De bewijsbeslissingDe eerste vraag die de politierechter moet beantwoorden is de vraag of wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachten het tenlastegelegde hebben begaan.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat artikel stelt in de eerste plaats strafbaar het ‘wederrechtelijk’ binnendringen van een woning, besloten lokaal en/of erf dat bij een ander dan de verdachte in gebruik is. In de tweede plaats stelt deze bepaling strafbaar het geval waarin iemand zich wederrechtelijk op die plekken bevindt en gevorderd wordt om zich te verwijderen maar aan die vordering niet voldoet.
De strekking van art. 138, eerste lid, Sr brengt mee dat als ‘binnendringen’ in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd het betreden van een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, indien degene die zich daarin of daarop begeeft, zulks doet tegen de voor hem — hetzij door een verklaring van de rechthebbende, hetzij op grond van enige andere omstandigheid — onmiskenbare wil van de rechthebbende. Door toevoeging van het woord ‘wederrechtelijk’ is buiten twijfel gesteld dat het binnentreden — ook al geschiedt dit tegen de wil van de rechthebbende — niet strafbaar is indien dit uit anderen hoofde gerechtvaardigd zou zijn of niet is gebleken van enig eigen, aan het objectieve recht te ontlenen bevoegdheid van de verdachte om in het pand te verblijven. De stelling dat een bezetting gerechtvaardigd is omdat daarmee een hoger doel is gediend, vormt niet zo’n rechtvaardiging.
Op grond van de hiervoor door de politierechter vastgestelde feiten en omstandigheden en uit de gebezigde bewijsmiddelen vloeit rechtstreeks voort dat de verdachten zich op de tenlastegelegde datum hebben schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde lokaalvredebreuk. De verdachten zijn gezamenlijk het erf van aangever op gegaan en hebben gezamenlijk de stal van aangever betreden. Dat dit tegen de onmiskenbare wil van de rechthebbende is geweest, is zonneklaar. In ieder geval was voor ieder van de actievoerders voorzienbaar dat dit tegen de wil van de stalhouder zou zijn. Het binnendringen door de verdachten was ook wederrechtelijk. Wederrechtelijkheid als bestanddeel van de delictsomschrijving moet aldus worden uitgelegd dat iemand in strijd met het objectieve recht, dat wil zeggen zonder toestemming van de rechthebbende ofwel zonder daartoe gerechtigd te zijn, heeft gehandeld. Dat daarvan sprake is, is ook zonneklaar. Maar ook overigens hebben de verdachten in strijd met het recht gehandeld, nu er, zoals hiervoor overwogen, ook geen andere rechtvaardiging voor hun handelen heeft bestaan.
De politierechter acht – mede op basis van eigen waarneming van de beelden ter terechtzitting– genoegzaam komen vast te staan dat sprake is geweest van het zich de toegang tot de stal verschaffen door middel van braak of verbreking. Daarmee is voldoende wettig bewijs geleverd. Het gaat hier om een gezamenlijk en gecoördineerd optreden. Het kan niet anders dan dat daar een mate van planvorming aan vooraf is gegaan. Ieder van de verdachten heeft zich aan dat plan gecommitteerd en niemand is van de uitvoering van het plan afgeweken. Dat bij de uitvoering van de voorgenomen stalbezetting toevlucht zou moeten worden gezocht in braak of verbreking lag als een zeer voorzienbare mogelijkheid in dat plan en de uitvoering ervan besloten. Door zich bij de uitvoering van het plan aan te sluiten, eraan mee te doen en dus ook mede uitvoeringshandelingen te verrichten, zijn alle verdachten strafrechtelijk als medepleger voor het geheel verantwoordelijk te houden. Dat een of meer van de terechtstaande verdachten mogelijk niet zelf de braakhandelingen hebben verricht, doet daar niet aan af. Dat betekent ook dat ten aanzien van alle verdachten o.g.v. het tweede lid van art. 138 Sr op die grond is komen vast te staan dat het binnendringen wederrechtelijk is geweest.
