ECLI:NL:RBOBR:2019:6960

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
01/242827-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling met taakstraf en schadevergoeding

Op 6 december 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en vernieling. De zaak was aanhangig gemaakt na een incident op 10 september 2018 te Boxtel, waarbij de verdachte de aangever, [slachtoffer], in zijn gezicht heeft geslagen en zijn telefoon heeft vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie in zijn vervolging kon worden ontvangen. Tijdens de zitting op 22 november 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van de aangever betrouwbaar was, ondersteund door getuigenverklaringen en medische rapporten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling en de vernieling van de telefoon zijn wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een schadevergoeding van € 1.314,34 aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/242827-18
Parketnummer vordering: 01/233422-17
Datum uitspraak: 6 december 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 oktober 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 september 2018 te Boxtel
openlijk, te weten, op of aan [straatnaam 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer] , meermalen, althans éénmaal, in dienst gezicht te slaan en/of knietjes tegen diens benen te geven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 september 2018 te Boxtel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] , meermalen in diens gezicht te slaan;
2.
hij op of omstreeks 10 september 2018 te Boxtel
opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/233422-17 is aangebracht bij vordering van 5 augustus 2019. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter te Oost-Brabant d.d. 23 januari 2018. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Het subsidiair ten laste gelegde feit kan wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Feit 2 kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezenverklaard. De officier van justitie acht de aangifte betrouwbaar, nu aangever [slachtoffer] duidelijk en logisch heeft verklaard en zijn verklaringen worden ondersteund door de foto’s van het letsel, de medische verklaring en de verklaring van de ‘anonieme getuige’ die samen met aangever was.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor beide feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Allereerst kan de betrouwbaarheid van de aangifte worden betwist. Er zijn overeenkomsten met de verklaring van de ‘anonieme getuige’, maar daar staat tegenover dat over de volgorde van de gebeurtenissen tegenstrijdig is verklaard en dat de verklaringen met betrekking tot het gepleegde geweld uiteen lopen. Op de aangifte en ‘anonieme getuigenverklaring’ na, is er geen bewijs voorhanden. De verklaring van de vader van aangever, [vader van slachtoffer] , kan niet worden gebruikt voor het bewijs, nu deze is gebaseerd op de verklaring van verdachte en verdachte heeft aangegeven dat die verklaring niet klopt. Derhalve is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een veroordeling te kunnen komen en dient verdachte integraal te worden vrijgesproken van de tenlastelegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen. [1]
Aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte bij de politie [2] – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Op maandag 10 september 2018 tussen 17:00 uur en 18:00 uur reed ik samen met mijn
vriend [betrokkene 1] op een scooter op de [straatnaam 2] te Boxtel. Na ongeveer 2 minuten zag ik dat er een jongen aangefietst kwam. Hij riep naar mij dat ik even met hem mee moest komen. Ik kende deze jongen als [verdachte] . Ik hoorde dat [verdachte] mijn telefoon wilde zien omdat hij dacht dat ik een gesprek had gehad met een van zijn nichtjes, hetgeen niet waar was. Hij heeft mijn telefoonberichten doorzocht maar vond de naam van zijn nichtjes of berichten die over zijn nichten zouden kunnen gaan, niet. Kennelijk vond hij dat zo frustrerend dat hij mijn telefoon kapot gooide op de grond. Vervolgens pakte hij mij met zijn linkerhand vast op mijn linkerschouder en gaf mij met zijn rechterhand klappen in mijn gezicht. Ik voelde dat de klappen op mijn linker gezicht aankwamen. Deze klappen werden steeds harder. Op een gegeven moment liet hij mijn schouder los en pakte zijn telefoon om de klappen die hij mij gaf te filmen met zijn andere hand. Ook voelde ik dat hij knietjes gaf tegen mijn benen. Ik voelde dat hij mij meenam naar achteren, zodat wij wat meer uit het zicht waren en sloeg verder op mij in. Tijdens de klappen die ik kreeg heb ik wel geprobeerd mij te weren maar dat lukte niet echt. De klappen in het begin deden wel erg pijn, alleen de klappen daarna niet meer. Net alsof alles verdoofd was. Pas nadat [verdachte] en [betrokkene 2] weggingen en ik mezelf weer kon aankleden voelde ik heel veel pijn. Ook elke stap die ik zette veroorzaakte pijn met name in mijn benen. Ook voelde ik een grote bult op mijn rechter voorhoofd. Ook daar heb ik veel pijn aan gehad. Eenmaal thuis kon ik van de pijn niet eens zitten.
