ECLI:NL:RBOBR:2019:6955

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
-
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde lokaalvredebreuk door dierenactivisten tijdens stalbezetting

Op 6 november 2019 heeft de politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tegen 67 verdachten, die verdacht werden van het medeplegen van lokaalvredebreuk. De zaak betreft een stalbezetting op 13 mei 2019 bij een varkensbedrijf in Boxtel, waar een grote groep dierenactivisten zonder toestemming het erf betrad en de stal bezette. De politierechter legde een geldboete op van €300,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar dit werd verworpen. De rechter oordeelde dat de actievoerders zich schuldig hadden gemaakt aan een gekwalificeerde vorm van lokaalvredebreuk, waarbij de rechten van de varkensboer en zijn gezin ernstig waren geschonden. De rechter benadrukte dat de actievoerders niet de juiste middelen hadden gekozen om hun idealen te bevorderen en dat hun handelen niet kon worden gerechtvaardigd door hun overtuigingen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwicht tussen het recht op demonstratie en de bescherming van eigendomsrechten en persoonlijke levenssfeer.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Datum uitspraak: 6 november 2019
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank, locatie ’s-Hertogenbosch op 15 augustus 2019, 27 augustus 2019 en 6 november 2019 in de zaak tegen:
  • [verdachte 1] , met parketnummer 01/115738-19;
  • [verdachte 2] , met parketnummer 01/115724-19;
  • [verdachte 3] , met parketnummer 01/116254-19;
  • [verdachte 4] , met parketnummer 01/116024-19;
  • [verdachte 5] , met parketnummer 01/116045-19;
  • [verdachte 6] , met parketnummer 01/115744-19;
  • [verdachte 6] , met parketnummer 01/115809-19;
  • [verdachte 7] , met parketnummer 01/116112-19;
  • [verdachte 8] , met parketnummer 01/116573-19;
  • [verdachte 9] , met parketnummer 01/116184-19;
  • [verdachte 10] met parketnummer 01/116172-19;
  • [verdachte 11] , met parketnummer 01/116252-19;
  • [verdachte 12] , met parketnummer 01/116224-19;
  • [verdachte 13] , met parketnummer 01/116080-19;
  • [verdachte 14] , met parketnummer 01/116540-19;
  • [verdachte 15] met parketnummer 01/116193-19;
  • [verdachte 16] , met parketnummer 01/116296-19,
allen bijgestaan door mr. [advocaat 1]
  • [verdachte 17] , met parketnummer 01/116225-19;
  • [verdachte 18] met parketnummer 01/116103-19;
  • [verdachte 19] met parketnummer 01/116061-19
  • [verdachte 20] , met parketnummer 01/116593-19;
  • [verdachte 21] , met parketnummer 01/116266-19;
  • [verdachte 22] met parketnummer 01/116064-19;
  • [verdachte 23] , met parketnummer 01/115808-19;
  • [verdachte 24] , met parketnummer 01/116584-19;
  • [verdachte 25] , met parketnummer 01/115630-19;
  • [verdachte 26] , met parketnummer 01/116038-19;
  • [verdachte 27] , met parketnummer 01/116105-19;
  • [verdachte 28] met parketnummer 01/116077-19;
  • [verdachte 29] , met parketnummer 01/116088-19;
  • [verdachte 30] , met parketnummer 01/115746-19;
  • [verdachte 31] , met parketnummer 01/116147-19;
  • [verdachte 32] , met parketnummer 01/116176-19,
allen bijgestaan door mr. [advocaat 2]
  • [verdachte 33] , met parketnummer 01/115634-19;
  • [verdachte 34] , met parketnummer 01/116598-19;
  • [verdachte 35] , met parketnummer 01/115833-19;
  • [verdachte 36] , met parketnummer 01/116011-19;
  • [verdachte 37] , met parketnummer 01/116590-19;
  • [verdachte 38] , met parketnummer 01/116567-19;
  • [verdachte 39] , met parketnummer 01/116063-19;
  • [verdachte 40] , met parketnummer 01/116555-19;
  • [verdachte 41] , met parketnummer 01/116606-19;
  • [verdachte 42] , met parketnummer 01/116543-19;
  • [verdachte 43] , met parketnummer 01/116554-19;
  • [verdachte 44] , met parketnummer 01/116352-19;
  • [verdachte 45] , met parketnummer 01/116579-19;
  • [verdachte 46] , met parketnummer 01/116053-19;
  • [verdachte 47] , met parketnummer 01/116044-19,
  • [verdachte 48] , met parketnummer 01/116574-19,
allen bijgestaan door mr. [advocaat 3]
  • [verdachte 49] , met parketnummer 01/115699-19;
  • [verdachte 50] , met parketnummer 01/115654-19;
  • [verdachte 51] , met parketnummer 01/116113-19;
  • [verdachte 52] , met parketnummer 01/116548-19;
  • [verdachte 53] , met parketnummer 01/115832-19;
  • [verdachte 54] , met parketnummer 01/115669-19;
  • [verdachte 55] , met parketnummer 01/116177-19;
  • [verdachte 56] , met parketnummer 01/116194-19;
  • [verdachte 57] , met parketnummer 01/116223-19;
  • [verdachte 58] , met parketnummer 01/115698-19;
  • [verdachte 59] , met parketnummer 01/116585-19;
  • [verdachte 60] , met parketnummer 01/116566-19;
  • [verdachte 61] , met parketnummer 01/116557-19;
  • [verdachte 62] , met parketnummer 01/116178-19;
  • [verdachte 63] , met parketnummer 01/116091-19;
  • [verdachte 64] , met parketnummer 01/116032-19;
  • [verdachte 65] , met parketnummer 01/116121-19;
  • [verdachte 66] , met parketnummer 01/116127-19,
allen bijgestaan door mr. [advocaat 4]
(…)
De zaken van bovengenoemde verdachten zijn allen gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld.
(…)
De officier van justitie draagt de zaak voor.
(…)
De politierechter deelt mede de korte inhoud van het dossier.
(…)
De officieren van justitie voeren het woord overeenkomstig het schriftelijk requisitoir.
(…)
De officier van justitie eist:
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Aan de raadslieden wordt de gelegenheid gegeven het woord te voeren.
(…)
Aan de officier van justitie wordt de gelegenheid gegeven te reageren op hetgeen door de verdediging is aangevoerd.
(…)
Aan de verdediging wordt de gelegenheid gegeven te reageren op hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd.
(…)
Aan de verdachten wordt de gelegenheid gegeven tot het voeren van het laatste woord.
(…)
De politierechter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad. Na gehouden beraad hervat de politierechter het onderzoek en verklaart aansluitend het onderzoek gesloten. De politierechter zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS
De tenlastelegging.
Aan de verdachten is telkens ten laste gelegd dat:
hij/zij op of omstreeks 13 mei 2019 te Boxtel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, op/aan de [adres 1] bij [slachtoffer 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, en/of zijn/haar/hun mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen door middel van braak en/of verbreking en/of wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met zijn/haar/hun mededader(s), althans alleen, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd

Inleiding

Aan de orde is de uitspraak in de zaken tegen in totaal 67 verdachten die terecht hebben gestaan op de verdenking van het medeplegen van lokaalvredebreuk. Het gaat hier om de zaak van de zogenaamde stalbezetting op 13 mei 2019 bij het varkensbedrijf van [slachtoffer 1] gevestigd aan de [adres 1] te [plaats] , gemeente Boxtel.