Voor zover in het kader van de bewijsvraag de aandacht is gevestigd op de onduidelijkheid over de vraag of de terechtstaande verdachten daadwerkelijk dezelfde personen betreffen waar de politie over spreekt als de personen die geen aanstalten maakten om aan de vordering te voldoen, overweegt de politierechter dat deze onduidelijkheid niet tot een vrijspraak kan leiden. Deze kwestie kan redelijkerwijs alleen maar van belang zijn voor de vraag of verdachten zich aan de tenlastegelegde lokaalvredebreuk hebben schuldig gemaakt door ‘wederrechtelijk in de stal vertoevende’ zich niet aanstonds op vordering van of vanwege de rechthebbende te hebben verwijderd. Aan verdachten is echter ook het wederrechtelijk binnendringen van het erf van aangever tenlastegelegd. Dat elk van de verdachten als medepleger zich daaraan heeft schuldig gemaakt, is duidelijk. Dat was ook de bedoeling, op een andere manier zou immers de stal niet bezet konden worden. Het collectieve optreden was op die bezetting gericht teneinde vermeende misstanden te kunnen aantonen. Of een of meer van de verdachten wel of niet tot de laatste groep heeft behoord, kan dan ook niet leiden tot een integrale vrijspraak.
Dat – zoals nog is aangevoerd – geen bewijs is voor de vaststelling dat geen sprake was van een besloten erf, dan verwerpt de politierechter die stelling, nu die vaststelling rechtstreeks kan worden afgeleid uit de aangifte van [slachtoffer 1] . Anders dan kennelijk de verdediging meent, is daar juridisch geen verder steunbewijs voor vereist om dat te kunnen vaststellen. De politierechter heeft ook geen twijfel erover dat het ging om een besloten erf.
De bewezenverklaring.
De politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 13 mei 2019 te Boxtel tezamen en in vereniging met anderen, op het besloten erf, aan de [adres 1] bij [slachtoffer 1] , wederrechtelijk is binnengedrongen door middel van verbreking
en/of
wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met zijn/haar mededaders niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
1. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/15 e.v.), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
“Ik doe aangifte van vernieling aan de deur van onze stal en huisvredebreuk. We hebben niemand toestemming gegeven voor het plegen van deze feiten.
Ik ben eigenaar van het varkensbedrijf genaamd [slachtoffer 1] aan de [adres 1] nummer [huisnummer] in Boxtel (...) We hebben een tweetal mensen extra in dienst. (…) Een van deze twee medewerkers zijn naam is [slachtoffer 2] en woont in een chalet bij het bedrijf. Hij woont daar samen met zijn vrouw en twee kinderen. (…)
Het is onmogelijk om zonder sleutel de deuren te openen. Of er moet geweld aan te pas komen. (...)
Vandaag maandag 13 mei 2019, omstreeks 12.30 uur werd ik gebeld door mijn medewerker [slachtoffer 2] . Hij belde me volledig in paniek op. Hij vertelde me dat er personen de stallen binnen waren gedrongen en dat ze binnen zaten. Hij vertelde me dat ze dit gedaan hadden door middel van de deur te forceren. Ik ben toen snel naar de locatie [adres 1] gereden. (…) Ik zag dat de grote twee openslaande deuren die wij normaliter niet in gebruik hebben open stonden. Ik zag dat het nachtslot wat verbogen was en dat de deur geforceerd was.”
2. een proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/18 e.v.), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
“V: Kunt u summier herhalen wat er gisteren 13 mei 2019 gebeurd?
A: Ik werd rond 12.30 uur gebeld door een medewerker dat er mensen de stal in Boxtel waren binnen gedrongen. Ik ben toen naar de stal gegaan. Onderweg heb ik meteen de politie gebeld. (…) De mensen hebben geweld gebruikt om de stal binnen te komen. Dit is ook gefilmd. Op de beelden is duidelijk te zien dat de deur van mijn stal geforceerd wordt. Er is ook duidelijk te zien dat mijn medewerkers aan de kant worden geduwd en dat zij geen geweld schuwen.
V: In de melding naar de politie spreekt u over een filmpje. Over welk filmpje gaat dit en op welke datum is deze opgenomen?
A: Dat gaat over het filmpje waarop de te zien is dat de demonstranten de schuur van het bedrijf open breken. Ik heb dit filmpje via via in mijn bezit gekregen. Ik weet het exacte tijdstip niet, maar het filmpje is gemaakt op 13 mei 2019. Ik heb om 12.48 uur de politie gebeld en enkele minuten daarvoor werd de deur geforceerd. (…)
V: Weet u wie de deur forceerde?
