dat was niet het geval.
(…) Wanneer data handmatig (bijv. foto’s) of automatisch (bijv. email) gedownload worden, staan deze opgeslagen op het apparaat. De wederpartij heeft geen credentials nodig om bestaande data in te zien. Deze kan echter wel zijn bestaande data in een eigen cloud zetten. Het wachtwoord van deze cloud (iCloud in deze) is door [gedaagde] aangepast. Wanneer de wederpartij hier weer toegang tot heeft, zal deze weer toegang hebben tot alles wat in zijn cloud staat. Ik ben niet op de hoogte van eventuele data in het account van de wederpartij en kan dus niet vertellen wat deze terug zal krijgen aan data bij het terug krijgen van credentials.
De vrouw stelt in haar akte dat de man na het verstrekken van het wachtwoord van de Apple-account niet langer toegang heeft tot het account van de vrouw, maar dat toch redelijkerwijs niet van haar kan worden verlangd dat zij de wachtwoorden verstrekt. In dat geval heeft de man namelijk wel weer toegang tot alle data die hij in het verleden in de cloud heeft gezet. Gelet op dat wat eerder door de vrouw is gesteld, is het zeer aannemelijk dat de man in het verleden een grote hoeveelheid gegevens van de vrouw heeft opgeslagen. Voorkomen moet worden dat de man opnieuw toegang heeft tot al deze persoonlijke informatie van de vrouw. Volgens de vrouw moet de vordering tot afgifte van de wachtwoorden, ondanks de ontkoppeling van haar account, worden afgewezen.
2.39.
Volgens de man blijkt uit de verklaringen van [naam 1] dat de Apple ID account van de man niet gekoppeld is aan die van de vrouw. Verder stelt de man in zijn antwoord dat er nooit sprake is geweest van een koppeling en dat er nooit gegevens van de vrouw op zijn Apple ID zijn gedownload. Het gaat om privé documenten en zakelijke contracten en documenten van de man. De man wil daarom zijn Apple ID, het e-mailadres en wachtwoord zo spoedig mogelijk terug ontvangen. Daarnaast wil de man de gewijzigde wachtwoorden ontvangen van vier e-mailadressen.
2.40.
De rechtbank verwijst naar r.o. 4.30 van het vonnis van 24 april 2019, waarin is overwogen dat het uiteraard niet de bedoeling is dat de man bij de gegevens van de vrouw kan komen en dat, als uit de nadere onderbouwing blijkt dat de man niet bij de gegevens van de vrouw kan komen, de vordering van de man in beginsel zal worden toegewezen.
Uit de schriftelijke verklaringen van [naam 1] , zoals hiervoor in r.o. 2.38 weergegeven, blijkt dat het account van de vrouw een vrijstaand account is en dat de man, indien hij weer toegang zou krijgen tot zijn account, geen toegang heeft tot het account van de vrouw zonder de juiste combinatie van accountnaam/wachtwoord. Dit betekent dat de vordering van de man om de vrouw te veroordelen geen gebruik meer te maken van de Apple-ID en het wachtwoord daarvan aan de man te verschaffen in beginsel kan worden toegewezen.
In haar akte stelt de vrouw nader dat het “zeer aannemelijk is dat de man in het verleden een grote hoeveelheid aan haar toebehorende gegevens heeft opgeslagen”, maar deze stelling is door de vrouw niet concreet gemaakt en daarom onvoldoende onderbouwd. Deze stelling van de vrouw leidt dan ook niet tot de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de man weer over de wachtwoorden gaat beschikken.
2.41.
De rechtbank zal de vordering van de man tot afgifte van het wachtwoord dat toegang geeft tot zijn Apple-account daarom toewijzen. Datzelfde geldt voor de wachtwoorden die toegang geven tot zijn e-mailadressen.
vermeerdering van eis in conventie
2.42.
In zijn akte vermeerdert de man zijn eis. De man vordert betaling van de vrouw van een bedrag van € 110.459,57. De man baseert deze vordering op een door hem op 27 februari 2019 ontvangen brief van de gemeente [woonplaats 1] (prod. 10 bij de akte), waaruit blijkt dat de man het genoemde bedrag dient terug te betalen. Het betreft het totaalbedrag van te veel of onterecht ontvangen bijstand in de periode juli 2009 tot en met juni 2017.
De onderbouwing van deze vordering staat in productie 7 bij de akte. Daarin stelt de man - kort samengevat - dat de vrouw zijn Rabobankrekening beheerde en maandelijks € 450,00 heeft overgeboekt naar een van haar eigen rekeningen. De man wil deze afboekingen terugvorderen. Het is de vrouw die alleen het gebruik heeft genoten van de overgeboekte bedragen en daarvan heeft geprofiteerd. Als de vrouw het volledige bedrag terugstort, kan de man de vordering van de gemeente voldoen.
2.43.
De vrouw stelt primair dat de vermeerdering van eis in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Volgens de beschikking van de gemeente is de man al in 2017 in kennis gesteld van het besluit tot beëindiging en intrekking van zijn uitkering.
2.44.