Vaststelling feiten

De politierechter stelt, alvorens over te gaan op de beantwoording van de vragen uit artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering, op grond van de stukken in het dossier onder meer vast dat op die datum rond 12:30 uur een grote groep personen behorende tot de actiegroep “Meat the victims” het erf van het [slachtoffer 1] heeft betreden en dat een deel van die groep ook de stallen is binnengedrongen. De actievoerders hebben de toegang tot de stallen weten te verkrijgen door de toegangsdeur te forceren. In totaal ging het om 200 à 250 actievoerders. Medewerkers van het bedrijf waren ter plaatse toen de actievoerders het terrein van het bedrijf betraden en de stal bezetten. De eigenaar van het bedrijf werd door een van deze medewerkers in paniek gebeld met de mededeling dat een grote groep personen bezit had genomen van de stallen. Deze medewerker woont samen met zijn gezin in een chalet op het terrein van het varkensbedrijf. Vervolgens werd door de eigenaar de politie ingeschakeld.
Toen de politie rond 12:57 uur ter plaatse kwam, bevond een deel van de actievoerders zich buiten de stallen en een deel bevond zich binnen in de stallen. Door de actievoerders zijn beelden gemaakt van het forceren van de toegangsdeur en van de bezetting binnen in de stal. Op de beelden die ter terechtzitting zijn getoond, is te zien dat na het forceren van de toegangsdeur een medewerker van het bedrijf door actievoerders aan de kant wordt geduwd en dat actievoerders de stal betreden.
De stalbezetting heeft vervolgens enige uren geduurd. In de tussentijd verzamelden zich in de nabijheid van de stallen steeds meer personen die steun kwamen betuigen aan de staleigenaar. De gemoederen raakten in de loop van de tijd steeds verder verhit, er werd kennelijk alcohol genuttigd en er werd een soort ‘tegenprotest’ gevoerd; ook werden voertuigen van activisten in de sloot geduwd of raakten anderszins beschadigd. De openbare orde dreigde ernstig verstoord te raken.
Rond 21:00 uur werd de Mobiele Eenheid ingezet om een einde te maken aan de stalbezetting. Tegen half 10 ‘s avonds werd door de politie aan de in de stal aanwezige personen middels een megafoon in zowel de Nederlandse als de Engelse taal een eerste vordering gedaan om het pand te verlaten. Politieagenten die op dat moment in de stal aanwezig waren, verklaren dat de vordering goed en duidelijk verstaanbaar te horen was binnen in de gehele stal. De actievoerders werd medegedeeld dat de personen die zouden voldoen aan de vordering niet zouden worden aangehouden en dat de personen die niet voldeden aan de vordering zich schuldig maakten aan een strafbaar feit en dat zij zouden worden aangehouden. Een groep van ongeveer 30 personen gaf vervolgens gehoor aan de vordering en verliet de stal. Deze groep werd op de binnenplaats van de boerderij tijdelijk opgehouden.
Vervolgens werd voor de achtergebleven groep actievoerders in de stal een tweede vordering gedaan met aankondiging dat zij 5 minuten de tijd kregen om de stal alsnog te verlaten. Na enkele minuten is vervolgens opnieuw een vordering gedaan om de stal te verlaten. Toen is ook medegedeeld dat dit de laatste mogelijkheid zou zijn om aan de vordering te voldoen. Een groep actievoerders bleef in de stal en begaf zich niet richting uitgang. Deze actievoerders zijn uiteindelijk alsnog uit de stal gekomen. Deze groep is uiteindelijk gescheiden van de eerste groep actievoerders. De politie stelt dat met zekerheid is te stellen dat de 68 personen (feitelijk zijn het er 67: 1 persoon is twee keer genoemd) die uiteindelijk naar het politiebureau te Eindhoven zijn vervoerd en zijn aangehouden op verdenking van lokaalvredebreuk en die in deze zaak zijn gedagvaard voor de politierechter dezelfde personen zijn die als laatste uit de stal zijn gekomen ondanks meerdere vorderingen van de politie zich daaruit te verwijderen.
Hoewel het hier een groep van in totaal 67 verdachten betreft en hoewel de verdachten wellicht als collectief hebben gehandeld, staat het collectief niet terecht, maar telkens de individuele verdachte; de politierechter zal dus steeds in elke afzonderlijke strafzaak moeten beslissen over de formele voorvragen, waaronder de vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, en de materiële hoofdvragen, te weten of het tenlastegelegde is bewezen, of dat een strafbaar feit oplevert, of de verdachte strafbaar is en zo ja, welke straf of maatregel dan moet worden opgelegd.
De politierechter komt tot de volgende beoordeling.
De formele voorvragen.
De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De bevoegdheid van de rechtbank.
De politierechter is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Namens de verdachten is ten verweer betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Daartoe is - op gronden als vermeld in de pleitnota (
pleitnota deel II)- aangevoerd dat de vervolging in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde, wegens schending van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
De politierechter overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden gesteld dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijk toetsing door de rechter. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen of indien het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met “beginselen van een goede procesorde” kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
verbod van willekeur/gelijkheidsbeginsel
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Dan is sprake van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing, dat de (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van onredelijke afweging van belangen, in de eerste plaats omdat volgens hem sprake was van onduidelijkheid over de vraag of de verdachten wel of niet of onder welke voorwaarden zouden worden vervolgd. Voor de verdachten was het e.e.a. onvoldoende duidelijk en kenbaar gemaakt, aldus de raadsman.
In de tweede plaats is er volgens de raadsman zodanige onduidelijkheid ontstaan ten aanzien van de vraag of de gedagvaarde personen daadwerkelijk dezelfde personen zijn als degenen die de politie aanmerkt als de groep van 68 personen die geen gehoor gaf aan de vordering om de stal te verlaten.
In de derde plaats is er volgens de verdediging sprake van een schending van het demonstratierecht en het recht op vrije meningsuiting, dat aan de weg staat aan een vervolging.
De politierechter overweegt dat hier geen sprake is geweest van een vervolging die wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel immers niet worden ontleend.
Maar onder omstandigheden kunnen aan door andere functionarissen gedane uitlatingen of gedragingen die aan het Openbaar Ministerie zijn toe te rekenen wel het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat geen vervolging zal worden ingesteld. Bij die andere functionarissen moet ook – en misschien wel in het bijzonder – gedacht worden aan opsporingsambtenaren. Aan toezeggingen van de politie kan dus onder omstandigheden wel degelijk een dergelijk vertrouwen worden ontleend.
De politierechter heeft in de stukken in het dossier, daaronder begrepen de verklaringen van de verdachten, noch in het verhandelde ter terechtzitting voldoende feiten of omstandigheden aangetroffen die maken dat het aannemelijk is dat in deze zaak door politieambtenaren aan de verdachten zodanige uitlatingen zijn gedaan dat de verdachten op grond daarvan gerechtvaardigd erop mochten vertrouwen dat zij niet zouden worden vervolgd. Weliswaar is er tussen een aantal actievoerders en politieagenten kennelijk gesproken over het wel of niet aanhouden bij het gehoor geven aan de vordering, maar dat ziet niet op de vraag of de verdachte wel of niet zou worden “vervolgd”. Van gerechtvaardigde onduidelijkheid bij de verdachten over de vraag of zij wel of niet zouden worden vervolgd was ten tijde van het optreden van de politie dan ook geen sprake. In zoverre is geen omstandigheid gebleken die maakt dat de vervolgingsbeslissing niet tot stand is gekomen door een redelijke en billijke belangenafweging.