A: Ik weet niet wie de deur forceerde, die herken ik niet. Ik weet wel wie het filmpje gemaakt heeft, [getuige] . Zij heeft de Noorse nationaliteit. Zij is al eerder in de stal geweest.
V: U verklaard dat [getuige] al eerder in de stal is geweest. Wat kunt u daarover
verklaren?
A: Daarvoor heb ik ook de politie gebeld, de exacte datum weet ik niet meer. Dit is ongeveer 2 a 3 maanden geleden. Zij is toen samen met een ander persoon in de stallen geweest middels een niet afgesloten deur. Zij heeft toen binnen in de stal gefilmd. Zij heeft toen wel een deur geforceerd om weer uit de stal te komen. Ik ben toen aan het politie in Boxtel geweest om een melding te maken. Er is toen besloten om het enkel bij een melding te laten, er is geen aangifte gedaan.
(…)
V: Hoeveel personen hebben de verbrekingshandelingen verricht?
A: Ik heb dit gezien op het filmpje, het waren 5 personen.
V: Hoe forceerde men de deur?
A: Met een schep. En ik dacht dat men ook een deurscharnier gebruikte voor het forceren van de deur.
(…)
V: Staat er op u terrein aangegeven “verboden voor onbevoegden”? En zo ja, waar staat dit aangegeven?
A: Ja, die staan er. Op de poort, voor aan bij het bedrijf. Dit is een blauw bordje met de tekst “Verboden voor onbevoegden, artikel 461”
3. een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 13 mei 2019 (blz. IV/26 e.v.), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op maandag 13 mei 2019, omstreeks 13: 00 uur, was ik aanwezig op de varkensboerderij gelegen aan de [adres 1] in Boxtel. Tijdens het verzorgen van de varkens zag en hoorde ik dat een van de deuren van stal op en neer ging. Ik zag een grote groep mensen de stal binnengaan. Ik zag dat deze personen allemaal wit kleurige overals droegen.”
4. Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/28 e.v.), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
“Wij zagen dat er schade was toegebracht aan een toegangsdeur van één van de stallen. Wij hoorden de heer [slachtoffer 1] verklaren dat dit een deur was die normaliter altijd gesloten was omdat deze rechtstreeks bij de zogenoemde elektrische ruimte uitkwam. De dierenactivisten hebben deze deur opengebroken waardoor er schade ontstond aan de afsluiting van deze deur.”
5. De eigen waarneming van de politierechter naar aanleiding van de ter terechtzitting van 6 november 2019 getoonde beelden, voor zover inhoudende het volgende:
“De actievoerders weten de toegang tot de stallen te verkrijgen door de toegangsdeur te forceren en bij het betreden van de stallen wordt een persoon, kennelijk een ter plaatse aanwezige medewerker, aan de kant geduwd.”
6. Een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aanhouding (blz I/84 e.v.), opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op maandag 13 mei 2019 was ik, verbalisant [verbalisant 3] , als pelotonscommandant van de Mobiele Eenheid belast met de handhaving van de openbare orde aangaande een bezetting van de stallen van een varkensboerderij aan de [adres 1] nummer [huisnummer] te [plaats] , gemeente Boxtel. (…)
Omstreeks 21.00 uur waren inzet gereed op de locatie. Door de officier van dienst van de politie, [verbalisant 5] , is om 21.22 uur aan de in de stal aanwezige personen gevorderd om het pand te verlaten. Deze vordering is middels een geluidsversterker aan een ieder in de stal ten gehore gebracht, dit in de Nederlandse en Engelse taal. De commandant van de Romeo's hebben gehoord dat de vordering duidelijk was en tevens goed te verstaan.
Hier hebben een groep van circa 30 personen aan voldaan. Deze personen zijn gefotografeerd en door middel van een identiteitsbewijs geïdentificeerd. Van de identiteitskaart werd tevens een foto gemaakt. Deze personen werden op de binnenplaats van de boerderij tijdelijk opgehouden om ze op een later moment veilig te kunnen begeleiden. Dit duurde ongeveer tot 21.49 uur. Verbalisant [verbalisant 4] zag dat nadat de 30 personen de stal hadden verlaten een grote groep activisten in de stal bleven staan. De activisten bleven aan de achterzijde van de stal staan en hebben niet gereageerd op de vordering. Omstreeks 22.02 uur zag ik, [verbalisant 4] dat overige personen die zich nog in de stal bevonden zich in de richting van de uitgang begaven. Hierop hebben de ME leden van sectie 1.01 de identiteit van deze overige personen vastgelegd en door middel van foto's vastgelegd. Deze foto's zijn allemaal gemaakt na 22.02 uur. Na deze controle zijn enkele van deze personen aangehouden ter zake het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Deze personen zijn overgebracht door een India voertuig naar het cellencomplex gelegen aan de [adres 2] te 's-Hertogenbosch.
