ECLI:NL:RBOBR:2019:6830

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
C-01-344761 - HA ZA 19-228
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van BASF voor schade door gevaarlijke stoffen in matrassen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vorderde Beter Bed Holding N.V. en Beter Bed B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Beter Bed) dat BASF Polyurethanes GmbH aansprakelijk zou worden gesteld voor schade die zij hadden geleden als gevolg van de verkoop van een chemisch product, Lupranate T 80 A, dat hogere concentraties dichloorbenzeen bevatte dan gebruikelijk. De rechtbank heeft de procedure in het incident behandeld, waarbij BASF zich onbevoegd verklaarde. Beter Bed stelde dat de aansprakelijkheid van BASF voortvloeide uit onrechtmatige daad, omdat de waarschuwing van BASF over de gevaarlijke stof hen had gedwongen voorzorgsmaatregelen te nemen, wat leidde tot schade. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Beter Bed op grond van onrechtmatige daad kon worden aangemerkt en dat Nederland als 'Erfolgsort' kon worden beschouwd, omdat de schade zich daar had voorgedaan. De rechtbank wees de vordering van BASF tot onbevoegdverklaring af en veroordeelde BASF in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak zal verder worden behandeld met een comparitie van partijen om inlichtingen te vragen en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/344761 / HA ZA 19-228
Vonnis in incident van 20 november 2019
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
BETER BED HOLDING N.V.,
gevestigd te Uden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BETER BED B.V.,
gevestigd te Uden,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaten mr. J.M.J. Arts en mr. L. Geldof te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
BASF POLYURETHANES GMBH,
gevestigd te Lemförde, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaten mr. L.J. Böhmer en mr. G.N. Creijghton te Utrecht.
Partijen zullen hierna Beter Bed (eiseressen in de hoofdzaak gezamenlijk) en BASF genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 januari 2019
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring
  • de incidentele conclusie van antwoord
  • de op 17 oktober 2019 gehouden pleidooien en de daarbij door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Voor zover van belang voor het beoordelen van de vordering in het incident gaat de rechtbank uit van de volgende feiten:
2.2.
Beter Bed Holding is de moeder van Beter Bed B.V. en dochtervennootschappen die elders in Europa zijn gevestigd. De dochtervennootschappen van Beter Bed Holding verkopen bedden en matrassen aan consumenten.
2.3.
BASF is gevestigd in Duitsland en onderdeel van het BASF-concern.
2.4.
BASF verkoopt het chemisch product Lupranate T 80 A aan producenten van foam. Foam wordt onder meer verwerkt in matrassen.
2.5.
Dichloorbenzeen is een gevaarlijke, mogelijk kankerverwekkende, stof.
Dichloorbenzeen is een component van tolueendi-isocyanaat (TDI), dat voorkomt in Lupranate T 80 A.
2.6.
Op 5 oktober 2017 heeft BASF in elk geval de afnemers van Lupranate T 80 A bericht (“
to whom it may concern”) dat het product in de periode van 25 augustus 2017 tot
29 september 2017 hogere concentraties dichloorbenzeen bevatte dan gebruikelijk.
BASF heeft opgeroepen tot het testen van zowel onverwerkte als verwerkte producten.
2.7.
In reactie op de berichtgeving van BASF hebben diverse fabrikanten en leveranciers van matrassen aan hun afnemers, waaronder Beter Bed, bericht dat zij voorlopig zouden stoppen met het leveren van matrassen en er op aangedrongen dat gestopt zou worden met het door leveren van matrassen.
2.8.
Beter Bed heeft voorzorgsmaatregelen getroffen. Er is een crisisteam gevormd om mogelijke schade te voorkomen en te beperken. Ook heeft Beter Bed het leveren van matrassen aan consumenten gestaakt.
2.9.