Er is ook nog door de verdediging aangevoerd dat sprake is geweest van een bepaalde mate van ongelijkheid in de belangenafweging bij de vervolgingsbeslissing, die – zo begrijpt de politierechter het verweer – maakt dat die beslissing niet de toets der kritiek kan doorstaan. Ook indien er sprake zou zijn van enige ongelijkheid, daarin bestaande dat de gedagvaarde activisten er slechter af komen dan de activisten die alleen maar zijn aangehouden wegens schending van de Wet op de identificatieplicht, kan die conclusie niet dragen. Dat er een belang is bij de vervolging van activisme dat strafrechtelijke grenzen lijkt te overschrijden, is moeilijk te betwisten en gelet op de beperkte opsporingscapaciteit kan nu eenmaal niet in volle omvang tegen alle strafbare feiten worden opgetreden. Dat geldt zeker in het geval van een groep activisten die naar schatting uit tussen de 200 en 250 personen bestaat zoals hier aan de orde. Het is goed verdedigbaar dat er wordt volstaan met berechting van slechts enkele van de vele activisten. Zo kan een rationeel vervolgingsbeleid een zekere ongelijkheid meebrengen. Overigens komt daar nog bij dat er maar zelden sprake zal zijn van volledig gelijke gevallen, omdat voor dat geval ook de persoonlijke omstandigheden op hoofdpunten gelijk moeten zijn. Het enkele feit dat de gedagvaarde verdachten uiteindelijk terecht dienen te staan op verdenking van een ernstiger misdrijf dan andere activisten die alleen maar zijn aangehouden wegens de Wet ID, hoewel de andere verdachten zich wellicht ook aan lokaalvredebreuk hebben schuldig gemaakt, maakt die beslissing evenmin onevenredig.
Ook overigens zijn uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die steun kunnen geven voor het oordeel dat sprake is geweest van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. In zoverre faalt dus het verweer.
De politierechter stelt verder vast dat geen sprake is geweest van een aselectieve of willekeurige keuze aan de zijde van het Openbaar Ministerie over welke verdachten zouden worden vervolgd. Integendeel, het Openbaar Ministerie heeft er bewust voor gekozen om alleen die actievoerders te vervolgen, die na de eerste vordering van de politie om de stal te verlaten, daar geen gehoor aan gaven. Actievoerders die eerder ofwel eigener beweging ofwel na de eerste vordering de stal verlieten, werden, hoewel zij zich wellicht aan hetzelfde strafbare feit hadden schuldig gemaakt als de in deze zaak terechtstaande verdachten, niet vervolgd. Het staat het Openbaar Ministerie vrij om, mede in het licht van een doelmatige besteding van de justitiële capaciteit, een dergelijke keuze te maken, terwijl deze keuze bovendien kennelijk werd ingegeven door de gedachte dat het in het geheel niet gehoor geven aan een vordering om zich te verwijderen strafwaardiger is dan het zich onmiddellijk of na de eerste vordering verwijderen.
Ook overigens zijn uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die steun kunnen geven voor het oordeel dat sprake is geweest van een apert onevenredige vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie. Ook in zoverre faalt dus het verweer. Het argument dat de vervolgingsbeslissing in redelijkheid niet kon uitvallen zoals die heeft gedaan omdat niet helder is geworden dat de gedagvaarde personen ook daadwerkelijk de tweede groep activisten betreft en dat de mogelijkheid bestaat van vergissingen daaromtrent, gaat niet op. Die kwestie is alleen van belang bij diegene die reeds wederrechtelijk vertoevende in de stal zich niet aanstonds op vordering van de eigenaar verwijderd, terwijl alle terechtstaande verdachte ook vermoedelijk aan lokaalvredebreuk hadden schuldig gemaakt doordat zij wederrechtelijk het erf van aangever hadden betreden.
schending demonstratierecht c.q. recht op vrijheid van meningsuiting
De politierechter stelt voorop dat indien het optreden van het Openbaar Ministerie leidt tot een ongerechtvaardigde schending van een grond- en/of mensenrecht, dit een factor van belang kan zijn bij de beoordeling van de vraag of de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie ‘apert onevenredig’ is. Anders gezegd: indien door het optreden van politie en justitie een ontoelaatbare inbreuk is gemaakt op grond- en/of mensenrechten, dan kan dit meebrengen dat het instellen of voortzetten van een strafrechtelijke vervolging niet meer opportuun te achten is. Maar ook voor een op deze grond uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is slechts plaats in uitzonderlijke gevallen en ook deze maatstaf noopt de strafrechter tot grote terughoudendheid en er gelden zware motiveringseisen.
De verdediging doet in dit verband een beroep op artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)(de vrijheid van meningsuiting) en artikel 11 EVRM (de vrijheid van vreedzame vergadering; demonstratievrijheid) en betoogt dat de aanhouding en daarop volgende dwangmiddelen en de verdere vervolging een ontoelaatbare inbreuk op die grondrechten opleveren.
De politierechter overweegt als volgt.
Het door artikel 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting is een zeer belangrijke verworvenheid in een democratische samenleving. Het geeft een ieder in beginsel het recht in vrijheid uiting te geven aan zijn of haar (al dan niet politieke) opvattingen. De omvang van de demonstratievrijheid vloeit voort uit de Grondwet (GW) en het EVRM. Artikel 9 GW waarborgt het recht van vergadering en betoging en vormt een onderdeel van het recht op vrijheid van vergadering (en vereniging) van artikel 11 EVRM. De tijdens een demonstratie geuite meningsuitingen worden bovendien beschermd door de artikelen 7 GW en 10 EVRM.
Ten aanzien van de vraag welke gedragingen onder het bereik van artikel 10 EVRM vallen, kan uit de rechtspraak van het EHRM worden afgeleid dat het Hof zowel een objectieve als een subjectieve toets aanlegt. Het gaat vooral om de aard van de gedraging of wat deze gedraging objectief bezien uitstraalt (de uiterlijke verschijningsvorm) en anderzijds het doel dat de persoon met die gedraging voor ogen staat c.q. de intentie waarmee die persoon de gedraging verricht.
Artikel 10 EVRM biedt al dan niet in combinatie met artikel 11 EVRM aldus bescherming aan uiteenlopende gedragingen, zoals het uitdelen van flyers, het omhooghouden van spandoeken, een protestactie in een universiteitsgebouw of het met verf besmeuren van een standbeeld.
Echter, evenals andere door het EVRM gewaarborgde vrijheden, zijn deze vrijheden niet absoluut. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kunnen zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van – onder meer – de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de rechten van anderen.
De overheid kan dus bepaalde voorwaarden, restricties of sancties opleggen en dusdoende de uitoefening van deze vrijheden beperken. Het EVRM verbindt echter strikte voorwaarden aan deze interventiemogelijkheden van de overheid. Deze - cumulatieve - voorwaarden, zoals uitgewerkt in de rechtspraak van het EHRM, houden in dat:
1) in de inmenging voorzien is bij wet;
2) deze inmenging moet strekken tot het verwezenlijken van één van de doeleinden, genoemd in het tweede lid van artikel 10 onderscheidenlijk 11 EVRM (“legitimate aim”) en
3) de inmenging noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving.
Bij dit laatste vereiste kunnen drie factoren worden onderscheiden. Er moet
a. a) sprake zijn van een “pressing social need” voor de beperking,
b) de beperking moet proportioneel zijn gelet op het beoogde doel en
c) de daarvoor aangevoerde redenen dienen “relevant and sufficient" te zijn.
Bij de vraag of de inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving spelen de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit een grote rol.
Aan de onder 1) en 2) genoemde voorwaarden in deze zaak is voldaan. Het staat voldoende vast dat de aanhouding, het ophouden voor onderzoek van de verdachten, in het voorkomende geval de inverzekeringstelling en de verdere vervolging van de verdachten terzake van lokaalvredebreuk beperkingen impliceren van de door artikelen 10 en 11 EVRM beschermde vrijheid van meningsuiting en demonstratie. Ook staat vast dat deze beperkingen bij wet zijn voorzien en een op zichzelf legitiem doel dienen. Hierbij is van belang dat, conform lid 2 van genoemde artikelen 10 en 11 EVRM, deze inbreuk op de vrijheid van meningsuiting mede tot doel had:
- het voorkomen van verdere escalatie van de situatie bij de stal op dat moment doordat ook een grote groep personen ter plaatse was gearriveerd om aan de varkensboer steun te betuigen en een confrontatie tussen actievoerders en boeren niet ondenkbeeldig was en
- het beëindigen van het vermoedelijke strafbare feit van gekwalificeerde lokaalvredebreuk, het verzekeren van het eigendomsrecht van de stalhouder waaronder begrepen wordt het waarborgen van de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de zich in die stal bevindende dieren en het beschermen van het privéleven van de medewerker en zijn gezin.
Ook aan het vereiste dat de inmenging noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving is voldaan. Daarbij heeft de politierechter het volgende in aanmerking genomen.