De overige personen welke naderhand de stal verlaten hebben zijn vervolgens aangesloten bij de reeds opgehouden personen. Op dit moment ontstond er een groep van ongeveer 106 personen op de binnenplaats van de boerderij. Enige tijd later kregen wij de opdracht om deze groep te scheiden. De groep die na 22.02 uur de stal verlieten en dus niet voldeden aan de directe vordering moesten worden vervoerd naar het politiebureau te Eindhoven.
De personen die dus na 22.02 uur zijn gefotografeerd, zijn apart vervoerd richting het politiebureau te Eindhoven.”
7. een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 12 juli 2019 (blz. IV/2 e.v.), voor zover
inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op maandag 13 mei 2019, was ik, verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4] als pelotonscommandant op de [adres 1] te Boxtel. Aldaar werd een varkensstal bezet door een grote groep dierenactivisten.
(…)
Toen wij ter plaatse kwamen zagen wij een grote groep personen voor het genoemde pand staan. Hier stonden enkele honderden personen. (…)
In de afspraken die ik met Officier van Dienst verbalisant [verbalisant 5] had gemaakt werd afgesproken dat verbalisant [verbalisant 5] een vordering zou doen om de in de varkensstal aanwezige activisten te vorderen de stal te verlaten. Deze vordering is door verbalisant [verbalisant 5] gedaan omstreeks 21.27 uur. (…) [commandant] van de Aanhoudingseenheid gaf mij portofonisch omstreeks 21.29 uur door dat de vordering in de gehele stal te horen was. Na deze vordering heeft een groep activisten de stal verlaten. Sectiecommandant [verbalisant 4] gaf aan dat dit een groep van 30 personen betrof. Sectiecommandant [verbalisant 4] gaf vervolgens door dat er circa 70 activisten in de varkensstal achterbleven en niet voldeden aan de, door de officier van dienst [verbalisant 5] , gedane vordering.
Omstreeks 22.02 uur hoorde ik dat de nog in de stal aanwezige personen alsnog de stal wensten te verlaten. Mij is niet duidelijk of dit op grond van een nieuwe vordering is gedaan, dan wel of dit op initiatief van de activisten zelf is gebeurd. Ook deze groep van circa 70 personen hebben plaats genomen op de binnenplaats voor de varkensstal. In totaal stond hier op dat moment een groep van circa 100 personen.
Onder begeleiding van de politie zijn alle aangehouden activisten begeleid naar de arrestantenvoertuigen en naar een touringbus. Deze touringcarbussen waren georganiseerd door de Politie ten einde alle verdachten over te kunnen brengen naar een plaats van ophouding. De 68 personen werden verdeeld in de touringcar bussen en getransporteerd naar de [adres 3] te Eindhoven. (…)
Met zekerheid is te stellen dat de 68 personen die vervoerd zijn naar de [adres 3]
ook de personen zijn die als laatste uit de stal zijn gekomen.”
8. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/4), opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op maandag 13 mei 2019 om 21:27 uur betrad ik samen met collega [verbalisant 6] in het bijzijn van aangever [slachtoffer 1] , de varkenstallen gevestigd aan de [adres 1] te Boxtel. In het varkensstallen troffen wij een grote groep activisten aan gekleed in witte overalls en zwarte t-shirt. Door mij, verbalisant [verbalisant 5] werd de groep activisten middels megafoon gevorderd de stallen te verlaten. Dit gebeurde op luide en niet mis te verstane wijze. De activisten bevonden zich geclusterd in een grote lange gang. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , vorderde de aanwezige personen de stallen direct te verlaten aan zijde waar ik, mij verbalisant bevond. Ik deelde de activisten mede, dat de personen die zouden voldoen aan de vordering, niet zouden worden aangehouden en dat buiten de identiteit zou worden vastgesteld. Ik, verbalisant [verbalisant 5] deelde mede dat degene, die niet zouden voldoen aan de vordering, zich schuldig maakte aan een strafbaar feit en zouden worden aangehouden. Tevens deelde ik hen mede dat zij zich schuldig zouden maken aan een strafbaar feit als zij binnen 48 uur zich in een varkensstal zouden begeven. Wij, verbalisanten zagen dat enkele activisten aan de vordering voldeden en zich volgens aangewezen route naar de uitgang begaven. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb tevens de vordering in het Engels op en niet misverstane wijze gedaan middels de megafoon. Wij, verbalisanten zagen dat een grotere groep direct hierop reageerde en eveneens vertrok richting uitgang, De achtergebleven activisten kwamen niet in beweging en bleven staan. Ik, verbalisant, heb wederom de vordering in de Engelse taal en in de Nederlandse taal gedaan waarbij werd aangegeven dat de aanwezige personen 5 minuten de tijd kregen om het pand te verlaten. Wij, verbalisanten, zagen dat er wederom een aantal personen gefaseerd aanstalten maakte richting de uitgang. Wij, verbalisanten zagen dat een vrouw, die ver achterin de groep stond, naar voren kwam gesneld en verschillende personen gebaarde terug te komen of personen terugtrok die in beweging kwamen om in de aangegeven richting het pand te verlaten. Wij, verbalisanten zag dat ook anderen dit deden bij activisten die aanstalten maakte te vertrekken. Na enkele minuten heb ik wederom op dezelfde wijze, zoals hierboven omschreven, twee keer gevorderd waarbij ik, verbalisant [verbalisant 5] heb aangegeven dat dit laatste mogelijkheid is om aan de vordering te voldoen. Wij, verbalisanten zagen dat de overgebleven activisten in de stal bleven en zich niet begaven in de richting van de uitgang,. Wij, verbalisanten hebben omstreeks 21:35 uur de stal verlaten en brachten de Mobiele Eenheid op de hoogte dat de overige activisten geen aanstalten maakten en zich schuldig maakten aan een strafbaar feit.”
9. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] (aangever) d.d. 13 mei 2019 (blz. IV/24 e.v.), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik ben samen met de politie omstreeks 21:30 uur, de varkensstal binnengegaan. (…) Ik hoorde en zag dat een van de politiemannen door de microfoon zei dat de mensen die binnen in de stallen zaten eruit konden komen. Ik hoorde dat hij zei dat de mensen die vrijwillig wilden gaan zich naar buiten moesten begeven. Ik hoorde dat hij zei dat als ze hier geen gehoor aan zouden geven dat ze dan aangehouden zouden worden. Dit heeft die politieagent meerdere malen aangegeven zowel in de Nederlandse taal als inde Engelse taal.”
10. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/51), opgemaakt door [verbalisant 7] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op maandag 13 mei 2019, omstreeks 21:27 uur, bevond ik mij samen met enkele leden van de ME en de collega's van het Basisteam in de stal. Ik stond in het gangpad waar ik op enkele meters afstand van mij de actievoerders zag staan. Ik zag dat collega [verbalisant 5] de actievoerders ging toespreken. Ik zag dat hij door een megafoon op luide en niet te misverstane wijze in de richting van de actievoerders sprak. Ik hoorde hem zeggen: "Hier spreekt de politie. Ik vorder van u dat u deze stal direct verlaat. Indien u niet aan deze vordering voldoet wordt u aangehouden. Indien u nu vertrekt wordt u niet aangehouden en zal alleen uw identiteit worden vastgesteld. Indien u binnen 48 uur toch deze stal opnieuw betreedt zal u worden aangehouden". Ik hoorde dat collega [verbalisant 5] deze tekst ook in de Engelse taal herhaalde. Ik hoorde dat voornoemde tekst of woorden van gelijke strekking meerdere keren in zowel de Nederlandse als wel de Engelse taal door de Megafoon in de richting van de actievoerders werd herhaald.
Ik zag dat diverse actievoerders de stal vervolgens verlieten. Ik zag dat ze buiten de stal werden opgevangen door de ME.”
11. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2019 (blz. IV/52), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik, verbalisant [verbalisant 4] , hoorde dat de officier van dienst [verbalisant 5] om 21.22 uur via een geluidsversterker sprak in de richting van de activisten welke zich in de varkensstal bevonden. Ik hoorde dat hij zei: "Hier spreekt de politie. Ik vorder van u dat u deze stal direct verlaat. Indien u niet aan deze vordering voldoet wordt u aangehouden. Indien u nu vertrekt wordt u niet aangehouden en zal alleen uw identiteit worden vastgesteld. Indien u binnen 48 uur toch deze stal opnieuw betreedt zal u worden aangehouden".