Uit de geneeskundige verklaring, d.d. 12 november 2018 [3] opgesteld door dhr. [geneeskundige], blijkt dat bij aangever [slachtoffer] sprake was van rode en blauwe plekken in zijn gezicht en op zijn been.
De rechtbank stelt vast dat de door arts dhr. [geneeskundige] gegeven beschrijving van het letsel in het gezicht van aangever [slachtoffer] overeenkomt met het letsel te zien op de gemaakte foto’s van aangever [slachtoffer] .
De ‘anonieme getuige’ heeft bij de politie [4] – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Op maandag 10 september 2018, laat in de middag zat ik achterop de bromscooter bij
[slachtoffer] die de bromfiets bestuurde. Nadat we de klapband kregen zijn we naar het BP tankstation gelopen aan de [straatnaam 2] te Boxtel. Ik stond met mijn rug naar de [straatnaam 2] in Boxtel. Ik draaide me om en ik zag dat de dader mijn vriend [slachtoffer] een vijftal klappen in zijn gezicht gaf. Ik zag dat dit met de vlakke hand gebeurde. Ik hoorde hierbij de dader roepen: "ik sla je niet met vuisten omdat je jonger bent". Ik hoorde een hevige woordenwisseling en tegelijk zag ik dat de dader nog een aantal klappen op het gezicht van mijn vriend [slachtoffer] gaf. Tijdens dit alles nam ik wat afstand en ik zag toen gelijk dat ook de telefoon van mijn vriend [slachtoffer] , door de dader op de grond kapot werd gegooid. Ik ken de dader als zijnde [verdachte] uit [gemeente] . Met de auto van een vriend van mij hebben we direct mijn vriend [slachtoffer] bij de school aan de [straatnaam] opgehaald en weer thuis bij zijn woning afgezet. [slachtoffer] hield zich sterk maar ik zag dat hij na de klappen mank liep en een dik en gezwollen gezicht had opgelopen door de klappen die hij had gekregen van [verdachte] . Ik denk wel dat mijn vriend [slachtoffer] pijn heeft opgelopen ten gevolge van de klappen die hij heeft gehad van [verdachte] .
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Wat betreft de verklaring van de ‘anonieme getuige’ overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de inhoud van deze verklaring kan het niet anders dan dat deze verklaring afkomstig is van [betrokkene 1] . Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op het proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2019 (PL2100-2018184813-21) waarin de ‘anonieme getuige’ bij de politie aangeeft dat hij weet dat zijn naam genoemd wordt in de aangifte. De rechtbank kent aan deze verklaring dan ook de bewijswaarde toe van een reguliere getuigenverklaring en niet, zoals aangevoerd door de verdediging, de bewijswaarde van een verklaring van een anonieme getuige.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen, afgelegd door aangever en door de ‘anonieme getuige’, op cruciale punten overeenkomen. Beiden verklaren dat het verdachte was die de telefoon van aangever kapot gooide op de grond en dat het verdachte was die aangever met de vlakke hand een aantal klappen in zijn gezicht gaf. Tevens vinden de verklaringen steun in het letsel zoals het in de geneeskundige verklaring is weergegeven en in de foto’s van het letsel. De rechtbank heeft derhalve, anders dan door de raadsman is bepleit, geen reden aan de juistheid of betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen te twijfelen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden. Ten aanzien van het eerste tenlastegelegde feit, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op grond van de stukken in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, nu niet kan worden vastgesteld dat het feit in vereniging is gepleegd.
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] op 10 september 2018 te Boxtel meermalen in het gezicht heeft geslagen. Daarmee acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank tevens van oordeel dat verdachte de vernieling van de telefoon van [slachtoffer] heeft gepleegd zoals onder het tweede feit is tenlastegelegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 10 september 2018 te Boxtel [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] , meermalen in diens gezicht te slaan.