Het bezwaar tegen de vermeerdering van eis wordt ongegrond verklaard, omdat die vermeerdering niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Op grond van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een eis worden veranderd of vermeerderd zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Ten tijde van de vermeerdering van eis had de rechtbank nog geen eindvonnis gewezen. Verder grondt de man zijn (gewijzigde) vordering op een besluit van de gemeente (prod. 10 bij akte). In dit besluit staat weliswaar vermeld dat de uitkering per beschikking van 13 juli 2017 is beëindigd, maar uit niets blijkt dat de man op dat moment ook op de hoogte is gebracht van het terugvragen van de ten onrechte ontvangen bedragen. De brief waarin de gemeente terugbetaling verzoekt is op 27 februari 2019 aan de man verzonden. De man is daarom niet in de gelegenheid geweest deze vordering bij dagvaarding in te brengen.
De vermeerdering van eis wordt toegelaten.
2.45.
De vrouw betwist de stelling van de man dat zij zijn Rabobankrekening beheerde en gebruik heeft gemaakt van de uitkering van de man. Ter onderbouwing van haar betwisting verwijst de vrouw naar dat wat zij in haar eerdere conclusies en akte heeft gesteld over de afpersing en afdreiging door de man. De man levert ook geen bewijs van het gestelde handelen van de vrouw. De man stelt in de dagvaarding dat hij zelf inkomen had (minimaal € 5.000 per jaar). Dit inkomen moet betrekking hebben op de uitkering die door de gemeente wordt teruggevorderd. Deze eerdere stelling van de man is volgens de vrouw onverenigbaar met de stelling die aan de gewijzigde eis ten grondslag wordt gelegd.
2.46.
De vordering van de man wordt afgewezen, omdat deze naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd. De man stelt dat de vrouw zijn rekening beheerde en daarvan maandelijks een bedrag afboekte en (vervolgens) zelf het gebruik daarvan genoot. De vrouw betwist dit en stelt dat de man haar rekeningen (en (de) rekening(en) op naam van haar onderneming) beheerde. Ter onderbouwing van haar stelling heeft de vrouw bij haar akte van 8 mei 2019 rekeningoverzichten overgelegd (zie hierna r.o. 2.47 en verder). De man verwijst niet naar deze afschriften en heeft ook overigens niets overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling.
Los van de onderbouwing is ook de grondslag van de vordering niet duidelijk. Uit de brief van de gemeente blijkt dat er sprake is van een terugvordering omdat er onderzoek is gedaan naar de feitelijke woon- en leefsituatie en de financiële situatie van de man. Daaruit is gebleken dat deze anders waren dan de man bij de gemeente had opgegeven. Volgens de gemeente voerde de man een gezamenlijke huishouding met de vrouw en kon hij ook over haar financiële middelen beschikken. In het licht hiervan had het op de weg van de man gelegen om toe te lichten waarom hij de door hem ontvangen gelden (deels) van de vrouw zou kunnen vorderen, zelfs als zijn stelling dat de vrouw een deel van de uitkering overstortte naar haar eigen rekening juist is. De man heeft dit echter niet toegelicht.
in reconventie
schade vanwege afpersing / afdreiging
schade als gevolg van smaadschrift
2.47.
De man is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de stand van zaken van het hoger beroep (r.o. 4.46 van het tussenvonnis van 24 april 2019). De reactie van de man volgt uit productie 6 bij zijn akte, waaruit blijkt dat er op 9 juli 2019 een pro forma behandeling zal zijn. De man stelt onder 3. verder dat hij de P.I. op 13 juni 2019 zal verlaten in afwachting van een nog nader te bepalen zittingsdatum van het hoger beroep. De man heeft de straf in eerste aanleg dan uitgezeten.
2.48.
De rechtbank ziet aanleiding om de beslissing op de vorderingen van de vrouw vanwege de verwevenheid met de strafzaak opnieuw aan te houden. De man dient bij akte aan te geven wat de stand van zaken is van het hoger beroep in de strafzaak. Als het gerechtshof het arrest heeft gewezen, dient de man dit te overleggen met een toelichting daarop. De toelichting mag alleen betrekking hebben op het arrest en de gevolgen daarvan voor de vorderingen in reconventie.
Daarna wordt de vrouw in de gelegenheid gesteld een antwoordakte te nemen. Ook deze antwoordakte mag alleen betrekking hebben op het arrest en de gevolgen daarvan voor de vorderingen in reconventie. Vervolgens zal de rechtbank een beslissing nemen over de vorderingen in reconventie, of de voortgang daarvan.
in conventie en in reconventie
2.49.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 18 december 2019voor:
- een akte van
de man, met daarbij het arrest van het gerechtshof in de strafzaak en een toelichting daarop, die alleen betrekking mag hebben op het arrest en de gevolgen daarvan voor de vorderingen in reconventie,
of, als het gerechtshof nog niet heeft beslist over de strafzaak,
een bericht over de stand van zaken van het hoger beroep,
3.2.
bepaalt dat
de vrouwin de gelegenheid wordt gesteld schriftelijk op de akte van de man te reageren, in die zin dat de antwoordakte alleen betrekking mag hebben op het arrest en de gevolgen daarvan voor de vorderingen in reconventie,
in conventie en in reconventie
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Hutten en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2019.