Ik hoorde dat hij in de Nederlandse en Engels taal sprak. Ik zag dat er ongeveer 30 personen de stal verlieten. (…) Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag dat nadat de 30 personen de stal hadden verlaten er een grote groep activisten achter bleef in de stal. Deze activisten betreffen de 68, later te noemen, verdachten van de lokaalvrede breuk. Ongeveer 30 tot 60 minuten later zag ik dat de overige demonstranten uit de stal gelopen kwamen. Dit was ruim nadat door collega [verbalisant 5] de vordering was gedaan. (…) Deze personen werden vervolgens opgehouden aan de achterzijde van de stal. (…) Enkele minuten later kreeg ik, [verbalisant 4] de opdracht om de 68 personen die later de stal waren uitgelopen, te laten aanhouden en te vervoeren met een touringcar. De groep van 68 personen werd vervolgens onder ME-begeleiding naar touringcarbussen gebracht. Deze touringcarbussen waren georganiseerd door de Politie ten einde alle verdachten over te kunnen brengen naar een plaats van ophouding. De 68 personen werden verdeeld in de touringcar bussen en getransporteerd naar de [adres 3] te Eindhoven. Met zekerheid is te stellen dat de 68 personen die vervoerd zijn naar de
[adres 3] ook de personen zijn die als laatste uit de stal zijn gekomen.”
12. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/6 e.v.) met bijlage, opgemaakt door [verbalisant 8] , met betrekking tot de aanhouding van verdachten op ophoudlokatie [adres 3] Eindhoven, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Vanuit het SGBO was besloten dat alle verdachten vanuit Boxtel onder begeleiding van de mobiele eenheid werden overgebracht naar dit hoofdbureau van politie, waar de aanhouding, voorgeleiding en insluiting diende te gaan gebeuren. In totaal handelde dit om achtenzestig (68) verdachten, welke onder begeleiding van de mobiele eenheid zouden worden aangeboden. (...)
WERKWIJZE AANHOUDING / VOORGELEIDING
De verdachten werden op mijn verzoek aangeboden in zes (6) groepen van telkens tien
(10) verdachten, waarbij de zevende (7e) groep bestond uit acht (8) verdachten; een
totaal van achtenzestig (68) verdachten.
Per groep werden deze door personeel van de mobiele eenheid naar de intakelocatie begeleid, waar zij ter plaatse door mij werden aangehouden en voorgeleid. Daarbij werden de tijdstippen van aanhouding, voorgeleiding en ophouden voor onderzoek per groepsaanhouding geregistreerd in een Microsoft Excelbestand met de naam "SGBO
Boxtel". Dit bestand werd daarna na identificatie aangevuld met de persoonsgegevens van de respectievelijke verdachten en de daarbij behorende bijzonderheden.
Daarbij werd elke verdachte per persoon fysiek voorzien van een uniek nummer, te starten met nummer één (1) voor de eerste verdachte en daarna een oplopende nummering voor de daaropvolgende verdachten. Daarbij werden de verdachten tezamen met ieders eigen nummer, een foto per verdachte met dat nummer en een corresponderende intakemap met hetzelfde nummer het proces van intake ingevoerd, waarbij de identiteitsvaststelling werd verricht. Door middel van die werkwijze werd voorkomen dat er identiteiten / verdachten verwisseld zouden kunnen worden of er vergissingen zouden kunnen ontstaan over wie welke verdachte was. Op eenzelfde wijze werden de fouilleringen per verdachte van dit unieke nummer voorzien.
Dit Excelbestand is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.”
N.B.: de politierechter stelt aan de hand van deze bijlage vast dat elk van de terechtstaande verdachte daarop staat genoemd.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van de verdachten uitsluiten. De verdachten zijn daarom strafbaar voor hetgeen te zijne/hare laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 138 van het Wetboek van Strafrecht.