De verdachten hebben op 13 mei 2019 aan het begin van de middag zonder aankondiging en kennelijk met het oog op complete overrompeling gezamenlijk en in grote getalen het erf van het varkensbedrijf van [slachtoffer 1] betreden en, nadat de toegangsdeur van de stal was geforceerd, heeft een groot deel van de actievoerders de stal betreden en deze gedurende bijna 9 uren bezet gehouden. In totaal ging het om naar schatting tussen de 200 en 250 actievoerders. Door het handelen van de actievoerders is de bedrijfsvoering gedurende meerdere uren compleet stilgelegd.
Naar is betoogd hebben de actievoerders dit gedaan uit hoofde van – kort gezegd – het aantonen van dierenleed in de bio-industrie en/of het bevorderen van dierenwelzijn. De politierechter constateert echter dat de gedragingen gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm maar heel weinig strekken tot het daadwerkelijk bevorderen van dierenwelzijn. Het lijkt er integendeel veel meer op dat met de actie met name werd beoogd de publiciteit te zoeken, getuige ook de meerdere opnames die de actievoerders vooral van hun eigen optreden hebben gemaakt.
Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat op het terrein van de varkensboer de dieren onder zodanig erbarmelijke omstandigheden werden gehouden dat dit in strijd is met het recht, moet toch worden geconstateerd dat de actievoerders dat feitelijk niet hebben aangetoond met hun actie maar ook niet hebben kunnen voorkomen dat dit voortaan niet meer zou plaatsvinden. Met de wijze waarop de actie plaatsvond, kon zogezegd niet worden bereikt wat de actievoerders naar hun zeggen voor ogen stond, te weten dat dieren in de toekomst minder te lijden zouden hebben.
Voor zover het gaat om het aantonen van misstanden in de dierenteelt, neemt de politierechter in aanmerking dat kennelijk al voorafgaand aan de actie op 13 mei 2019 beelden in het bezit waren gekomen van leden van de actiegroep waarop de situatie in de betreffende stal te zien was en waarmee de activisten steun hadden voor hun betoog dat het welzijn van de dieren onder de maat was. Met het bevorderen van dierenwelzijn als hun kennelijke eerste prioriteit, had het voor de hand gelegen dat zij met die beelden onmiddellijk naar de bevoegde controle instantie waren gestapt met het verzoek om het bedrijf van de varkensboer te controleren en zo nodig tot handhaving over te gaan indien alsdan mocht blijken van onoorbare toestanden.
Gesteld noch gebleken is dat zich in de varkenshouderij zodanige feiten of omstandigheden voordeden dat geconcludeerd kan worden dat door de varkensboer in strijd met de wet is gehandeld. Wat verdachten van die wet- en regelgeving vinden, staat daar buiten. Behoudens deze aanwijzingen voor het tegendeel moet bij deze stand van zaken worden uitgegaan van het feit dat de bedrijfsvoering van het bedrijf van aangever geschiedde overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving. Dat de verdachten het niet eens zijn met de bestaande wet- en regelgeving, dat zij vinden dat dieren niet hoeven te worden gedood ten behoeve van menselijke consumptie en dat de maatschappij op dit gebied andere keuzes zou moeten maken, betreffen persoonlijke overtuigingen en keuzes. Die hoogst persoonlijke opvattingen komen hier in de kern op niet meer neer dan dat de actievoerders menen moreel hogere of betere waarden aan te hangen of een soort van hogere gerechtigheid na te streven en zich niet kunnen verenigen met iets dat niet strookt met hun opvattingen. Daarvan blijkt wel uit hun min of meer gezamenlijke laatste woord. Dat rechtvaardigt niet het overtreden van de strafwet. Evenmin kan dat gerechtvaardigd worden door de wens om deze persoonlijke overtuigingen kracht bij te zetten en aandacht te vragen voor het lot van dieren in de bio-industrie. Daarvoor staan verdachte andere, legale middelen ter beschikking.
Daarnaast hebben de actievoerders de nadelige gevolgen van hun actie niet beperkt tot het bedrijf. Op het terrein van het varkensbedrijf bevinden zich immers niet alleen de varkenstallen, maar ook de woning van een van de medewerkers van het bedrijf en zijn gezinsleden. Door hun actie hebben de actievoerders zich niet beperkt tot het beïnvloeden van de in hun ogen onethische bedrijfsvoering, maar hebben zij ook ontoelaatbaar het privéleven van deze medewerker en zijn gezinsleden geraakt.
In de kern betreft het hier dus het zonder toestemming en klaarblijkelijk ongewenst betreden van het privéterrein van de varkensboer, het bezetten van de stal en het ongeoorloofd stilleggen van het bedrijf van de varkensboer zonder dat daarmee in redelijkheid direct het na te streven doel van verbeteren van dierenwelzijn kon worden gediend. Zoals gezegd, om de maatschappelijke discussie aan te zwengelen of om misstanden aan te tonen, stonden andere wegen op, te meer nu zij al over beeldmateriaal uit de stal beschikten. De actievoerders hebben voorafgaand aan hun actie er geen blijk van gegeven naar aanleiding van die eerder gemaakte beelden het inhoudelijke gesprek te willen voeren over de wijze waarop met dieren in de georganiseerde bio-industrie idealiter of in het geval van het bedrijf van [slachtoffer 1] specifiek zou moeten worden omgegaan. Geen van de verdachten hebben de media of de politie aangezocht om hun standpunt over het voetlicht te brengen.
De gedragingen van de verdachte kunnen al met al bezwaarlijk worden aangemerkt als een betoging of demonstratie, zij dragen niet het karakter van een al dan niet in het kader van een demonstratie gevormde gemeenschappelijke meningsuiting, nodigen niet uit tot een open gedachtewisseling over dierenwelzijn in de bio-industrie en dragen dus niet bij aan het publieke debat. Andere elementen, zoals het feitelijk afdwingen van toegang en overrompeling, voeren de boventoon en sporen op geen enkele manier met een vreedzaam protest of vreedzame meningsuiting. Het handelen van verdachten wordt in dit geval niet meer beschermd door het recht van vrijheid van meningsuiting of het grondwettelijk gegarandeerde demonstratierecht.
Tegenover dit karakter van de stalbezetting door de actievoerders, de daarmee gepaard gaande lokaalvredebreuk en schending van privé- en eigendomsbelangen van de varkensboer, staat het optreden van politie en justitie. Zij hebben er onder opgaaf van begrijpelijke redenen voor gekozen om niet onmiddellijk tot ingrijpen en ontruiming over te gaan, maar om de actievoerders eerst in de gelegenheid te stellen eigener beweging een einde te maken aan de bezetting, vervolgens te beslissen om niet tot aanhouding over te gaan van de actievoerders die na de eerste vordering zich te verwijderen de stal verlieten en zich alleen te concentreren op die actievoerders die geen aanstalten maakten om de stal te verlaten, ook niet na herhaalde vorderingen van de politie om de stal te verlaten. Hoewel de politie er ook voor had kunnen kiezen om te volstaan met het op grond van artikel 3 en 7 van de Politiewet met de nodige dwang een einde maken aan de lokaalvredebreuk door de resterende actievoerders naar buiten te geleiden, kan niet gezegd worden dat de keuze van de politie om bij die resterende actievoerders ook tot aanhouding en toepassing van verdere dwangmiddelen over te gaan disproportioneel te noemen is in het licht van de wijze waarop de actievoerders optraden.
Dat uiteindelijk tot daadwerkelijke strafvervolging is besloten door de verdachten te dagvaarden voor de politierechter is evenmin buitenproportioneel.
Aldus komt de politierechter tot de conclusie dat de inbreuk op verdachtes recht op vrijheid van meningsuiting voldoet aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, dat deze inbreuk gerechtvaardigd is en dat deze inbreuk niet in strijd is met artikel 10 en/of artikel 11 EVRM.
Het voorgaande betekent dat de keuze van het Openbaar Ministerie om tot daadwerkelijke vervolging van deze laatste groep actievoerders over te gaan ook niet op deze grond apert onevenredig is te noemen. Het enkele feit dat de verdachten worden vervolgd voor een op zichzelf relatief licht misdrijf is daartoe zonder meer onvoldoende.
Het verweer faalt.
Ook overigens zijn in deze zaken geen feiten of omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden, die in de weg staan aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Dat betekent dat de officier van justitie in de vervolging kan worden ontvangen. De verweren van de verdediging op dit punt worden integraal verworpen.
Redenen voor schorsing der vervolging.
Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Nu de politierechter ook overigens geen formele beletselen ziet die in de weg staan aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak, zal de politierechter over gaan tot het beantwoorden van de materiële hoofdvragen.