Op 19 oktober 2017 heeft BASF bericht dat er geen
“health hazard (is) coming from the use of mattresses and furniture made from the affected TDI”.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Beter Bed vordert
in de hoofdzaakbij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat BASF op grond van artikel 6:175 BW aansprakelijk is tegenover Beter Bed voor geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
BASF te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
BASF vordert
in het bevoegdheidsincidentdat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Volgens de hoofdregel van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: “EEX-Vo II”) moet een partij met woonplaats in een lidstaat worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
Primair stelt BASF dat artikel 7 lid 2 EEX-Vo II niet langer aan de orde is. Volgens alinea 9 van de conclusie van antwoord in het incident heeft Beter Bed de grondslag van de bevoegdheid en de vordering gewijzigd. In geschil is niet langer de vermeende aansprakelijkheid van BASF op grond van artikel 6:175 BW en de aansprakelijkheid voor de kosten op grond van artikel 6:184 BW, maar de vermeende aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het verzenden van de waarschuwing en de oproep tot testen. Beter Bed stelt niet langer dat BASF onrechtmatig heeft gehandeld.
Subsidiair is er geen sprake van een “Erfolgsort” binnen het arrondissement van de rechtbank. De brief van 5 oktober 2017 is aan de afnemers verzonden en niet aan Beter Bed. De bewering dat Beter Bed financiële schade heeft geleden is onvoldoende om bevoegdheid aan te nemen. Er is maar een relevante stelling aangedragen voor de bepaling van een “Erfolgsort” en dat is de oprichting van een crisisteam. Er is onvoldoende gesteld om de locatie van het crisisteam te kunnen bepalen. Zelfs al zou dit opgericht in en/of werkzaam zijn vanuit het kantoor van Beter Bed in Uden dan nog is de locatie onvoldoende om aan te nemen dat die locatie gezien kan worden als een “Erfolgsort”. Ten slotte zijn de door Beter Bed genoemde argumenten ter ondersteuning van de zogenaamde bijzondere band tussen het geschil en de rechter onjuist.
3.3.
Beter Bed voert verweer. De ratio van artikel 7 is dat een gerecht bevoegd moet zijn indien er een nauwe band bestaat tussen de vordering en de betreffende rechter. Alle relevante aanknopingspunten bevinden zich in Nederland, zodat er een bijzonder nauw verband is tussen de vorderingen en de Nederlandse rechter. De enige aanknopingspunten met Duitsland zijn dat BASF daar gevestigd is en dat zij in Duitsland heeft besloten iedereen te waarschuwen voor de dichloorbenzeendreiging. Het gaat om de vraag of BASF aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade. In dit geval dient de waarschuwing van BASF en de oproep tot testen als schadeveroorzakende gebeurtenis te worden beschouwd. Er is geen sprake van een significante wijzing van de grondslag van de vordering. Beter Bed heeft willen verduidelijken dat het gaat om de waarschuwingen van BASF en de op grond daarvan genomen voorzorgsmaatregelen. Deze voorzorgsmaatregelen hebben tot schade en kosten in Nederland geleid, waaronder extra kosten voor het oprichten van het crisisteam, extra opslagkosten, logistieke schade en omzetdaling.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De hoofdzaak is een burgerlijke of handelszaak als bedoeld in artikel 1 EEX-Vo II, en aangebracht na 10 januari 2015. Beide partijen zijn gevestigd in een lidstaat. De bevoegdheidsvraag dient dan ook te worden beantwoord aan de hand van de EEX-Vo II, die voorrang heeft op nationale regels van procesrecht. Bij de beantwoording dient de rechtbank zich volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie niet te beperken tot de stellingen van de eisende partij, maar ook te kijken naar de beschikbare gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en naar de stellingen van de gedaagde partij.
4.2.
Artikel 4 EEX-Vo II bevat de hoofdregel, namelijk: zij die woonplaats hebben in een lidstaat, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. In dit geval is BASF gevestigd in Duitsland, zodat in beginsel de Duitse rechter bevoegd zou zijn.
4.3.
Artikel 7 lid 2 EEX-Vo II bevat een uitzondering op de hoofdregel.
Daarin is bepaald dat een verweerder, in dit geval BASF, ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
Is artikel 7 lid 2 EEX-Vo II van toepassing?
4.4.
Beter Bed heeft de vordering op BASF aangeduid als een vordering op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank begrijpt dat het gaat om een combinatie van gebeurtenissen: BASF produceert een gevaarlijke stof, BASF heeft in verband met het overschrijden van een bepaalde concentratie een waarschuwing en een oproep tot testen gegeven en Beter Bed heeft vanwege die waarschuwing en de in reactie daarop getroffen voorzorgsmaatregelen schade geleden.