De overwegingen die tot de beslissing hebben geleid
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de politierechter gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de politierechter het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de politierechter bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De politierechter heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachten hebben zich schuldig gemaakt aan een gekwalificeerde vorm van lokaalvredebreuk. Zij hebben gezamenlijk zonder toestemming het erf van aangever op gegaan en een deel van de groep heeft vervolgens ook nog een stalbezetting uitgevoerd. Zonder daartoe gerechtigd te zijn en zonder dat voor hun handelen een objectieve rechtvaardiging was te vinden, zijn zij het erf van een varkensboer opgegaan, hebben zij zich de toegang verschaft tot de varkensstal en hebben zij deze gedurende vele uren bezet gehouden waardoor de bedrijfsvoering volledig stil kwam te liggen. Het betreden en bezetten van de stal ging bovendien gepaard met overrompeling en een lichte vorm van geweld richting een aanwezige medewerker, die zich plotseling geconfronteerd zag met een grote hoeveelheid actievoerders.
Door het handelen van verdachte is schade veroorzaakt aan de staldeur en, naar mag worden aangenomen, zal de aanwezigheid van een grote groep personen in de stal ook geen positieve bijdrage hebben geleverd aan het welzijn van de daar aanwezige dieren. Verdachten hebben een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de staleigenaar. Verdachten hebben ook nog inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de medewerker van de staleigenaar. Deze medewerker woont op het bewuste terrein samen met zijn gezin. Ook voor hen zal de actie van de verdachten vooral negatieve gevolgen hebben gehad als het gaat om hun gevoel van veiligheid in en nabij hun eigen woning.
Deze actie heeft verder niet alleen bij de getroffen varkensboer maar ook bij andere boeren geleid tot gevoelens van onzekerheid en onveiligheid. Ook heeft de actie van de verdachten geleid tot gevoelens van boosheid en verontwaardiging onder voornamelijk boeren.
Voor al deze belangen hebben de verdachten kennelijk geen enkel oog gehad. Zij hebben uitsluitend gehandeld vanuit hun persoonlijke overtuiging dat de wijze waarop dieren in de bio-industrie worden gehouden, ethisch onjuist en ontoelaatbaar is. Het staat verdachten vrij om deel te nemen aan demonstraties en op te komen voor hun idealen. Deze idealen vormen echter geen vrijbrief om de strafwet te overtreden en zeker niet om een toevlucht te zoeken naar strafbare feiten als de bewezenverklaarde lokaalvredebreuk. Om het dierenleed onder de publieke en politieke aandacht te krijgen stonden voor de verdachten legio andere legale wegen open om te bewandelen. Het enkele feit dat eventuele eerdere initiatieven – overigens is niet eens ten aanzien van alle verdachte gebleken dat zij persoonlijk eerdere initiatieven hebben ontplooid – niet tot het door hun gewenste resultaat hebben geleid, rechtvaardigt hun handelen evenmin. De politierechter rekent het de verdachten aan dat zij niet voor een mindere mogelijkheid hebben gekozen om dierenleed aan te tonen.
Ten slotte kan niet onvermeld blijven dat de actie van verdachten in negatieve zin heeft bijgedragen aan verdere polarisering tussen bepaalde groepen in de samenleving. Naarmate acties van dierenrechtenactivisten harder worden en boeren daardoor harder worden getroffen, zullen deze harder hun tegengeluid gaan laten horen. Dat blijkt wel uit het feit dat naar aanleiding van mede deze zaak ook vanuit soms ad hoc opgerichte boerenorganisaties wordt opgeroepen tot protest en tegenacties. Het handelen van verdachten draagt aldus bij aan het ontstaan van een sfeer van ontremming en escalatie waardoor het maatschappelijke vraagstuk van dierenwelzijn in de veeteelt volledig ondergesneeuwd raakt.
Dit alles maakt dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan weliswaar een licht misdrijf in de zin van de wet, maar de omstandigheden waaronder het een en ander heeft plaatsgevonden maakt deze lokaalvredebreuk ernstiger dan een gebruikelijke lokaalvredebreuk.
De politierechter veroorlooft zich de opmerking dat de doelstellingen die verdachten als ideaalbeeld voor ogen staan objectief bezien niet onsympathiek kunnen worden genoemd. De verdachten worden dan ook niet veroordeeld voor het aanhangen van dit denkbeeld, laat dat duidelijk zijn. Zij worden veroordeeld omdat zij het verkeerde middel hebben gekozen om hun idealen onder de aandacht te brengen.