De bewijsbeslissingDe eerste vraag die de politierechter moet beantwoorden is de vraag of wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachten het tenlastegelegde hebben begaan.

De tenlastelegging is toegesneden op art. 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat artikel stelt in de eerste plaats strafbaar het ‘wederrechtelijk’ binnendringen van een woning, besloten lokaal en/of erf dat bij een ander dan de verdachte in gebruik is. In de tweede plaats stelt deze bepaling strafbaar het geval waarin iemand zich wederrechtelijk op die plekken bevindt en gevorderd wordt om zich te verwijderen maar aan die vordering niet voldoet.
De strekking van art. 138, eerste lid, Sr brengt mee dat als ‘binnendringen’ in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd het betreden van een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, indien degene die zich daarin of daarop begeeft, zulks doet tegen de voor hem — hetzij door een verklaring van de rechthebbende, hetzij op grond van enige andere omstandigheid — onmiskenbare wil van de rechthebbende. Door toevoeging van het woord ‘wederrechtelijk’ is buiten twijfel gesteld dat het binnentreden — ook al geschiedt dit tegen de wil van de rechthebbende — niet strafbaar is indien dit uit anderen hoofde gerechtvaardigd zou zijn of niet is gebleken van enig eigen, aan het objectieve recht te ontlenen bevoegdheid van de verdachte om in het pand te verblijven. De stelling dat een bezetting gerechtvaardigd is omdat daarmee een hoger doel is gediend, vormt niet zo’n rechtvaardiging.
Op grond van de hiervoor door de politierechter vastgestelde feiten en omstandigheden en uit de gebezigde bewijsmiddelen vloeit rechtstreeks voort dat de verdachten zich op de tenlastegelegde datum hebben schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde lokaalvredebreuk. De verdachten zijn gezamenlijk het erf van aangever op gegaan en hebben gezamenlijk de stal van aangever betreden. Dat dit tegen de onmiskenbare wil van de rechthebbende is geweest, is zonneklaar. In ieder geval was voor ieder van de actievoerders voorzienbaar dat dit tegen de wil van de stalhouder zou zijn. Het binnendringen door de verdachten was ook wederrechtelijk. Wederrechtelijkheid als bestanddeel van de delictsomschrijving moet aldus worden uitgelegd dat iemand in strijd met het objectieve recht, dat wil zeggen zonder toestemming van de rechthebbende ofwel zonder daartoe gerechtigd te zijn, heeft gehandeld. Dat daarvan sprake is, is ook zonneklaar. Maar ook overigens hebben de verdachten in strijd met het recht gehandeld, nu er, zoals hiervoor overwogen, ook geen andere rechtvaardiging voor hun handelen heeft bestaan.
De politierechter acht – mede op basis van eigen waarneming van de beelden ter terechtzitting– genoegzaam komen vast te staan dat sprake is geweest van het zich de toegang tot de stal verschaffen door middel van braak of verbreking. Daarmee is voldoende wettig bewijs geleverd. Het gaat hier om een gezamenlijk en gecoördineerd optreden. Het kan niet anders dan dat daar een mate van planvorming aan vooraf is gegaan. Ieder van de verdachten heeft zich aan dat plan gecommitteerd en niemand is van de uitvoering van het plan afgeweken. Dat bij de uitvoering van de voorgenomen stalbezetting toevlucht zou moeten worden gezocht in braak of verbreking lag als een zeer voorzienbare mogelijkheid in dat plan en de uitvoering ervan besloten. Door zich bij de uitvoering van het plan aan te sluiten, eraan mee te doen en dus ook mede uitvoeringshandelingen te verrichten, zijn alle verdachten strafrechtelijk als medepleger voor het geheel verantwoordelijk te houden. Dat een of meer van de terechtstaande verdachten mogelijk niet zelf de braakhandelingen hebben verricht, doet daar niet aan af. Dat betekent ook dat ten aanzien van alle verdachten o.g.v. het tweede lid van art. 138 Sr op die grond is komen vast te staan dat het binnendringen wederrechtelijk is geweest.
Voor zover in het kader van de bewijsvraag de aandacht is gevestigd op de onduidelijkheid over de vraag of de terechtstaande verdachten daadwerkelijk dezelfde personen betreffen waar de politie over spreekt als de personen die geen aanstalten maakten om aan de vordering te voldoen, overweegt de politierechter dat deze onduidelijkheid niet tot een vrijspraak kan leiden. Deze kwestie kan redelijkerwijs alleen maar van belang zijn voor de vraag of verdachten zich aan de tenlastegelegde lokaalvredebreuk hebben schuldig gemaakt door ‘wederrechtelijk in de stal vertoevende’ zich niet aanstonds op vordering van of vanwege de rechthebbende te hebben verwijderd. Aan verdachten is echter ook het wederrechtelijk binnendringen van het erf van aangever tenlastegelegd. Dat elk van de verdachten als medepleger zich daaraan heeft schuldig gemaakt, is duidelijk. Dat was ook de bedoeling, op een andere manier zou immers de stal niet bezet konden worden. Het collectieve optreden was op die bezetting gericht teneinde vermeende misstanden te kunnen aantonen. Of een of meer van de verdachten wel of niet tot de laatste groep heeft behoord, kan dan ook niet leiden tot een integrale vrijspraak.
Dat – zoals nog is aangevoerd – geen bewijs is voor de vaststelling dat geen sprake was van een besloten erf, dan verwerpt de politierechter die stelling, nu die vaststelling rechtstreeks kan worden afgeleid uit de aangifte van [slachtoffer 1] . Anders dan kennelijk de verdediging meent, is daar juridisch geen verder steunbewijs voor vereist om dat te kunnen vaststellen. De politierechter heeft ook geen twijfel erover dat het ging om een besloten erf.
De bewezenverklaring.
De politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 13 mei 2019 te Boxtel tezamen en in vereniging met anderen, op het besloten erf, aan de [adres 1] bij [slachtoffer 1] , wederrechtelijk is binnengedrongen door middel van verbreking
en/of
wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met zijn/haar mededaders niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen. [1]

1. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/15 e.v.), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:

“Ik doe aangifte van vernieling aan de deur van onze stal en huisvredebreuk. We hebben niemand toestemming gegeven voor het plegen van deze feiten.
Ik ben eigenaar van het varkensbedrijf genaamd [slachtoffer 1] aan de [adres 1] nummer [huisnummer] in Boxtel (...) We hebben een tweetal mensen extra in dienst. (…) Een van deze twee medewerkers zijn naam is [slachtoffer 2] en woont in een chalet bij het bedrijf. Hij woont daar samen met zijn vrouw en twee kinderen. (…)
Het is onmogelijk om zonder sleutel de deuren te openen. Of er moet geweld aan te pas komen. (...)
Vandaag maandag 13 mei 2019, omstreeks 12.30 uur werd ik gebeld door mijn medewerker [slachtoffer 2] . Hij belde me volledig in paniek op. Hij vertelde me dat er personen de stallen binnen waren gedrongen en dat ze binnen zaten. Hij vertelde me dat ze dit gedaan hadden door middel van de deur te forceren. Ik ben toen snel naar de locatie [adres 1] gereden. (…) Ik zag dat de grote twee openslaande deuren die wij normaliter niet in gebruik hebben open stonden. Ik zag dat het nachtslot wat verbogen was en dat de deur geforceerd was.”

2. een proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/18 e.v.), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:

“V: Kunt u summier herhalen wat er gisteren 13 mei 2019 gebeurd?
A: Ik werd rond 12.30 uur gebeld door een medewerker dat er mensen de stal in Boxtel waren binnen gedrongen. Ik ben toen naar de stal gegaan. Onderweg heb ik meteen de politie gebeld. (…) De mensen hebben geweld gebruikt om de stal binnen te komen. Dit is ook gefilmd. Op de beelden is duidelijk te zien dat de deur van mijn stal geforceerd wordt. Er is ook duidelijk te zien dat mijn medewerkers aan de kant worden geduwd en dat zij geen geweld schuwen.
V: In de melding naar de politie spreekt u over een filmpje. Over welk filmpje gaat dit en op welke datum is deze opgenomen?
A: Dat gaat over het filmpje waarop de te zien is dat de demonstranten de schuur van het bedrijf open breken. Ik heb dit filmpje via via in mijn bezit gekregen. Ik weet het exacte tijdstip niet, maar het filmpje is gemaakt op 13 mei 2019. Ik heb om 12.48 uur de politie gebeld en enkele minuten daarvoor werd de deur geforceerd. (…)
V: Weet u wie de deur forceerde?
A: Ik weet niet wie de deur forceerde, die herken ik niet. Ik weet wel wie het filmpje gemaakt heeft, [getuige] . Zij heeft de Noorse nationaliteit. Zij is al eerder in de stal geweest.
V: U verklaard dat [getuige] al eerder in de stal is geweest. Wat kunt u daarover
verklaren?
A: Daarvoor heb ik ook de politie gebeld, de exacte datum weet ik niet meer. Dit is ongeveer 2 a 3 maanden geleden. Zij is toen samen met een ander persoon in de stallen geweest middels een niet afgesloten deur. Zij heeft toen binnen in de stal gefilmd. Zij heeft toen wel een deur geforceerd om weer uit de stal te komen. Ik ben toen aan het politie in Boxtel geweest om een melding te maken. Er is toen besloten om het enkel bij een melding te laten, er is geen aangifte gedaan.
(…)
V: Hoeveel personen hebben de verbrekingshandelingen verricht?
A: Ik heb dit gezien op het filmpje, het waren 5 personen.
V: Hoe forceerde men de deur?
A: Met een schep. En ik dacht dat men ook een deurscharnier gebruikte voor het forceren van de deur.
(…)
V: Staat er op u terrein aangegeven “verboden voor onbevoegden”? En zo ja, waar staat dit aangegeven?
A: Ja, die staan er. Op de poort, voor aan bij het bedrijf. Dit is een blauw bordje met de tekst “Verboden voor onbevoegden, artikel 461”

3. een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 13 mei 2019 (blz. IV/26 e.v.), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:

“Op maandag 13 mei 2019, omstreeks 13: 00 uur, was ik aanwezig op de varkensboerderij gelegen aan de [adres 1] in Boxtel. Tijdens het verzorgen van de varkens zag en hoorde ik dat een van de deuren van stal op en neer ging. Ik zag een grote groep mensen de stal binnengaan. Ik zag dat deze personen allemaal wit kleurige overals droegen.”

4. Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/28 e.v.), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:

“Wij zagen dat er schade was toegebracht aan een toegangsdeur van één van de stallen. Wij hoorden de heer [slachtoffer 1] verklaren dat dit een deur was die normaliter altijd gesloten was omdat deze rechtstreeks bij de zogenoemde elektrische ruimte uitkwam. De dierenactivisten hebben deze deur opengebroken waardoor er schade ontstond aan de afsluiting van deze deur.”

5. De eigen waarneming van de politierechter naar aanleiding van de ter terechtzitting van 6 november 2019 getoonde beelden, voor zover inhoudende het volgende:

“De actievoerders weten de toegang tot de stallen te verkrijgen door de toegangsdeur te forceren en bij het betreden van de stallen wordt een persoon, kennelijk een ter plaatse aanwezige medewerker, aan de kant geduwd.”

6. Een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aanhouding (blz I/84 e.v.), opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:

“Op maandag 13 mei 2019 was ik, verbalisant [verbalisant 3] , als pelotonscommandant van de Mobiele Eenheid belast met de handhaving van de openbare orde aangaande een bezetting van de stallen van een varkensboerderij aan de [adres 1] nummer [huisnummer] te [plaats] , gemeente Boxtel. (…)
Omstreeks 21.00 uur waren inzet gereed op de locatie. Door de officier van dienst van de politie, [verbalisant 5] , is om 21.22 uur aan de in de stal aanwezige personen gevorderd om het pand te verlaten. Deze vordering is middels een geluidsversterker aan een ieder in de stal ten gehore gebracht, dit in de Nederlandse en Engelse taal. De commandant van de Romeo's hebben gehoord dat de vordering duidelijk was en tevens goed te verstaan.
Hier hebben een groep van circa 30 personen aan voldaan. Deze personen zijn gefotografeerd en door middel van een identiteitsbewijs geïdentificeerd. Van de identiteitskaart werd tevens een foto gemaakt. Deze personen werden op de binnenplaats van de boerderij tijdelijk opgehouden om ze op een later moment veilig te kunnen begeleiden. Dit duurde ongeveer tot 21.49 uur. Verbalisant [verbalisant 4] zag dat nadat de 30 personen de stal hadden verlaten een grote groep activisten in de stal bleven staan. De activisten bleven aan de achterzijde van de stal staan en hebben niet gereageerd op de vordering. Omstreeks 22.02 uur zag ik, [verbalisant 4] dat overige personen die zich nog in de stal bevonden zich in de richting van de uitgang begaven. Hierop hebben de ME leden van sectie 1.01 de identiteit van deze overige personen vastgelegd en door middel van foto's vastgelegd. Deze foto's zijn allemaal gemaakt na 22.02 uur. Na deze controle zijn enkele van deze personen aangehouden ter zake het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Deze personen zijn overgebracht door een India voertuig naar het cellencomplex gelegen aan de [adres 2] te 's-Hertogenbosch.
De overige personen welke naderhand de stal verlaten hebben zijn vervolgens aangesloten bij de reeds opgehouden personen. Op dit moment ontstond er een groep van ongeveer 106 personen op de binnenplaats van de boerderij. Enige tijd later kregen wij de opdracht om deze groep te scheiden. De groep die na 22.02 uur de stal verlieten en dus niet voldeden aan de directe vordering moesten worden vervoerd naar het politiebureau te Eindhoven.
De personen die dus na 22.02 uur zijn gefotografeerd, zijn apart vervoerd richting het politiebureau te Eindhoven.”

7. een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 12 juli 2019 (blz. IV/2 e.v.), voor zover

inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:

“Op maandag 13 mei 2019, was ik, verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4] als pelotonscommandant op de [adres 1] te Boxtel. Aldaar werd een varkensstal bezet door een grote groep dierenactivisten.
(…)
Toen wij ter plaatse kwamen zagen wij een grote groep personen voor het genoemde pand staan. Hier stonden enkele honderden personen. (…)
In de afspraken die ik met Officier van Dienst verbalisant [verbalisant 5] had gemaakt werd afgesproken dat verbalisant [verbalisant 5] een vordering zou doen om de in de varkensstal aanwezige activisten te vorderen de stal te verlaten. Deze vordering is door verbalisant [verbalisant 5] gedaan omstreeks 21.27 uur. (…) [commandant] van de Aanhoudingseenheid gaf mij portofonisch omstreeks 21.29 uur door dat de vordering in de gehele stal te horen was. Na deze vordering heeft een groep activisten de stal verlaten. Sectiecommandant [verbalisant 4] gaf aan dat dit een groep van 30 personen betrof. Sectiecommandant [verbalisant 4] gaf vervolgens door dat er circa 70 activisten in de varkensstal achterbleven en niet voldeden aan de, door de officier van dienst [verbalisant 5] , gedane vordering.
Omstreeks 22.02 uur hoorde ik dat de nog in de stal aanwezige personen alsnog de stal wensten te verlaten. Mij is niet duidelijk of dit op grond van een nieuwe vordering is gedaan, dan wel of dit op initiatief van de activisten zelf is gebeurd. Ook deze groep van circa 70 personen hebben plaats genomen op de binnenplaats voor de varkensstal. In totaal stond hier op dat moment een groep van circa 100 personen.
Onder begeleiding van de politie zijn alle aangehouden activisten begeleid naar de arrestantenvoertuigen en naar een touringbus. Deze touringcarbussen waren georganiseerd door de Politie ten einde alle verdachten over te kunnen brengen naar een plaats van ophouding. De 68 personen werden verdeeld in de touringcar bussen en getransporteerd naar de [adres 3] te Eindhoven. (…)
Met zekerheid is te stellen dat de 68 personen die vervoerd zijn naar de [adres 3]
ook de personen zijn die als laatste uit de stal zijn gekomen.”

8. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/4), opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:

“Op maandag 13 mei 2019 om 21:27 uur betrad ik samen met collega [verbalisant 6] in het bijzijn van aangever [slachtoffer 1] , de varkenstallen gevestigd aan de [adres 1] te Boxtel. In het varkensstallen troffen wij een grote groep activisten aan gekleed in witte overalls en zwarte t-shirt. Door mij, verbalisant [verbalisant 5] werd de groep activisten middels megafoon gevorderd de stallen te verlaten. Dit gebeurde op luide en niet mis te verstane wijze. De activisten bevonden zich geclusterd in een grote lange gang. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , vorderde de aanwezige personen de stallen direct te verlaten aan zijde waar ik, mij verbalisant bevond. Ik deelde de activisten mede, dat de personen die zouden voldoen aan de vordering, niet zouden worden aangehouden en dat buiten de identiteit zou worden vastgesteld. Ik, verbalisant [verbalisant 5] deelde mede dat degene, die niet zouden voldoen aan de vordering, zich schuldig maakte aan een strafbaar feit en zouden worden aangehouden. Tevens deelde ik hen mede dat zij zich schuldig zouden maken aan een strafbaar feit als zij binnen 48 uur zich in een varkensstal zouden begeven. Wij, verbalisanten zagen dat enkele activisten aan de vordering voldeden en zich volgens aangewezen route naar de uitgang begaven. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb tevens de vordering in het Engels op en niet misverstane wijze gedaan middels de megafoon. Wij, verbalisanten zagen dat een grotere groep direct hierop reageerde en eveneens vertrok richting uitgang, De achtergebleven activisten kwamen niet in beweging en bleven staan. Ik, verbalisant, heb wederom de vordering in de Engelse taal en in de Nederlandse taal gedaan waarbij werd aangegeven dat de aanwezige personen 5 minuten de tijd kregen om het pand te verlaten. Wij, verbalisanten, zagen dat er wederom een aantal personen gefaseerd aanstalten maakte richting de uitgang. Wij, verbalisanten zagen dat een vrouw, die ver achterin de groep stond, naar voren kwam gesneld en verschillende personen gebaarde terug te komen of personen terugtrok die in beweging kwamen om in de aangegeven richting het pand te verlaten. Wij, verbalisanten zag dat ook anderen dit deden bij activisten die aanstalten maakte te vertrekken. Na enkele minuten heb ik wederom op dezelfde wijze, zoals hierboven omschreven, twee keer gevorderd waarbij ik, verbalisant [verbalisant 5] heb aangegeven dat dit laatste mogelijkheid is om aan de vordering te voldoen. Wij, verbalisanten zagen dat de overgebleven activisten in de stal bleven en zich niet begaven in de richting van de uitgang,. Wij, verbalisanten hebben omstreeks 21:35 uur de stal verlaten en brachten de Mobiele Eenheid op de hoogte dat de overige activisten geen aanstalten maakten en zich schuldig maakten aan een strafbaar feit.”

9. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] (aangever) d.d. 13 mei 2019 (blz. IV/24 e.v.), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:

“Ik ben samen met de politie omstreeks 21:30 uur, de varkensstal binnengegaan. (…) Ik hoorde en zag dat een van de politiemannen door de microfoon zei dat de mensen die binnen in de stallen zaten eruit konden komen. Ik hoorde dat hij zei dat de mensen die vrijwillig wilden gaan zich naar buiten moesten begeven. Ik hoorde dat hij zei dat als ze hier geen gehoor aan zouden geven dat ze dan aangehouden zouden worden. Dit heeft die politieagent meerdere malen aangegeven zowel in de Nederlandse taal als inde Engelse taal.”

10. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/51), opgemaakt door [verbalisant 7] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:

“Op maandag 13 mei 2019, omstreeks 21:27 uur, bevond ik mij samen met enkele leden van de ME en de collega's van het Basisteam in de stal. Ik stond in het gangpad waar ik op enkele meters afstand van mij de actievoerders zag staan. Ik zag dat collega [verbalisant 5] de actievoerders ging toespreken. Ik zag dat hij door een megafoon op luide en niet te misverstane wijze in de richting van de actievoerders sprak. Ik hoorde hem zeggen: "Hier spreekt de politie. Ik vorder van u dat u deze stal direct verlaat. Indien u niet aan deze vordering voldoet wordt u aangehouden. Indien u nu vertrekt wordt u niet aangehouden en zal alleen uw identiteit worden vastgesteld. Indien u binnen 48 uur toch deze stal opnieuw betreedt zal u worden aangehouden". Ik hoorde dat collega [verbalisant 5] deze tekst ook in de Engelse taal herhaalde. Ik hoorde dat voornoemde tekst of woorden van gelijke strekking meerdere keren in zowel de Nederlandse als wel de Engelse taal door de Megafoon in de richting van de actievoerders werd herhaald.
Ik zag dat diverse actievoerders de stal vervolgens verlieten. Ik zag dat ze buiten de stal werden opgevangen door de ME.”

11. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2019 (blz. IV/52), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:

“Ik, verbalisant [verbalisant 4] , hoorde dat de officier van dienst [verbalisant 5] om 21.22 uur via een geluidsversterker sprak in de richting van de activisten welke zich in de varkensstal bevonden. Ik hoorde dat hij zei: "Hier spreekt de politie. Ik vorder van u dat u deze stal direct verlaat. Indien u niet aan deze vordering voldoet wordt u aangehouden. Indien u nu vertrekt wordt u niet aangehouden en zal alleen uw identiteit worden vastgesteld. Indien u binnen 48 uur toch deze stal opnieuw betreedt zal u worden aangehouden".
Ik hoorde dat hij in de Nederlandse en Engels taal sprak. Ik zag dat er ongeveer 30 personen de stal verlieten. (…) Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag dat nadat de 30 personen de stal hadden verlaten er een grote groep activisten achter bleef in de stal. Deze activisten betreffen de 68, later te noemen, verdachten van de lokaalvrede breuk. Ongeveer 30 tot 60 minuten later zag ik dat de overige demonstranten uit de stal gelopen kwamen. Dit was ruim nadat door collega [verbalisant 5] de vordering was gedaan. (…) Deze personen werden vervolgens opgehouden aan de achterzijde van de stal. (…) Enkele minuten later kreeg ik, [verbalisant 4] de opdracht om de 68 personen die later de stal waren uitgelopen, te laten aanhouden en te vervoeren met een touringcar. De groep van 68 personen werd vervolgens onder ME-begeleiding naar touringcarbussen gebracht. Deze touringcarbussen waren georganiseerd door de Politie ten einde alle verdachten over te kunnen brengen naar een plaats van ophouding. De 68 personen werden verdeeld in de touringcar bussen en getransporteerd naar de [adres 3] te Eindhoven. Met zekerheid is te stellen dat de 68 personen die vervoerd zijn naar de
[adres 3] ook de personen zijn die als laatste uit de stal zijn gekomen.”

12. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2019 (blz. IV/6 e.v.) met bijlage, opgemaakt door [verbalisant 8] , met betrekking tot de aanhouding van verdachten op ophoudlokatie [adres 3] Eindhoven, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:

“Vanuit het SGBO was besloten dat alle verdachten vanuit Boxtel onder begeleiding van de mobiele eenheid werden overgebracht naar dit hoofdbureau van politie, waar de aanhouding, voorgeleiding en insluiting diende te gaan gebeuren. In totaal handelde dit om achtenzestig (68) verdachten, welke onder begeleiding van de mobiele eenheid zouden worden aangeboden. (...)
WERKWIJZE AANHOUDING / VOORGELEIDING
De verdachten werden op mijn verzoek aangeboden in zes (6) groepen van telkens tien
(10) verdachten, waarbij de zevende (7e) groep bestond uit acht (8) verdachten; een
totaal van achtenzestig (68) verdachten.
Per groep werden deze door personeel van de mobiele eenheid naar de intakelocatie begeleid, waar zij ter plaatse door mij werden aangehouden en voorgeleid. Daarbij werden de tijdstippen van aanhouding, voorgeleiding en ophouden voor onderzoek per groepsaanhouding geregistreerd in een Microsoft Excelbestand met de naam "SGBO
Boxtel". Dit bestand werd daarna na identificatie aangevuld met de persoonsgegevens van de respectievelijke verdachten en de daarbij behorende bijzonderheden.
Daarbij werd elke verdachte per persoon fysiek voorzien van een uniek nummer, te starten met nummer één (1) voor de eerste verdachte en daarna een oplopende nummering voor de daaropvolgende verdachten. Daarbij werden de verdachten tezamen met ieders eigen nummer, een foto per verdachte met dat nummer en een corresponderende intakemap met hetzelfde nummer het proces van intake ingevoerd, waarbij de identiteitsvaststelling werd verricht. Door middel van die werkwijze werd voorkomen dat er identiteiten / verdachten verwisseld zouden kunnen worden of er vergissingen zouden kunnen ontstaan over wie welke verdachte was. Op eenzelfde wijze werden de fouilleringen per verdachte van dit unieke nummer voorzien.
Dit Excelbestand is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.”
N.B.: de politierechter stelt aan de hand van deze bijlage vast dat elk van de terechtstaande verdachte daarop staat genoemd.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van de verdachten uitsluiten. De verdachten zijn daarom strafbaar voor hetgeen te zijne/hare laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 138 van het Wetboek van Strafrecht.
De overwegingen die tot de beslissing hebben geleid
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de politierechter gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de politierechter het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de politierechter bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De politierechter heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachten hebben zich schuldig gemaakt aan een gekwalificeerde vorm van lokaalvredebreuk. Zij hebben gezamenlijk zonder toestemming het erf van aangever op gegaan en een deel van de groep heeft vervolgens ook nog een stalbezetting uitgevoerd. Zonder daartoe gerechtigd te zijn en zonder dat voor hun handelen een objectieve rechtvaardiging was te vinden, zijn zij het erf van een varkensboer opgegaan, hebben zij zich de toegang verschaft tot de varkensstal en hebben zij deze gedurende vele uren bezet gehouden waardoor de bedrijfsvoering volledig stil kwam te liggen. Het betreden en bezetten van de stal ging bovendien gepaard met overrompeling en een lichte vorm van geweld richting een aanwezige medewerker, die zich plotseling geconfronteerd zag met een grote hoeveelheid actievoerders.
Door het handelen van verdachte is schade veroorzaakt aan de staldeur en, naar mag worden aangenomen, zal de aanwezigheid van een grote groep personen in de stal ook geen positieve bijdrage hebben geleverd aan het welzijn van de daar aanwezige dieren. Verdachten hebben een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de staleigenaar. Verdachten hebben ook nog inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de medewerker van de staleigenaar. Deze medewerker woont op het bewuste terrein samen met zijn gezin. Ook voor hen zal de actie van de verdachten vooral negatieve gevolgen hebben gehad als het gaat om hun gevoel van veiligheid in en nabij hun eigen woning.
Deze actie heeft verder niet alleen bij de getroffen varkensboer maar ook bij andere boeren geleid tot gevoelens van onzekerheid en onveiligheid. Ook heeft de actie van de verdachten geleid tot gevoelens van boosheid en verontwaardiging onder voornamelijk boeren.
Voor al deze belangen hebben de verdachten kennelijk geen enkel oog gehad. Zij hebben uitsluitend gehandeld vanuit hun persoonlijke overtuiging dat de wijze waarop dieren in de bio-industrie worden gehouden, ethisch onjuist en ontoelaatbaar is. Het staat verdachten vrij om deel te nemen aan demonstraties en op te komen voor hun idealen. Deze idealen vormen echter geen vrijbrief om de strafwet te overtreden en zeker niet om een toevlucht te zoeken naar strafbare feiten als de bewezenverklaarde lokaalvredebreuk. Om het dierenleed onder de publieke en politieke aandacht te krijgen stonden voor de verdachten legio andere legale wegen open om te bewandelen. Het enkele feit dat eventuele eerdere initiatieven – overigens is niet eens ten aanzien van alle verdachte gebleken dat zij persoonlijk eerdere initiatieven hebben ontplooid – niet tot het door hun gewenste resultaat hebben geleid, rechtvaardigt hun handelen evenmin. De politierechter rekent het de verdachten aan dat zij niet voor een mindere mogelijkheid hebben gekozen om dierenleed aan te tonen.
Ten slotte kan niet onvermeld blijven dat de actie van verdachten in negatieve zin heeft bijgedragen aan verdere polarisering tussen bepaalde groepen in de samenleving. Naarmate acties van dierenrechtenactivisten harder worden en boeren daardoor harder worden getroffen, zullen deze harder hun tegengeluid gaan laten horen. Dat blijkt wel uit het feit dat naar aanleiding van mede deze zaak ook vanuit soms ad hoc opgerichte boerenorganisaties wordt opgeroepen tot protest en tegenacties. Het handelen van verdachten draagt aldus bij aan het ontstaan van een sfeer van ontremming en escalatie waardoor het maatschappelijke vraagstuk van dierenwelzijn in de veeteelt volledig ondergesneeuwd raakt.
Dit alles maakt dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan weliswaar een licht misdrijf in de zin van de wet, maar de omstandigheden waaronder het een en ander heeft plaatsgevonden maakt deze lokaalvredebreuk ernstiger dan een gebruikelijke lokaalvredebreuk.
De politierechter veroorlooft zich de opmerking dat de doelstellingen die verdachten als ideaalbeeld voor ogen staan objectief bezien niet onsympathiek kunnen worden genoemd. De verdachten worden dan ook niet veroordeeld voor het aanhangen van dit denkbeeld, laat dat duidelijk zijn. Zij worden veroordeeld omdat zij het verkeerde middel hebben gekozen om hun idealen onder de aandacht te brengen.
De politierechter heeft bij het bepalen van de op te leggen straf vooral gelet op hetgeen in soortgelijke gevallen doorgaans aan straf wordt opgelegd. Daaruit volgt dat voor dit soort delicten meestal een geldboete of taakstraf wordt opgelegd. Naarmate het activisme ernstiger vormen aanneemt, is ook de oplegging van een al dan niet geheel voorwaardelijke gevangenisstraf niet uitgesloten.
De politierechter acht in deze zaak vanuit een oogpunt van vergelding en normbevestiging de oplegging van een geldboete van €300,- passend en geboden. Indien en voor zover een verdachte in verzekering gesteld is geweest, vindt aftrek plaats naar de norm van €50,- per dag.
De gevorderde eis van het Openbaar Ministerie acht de politierechter in dit geval nog disproportioneel.
Aangezien het niet onredelijk is om te veronderstellen dat de verdachten in de toekomst wederom zullen overgaan tot het plegen van strafbare feiten om hun overtuigingen kracht bij te zetten of om hun acties van de nodige publiciteit te kunnen voorzien, is de politierechter van oordeel dat ook de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur noodzakelijk is om de verdachten van het opnieuw plegen van dergelijke strafbare feiten te weerhouden. De duur van deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden bepaald op 2 weken.
Er is zijdens de verdachten in het kader van de straftoemeting nog een beroep gedaan op art. 359a Sv. Aangevoerd is dat in het vooronderzoek vormen zijn verzuimd bij de toepassing van de vrijheidsbenemende dwangmiddelen aanhouding, ophouden voor onderzoek en in de voorkomende gevallen de inverzekeringstelling. De politierechter laat hier in het midden of bij de aanhouding van verdachten, het ophouden voor onderzoek en/of de inverzekeringstelling vormen zijn verzuimd als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, omdat ook indien er met de verdediging vanuit moet worden gegaan dat daarvan sprake is geweest, de politierechter gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde beoordelingsfactoren (ernst verzuim, belang geschonden voorschrift en ontstane nadeel voor verachte) en ten opzichte van de op te leggen straf geen ruimte meer is voor verdere matiging. Het rechtsgevolg van strafvermindering komt immers in aanmerking indien aannemelijk is dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, welk nadeel is veroorzaakt door het verzuim en geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en die vermindering in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. De politierechter is niet gebleken of anderszins aannemelijk geworden dat deze vormen doelbewust en/of met grove veronachtzaming zijn verzuimd. Veel meer wijzen de grote schaal van het protest waar de politie mee te maken kreeg en de mêlee van gebeurtenissen die daar kort op volgden erop dat het gaat om onduidelijkheden en vergissingen aan de zijde van politie die alsdan waarschijnlijk aan niet meer te wijten zijn dan aan fouten in de onderlinge communicatie. Hoewel formeel wellicht niet in orde geweest, is de politierechter van oordeel dat de vrijheidsbeneming zodanig beperkt is gebleven dat ook het ontstane nadeel zodanig beperkt is dat toepassing van de sanctie van strafvermindering niet nodig wordt geacht.
Het verweer wordt verworpen. Het stellen van prejudiciële vragen acht de politierechter in deze zaak niet nodig nu voor de beoordeling van de zaak geen oordeel van het Hof van Justitie betreffende de uitleg van Unierecht nodig is.
In al het vorenoverwogene kunnen ook de redenen worden gevonden waarom de politierechter het hier niet aangewezen acht om toepassing te geven aan het rechterlijk pardon. Een strafoplegging heeft in deze zaak wel degelijk nog een met de strafrechtspleging na te streven doel. In het pleidooi heeft de politierechter onvoldoende argumenten ontwaard die tot een andere weging en waardering van de bij de strafoplegging in aanmerking te nemen factoren zouden moeten leiden.
DE UITSPRAAK
De politierechter verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
De politierechter verklaart niet bewezen hetgeen verdachten meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem/haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen
en/of
wederrechtelijk in het besloten erf vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen
De politierechter verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Een
geldboeteter hoogte van 300,00 euro subsidiair 6 dagen hechtenis met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
De politierechter waardeert een in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 50 euro.
Een
gevangenisstrafvoor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelden zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De politierechter deelt de verdachten mede, dat zij binnen 14 dagen hoger beroep kunnen instellen tegen dit vonnis en maakt hun opmerkzaam op het recht ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en de griffiers is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2019121875, delen I t/m IV.