4.5.
Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat het begrip “verbintenissen uit onrechtmatige daad” moet worden beschouwd als een autonoom begrip, waaronder elke rechtsvordering valt die beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te brengen en die geen verband houdt met een “verbintenis uit overeenkomst” (HvJ EG 27 september 1988, nr. 189/87, NJ 1990, 425 (Kalfelis/Schröder).
4.6.
De rechtbank overweegt dat de vordering van Beter Bed er toe strekt de aansprakelijkheid van BASF vast te stellen. Gezien de uitleg van het begrip onrechtmatige daad, zoals hierboven weergegeven, moet die vordering worden aangemerkt als een vordering op grond van onrechtmatige daad. Beter Bed spreekt BASF aan op grond van een combinatie van gebeurtenissen, maar geen daarvan houdt verband met een overeenkomst tussen BASF en Beter Bed. Dit betekent dat artikel 7 lid 2 EEX-Vo II van toepassing is.
Wat is de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis?
4.7.
Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat zowel de plaats van de schade-veroorzakende gebeurtenis (het “Handlungsort”) als de plaats waar de schade is ingetreden (het “Erfolgsort”) als zodanig kwalificeren (HvJ EU 30 november 1976, NJ 1977/494). De eisende partij, in dit geval Beter Bed, heeft de keuze om de gedaagde partij, in dit geval BASF, (behalve voor het gerecht van diens woonplaats) op te roepen voor het gerecht van het Handlungsort, dan wel van het Erfolgsort.
4.8.
In geschil is of Nederland als “Erfolgsort” kan worden aangemerkt.
4.9.
Zoals hiervoor in r.o. 4.4. is overwogen beroept Beter Bed zich onder meer op de door BASF verzonden brief van 5 oktober 2017. BASF heeft er tijdens het pleidooi op gewezen dat zij uitsluitend met haar afnemers heeft gecommuniceerd. De brief van
5 oktober 2017 is niet aan “iedereen” verzonden en zeker niet aan Beter Bed. BASF is de verkoopmaatschappij. De fabrikant van Lupranate is een andere entiteit, namelijk BASF SE te Ludwigshafen. Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op persberichten van BASF SE kunnen deze niet aan BASF worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat dit in de hoofdzaak moet worden beoordeeld, zodat dit niet van belang is voor de beslissing in dit incident.
4.10.
De rechtbank overweegt dat de brief van 5 oktober 2017 een waarschuwing bevat voor een verhoogde concentratie van een giftige stof in foam voor matrassen en er op is gericht dat er maatregelen worden genomen. De brief roept namelijk, gegeven die hogere concentratie, op tot testen: “
we ask you to provide us with a respective tank sample prior to any further processing
,
we recommend to test the foam” en “
If required, such tests should also be performed by your customer”. Het is niet onwaarschijnlijk dat de voorzorgs-maatregelen die Beter Bed stelt te hebben genomen naar aanleiding van de waarschuwing die door middel van die brief is uitgegaan schade is waarvoor BASF ten opzichte van Beter Bed aansprakelijk kan worden gehouden.
Het is evenmin onwaarschijnlijk dat die schade zich in Nederland, om precies te zijn in dit arrondissement, heeft voorgedaan. De rechtbank wijst daarbij op de aard van de door Beter Bed gestelde schade, waarbij het om beduidend meer gaat dan alleen zuivere vermogensschade die intreedt op de (Nederlandse) bankrekening van Beter Bed.
Ook wijst de rechtbank op de vestigingsplaats van beide eiseressen in dit arrondissement.
Conclusie
4.11.
De vordering in het bevoegdheidsincident wordt afgewezen omdat de door BASF aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
4.12.
BASF zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
5.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
5.3.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
5.4.
In beginsel wordt ter comparitie aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
5.5.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling vonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt BASF in de kosten van het incident, aan de zijde van Beter Bed tot op heden begroot op € 543,00,
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te
's-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
6.5.
bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
6.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
4 december 2019voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met mei 2020, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
6.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
6.8.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
6.9.
wijst partijen er op, dat voor de zitting een dagdeel zal worden uitgetrokken.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2019.