De politierechter heeft bij het bepalen van de op te leggen straf vooral gelet op hetgeen in soortgelijke gevallen doorgaans aan straf wordt opgelegd. Daaruit volgt dat voor dit soort delicten meestal een geldboete of taakstraf wordt opgelegd. Naarmate het activisme ernstiger vormen aanneemt, is ook de oplegging van een al dan niet geheel voorwaardelijke gevangenisstraf niet uitgesloten.
De politierechter acht in deze zaak vanuit een oogpunt van vergelding en normbevestiging de oplegging van een geldboete van €300,- passend en geboden. Indien en voor zover een verdachte in verzekering gesteld is geweest, vindt aftrek plaats naar de norm van €50,- per dag.
De gevorderde eis van het Openbaar Ministerie acht de politierechter in dit geval nog disproportioneel.
Aangezien het niet onredelijk is om te veronderstellen dat de verdachten in de toekomst wederom zullen overgaan tot het plegen van strafbare feiten om hun overtuigingen kracht bij te zetten of om hun acties van de nodige publiciteit te kunnen voorzien, is de politierechter van oordeel dat ook de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur noodzakelijk is om de verdachten van het opnieuw plegen van dergelijke strafbare feiten te weerhouden. De duur van deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden bepaald op 2 weken.
Er is zijdens de verdachten in het kader van de straftoemeting nog een beroep gedaan op art. 359a Sv. Aangevoerd is dat in het vooronderzoek vormen zijn verzuimd bij de toepassing van de vrijheidsbenemende dwangmiddelen aanhouding, ophouden voor onderzoek en in de voorkomende gevallen de inverzekeringstelling. De politierechter laat hier in het midden of bij de aanhouding van verdachten, het ophouden voor onderzoek en/of de inverzekeringstelling vormen zijn verzuimd als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, omdat ook indien er met de verdediging vanuit moet worden gegaan dat daarvan sprake is geweest, de politierechter gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde beoordelingsfactoren (ernst verzuim, belang geschonden voorschrift en ontstane nadeel voor verachte) en ten opzichte van de op te leggen straf geen ruimte meer is voor verdere matiging. Het rechtsgevolg van strafvermindering komt immers in aanmerking indien aannemelijk is dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, welk nadeel is veroorzaakt door het verzuim en geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en die vermindering in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. De politierechter is niet gebleken of anderszins aannemelijk geworden dat deze vormen doelbewust en/of met grove veronachtzaming zijn verzuimd. Veel meer wijzen de grote schaal van het protest waar de politie mee te maken kreeg en de mêlee van gebeurtenissen die daar kort op volgden erop dat het gaat om onduidelijkheden en vergissingen aan de zijde van politie die alsdan waarschijnlijk aan niet meer te wijten zijn dan aan fouten in de onderlinge communicatie. Hoewel formeel wellicht niet in orde geweest, is de politierechter van oordeel dat de vrijheidsbeneming zodanig beperkt is gebleven dat ook het ontstane nadeel zodanig beperkt is dat toepassing van de sanctie van strafvermindering niet nodig wordt geacht.
Het verweer wordt verworpen. Het stellen van prejudiciële vragen acht de politierechter in deze zaak niet nodig nu voor de beoordeling van de zaak geen oordeel van het Hof van Justitie betreffende de uitleg van Unierecht nodig is.
In al het vorenoverwogene kunnen ook de redenen worden gevonden waarom de politierechter het hier niet aangewezen acht om toepassing te geven aan het rechterlijk pardon. Een strafoplegging heeft in deze zaak wel degelijk nog een met de strafrechtspleging na te streven doel. In het pleidooi heeft de politierechter onvoldoende argumenten ontwaard die tot een andere weging en waardering van de bij de strafoplegging in aanmerking te nemen factoren zouden moeten leiden.
De politierechter verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
De politierechter verklaart niet bewezen hetgeen verdachten meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem/haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen
wederrechtelijk in het besloten erf vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen
De politierechter verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Een
geldboeteter hoogte van 300,00 euro subsidiair 6 dagen hechtenis met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
De politierechter waardeert een in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 50 euro.
Een
gevangenisstrafvoor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelden zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De politierechter deelt de verdachten mede, dat zij binnen 14 dagen hoger beroep kunnen instellen tegen dit vonnis en maakt hun opmerkzaam op het recht ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en de griffiers is vastgesteld en ondertekend.