Ten aanzien van feit 2:
op 10 september 2018 te Boxtel opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft gevraagd bij de strafoplegging rekening te houden met het gegeven dat verdachte een studie volgt. Indien verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf verzoekt de verdediging een lagere taakstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangever [slachtoffer] . Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en pijn bij hem veroorzaakt. Het geweld moet een grote indruk op hem hebben gemaakt. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is geweest. Zo gaf het slachtoffer aan zeer angstig te zijn geweest om de verdachte opnieuw tegen te komen en hij daardoor last had van nachtmerries en niet meer op gewone tijdstippen naar school durfde te gaan. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van de telefoon van het slachtoffer. Vernieling veroorzaakt niet alleen financieel nadeel maar ook veel ergernis voor de betrokkenen. De verdachte heeft daarmee een gebrek aan respect getoond voor het eigendom van een ander.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte meegewogen dat hij
blijkens zijn justitiële documentatie al eerder is veroordeeld voor een mishandeling en nog in een proeftijd liep. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende, is de rechtbank conform de eis van de officier van justitie van oordeel dat een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis passend en geboden is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.339,23, bestaande uit € 338,23 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft allereerst verzocht de vordering van de benadeelde partij, ondanks het feit dat de benadeelde partij niet meer in leven is, ontvankelijk te verklaren, nu aangever de vordering reeds had ingediend voordat hij kwam te overlijden. De vordering gaat daarmee over op de rechtsopvolgers van aangever. Vervolgens heeft de officier van justitie verzocht de vordering gedeeltelijk, voor een bedrag van € 1.339,23, toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de gevorderde reiskosten van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de telefoonkosten heeft de raadsman aangevoerd dat voor de berekening van dit bedrag slechts de resterende maanden vanaf het moment van vernieling van de telefoon mee moeten worden gerekend. De 17 resterende maanden waarin verdachte het toestel zou hebben moeten afbetalen moeten worden vermenigvuldigd met € 17,- maandelijkse toestelkosten. Dat betekent dat de benadeelde partij in werkelijkheid € 289,- schade heeft geleden. Voorts verzoekt de raadsman om de immateriële schade te matigen en bij de toekenning hiervan slechts acht te slaan op de gevolgen die voortvloeien uit het tenlastegelegde.
Beoordeling.Ter terechtzitting heeft de raadsman de vordering benadeelde partij met betrekking tot de telefoonkosten gemotiveerd betwist. De rechtbank zal het standpunt van de raadsman volgen voor zover dit ziet op het vaststellen van de schade aan de hand van de maandelijkse toestelkosten in plaats van de afschrijvingskosten. De telefoon van het slachtoffer betrof immers een leentelefoon, waardoor het meer voor de hand liggend is om de kosten van
€ 17,- per maand, die specifiek zien op de waarde van dit toestel van het slachtoffer, te gebruiken bij de berekening van de resterende waarde van de telefoon dan een afschrijvingspercentage voor smartphones en mobiele telefoons in het algemeen.
De rechtbank gaat bij de berekening uit van een gebruiksperiode vanaf het moment waarin het contract met ‘Hollandsnieuwe’ is gesloten op 13 maart 2018 tot het moment van vernieling van de telefoon op 10 september 2018. Dit zijn 5 maanden en 28 dagen, waardoor de rechtbank uit zal gaan van een periode van 6 maanden waarin het slachtoffer zijn telefoon heeft gebruikt voordat deze werd vernield. Uit het contract met ‘Hollandsnieuwe’ komt naar voren dat het slachtoffer een contract voor de duur van 24 maanden had. Nu hij de telefoon voor een periode van 6 maanden heeft gebruikt, blijft er een periode van 18 resterende maanden over. Elke maand zou de telefoon het slachtoffer een bedrag van € 17,- gekost hebben, waardoor de telefoon in totaal € 306,- aan resterende waarde zou hebben. Op basis hiervan wordt de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft de telefoonkosten toegewezen voor een bedrag van € 306,-. Voorts wijst de rechtbank de gevorderde reiskosten voor een bedrag van € 8,34 in zijn geheel toe.
De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard van het handelen van de verdachte, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij – onder meer bestaande uit het letsel aan zijn aangezicht, slaapproblemen en angst om naar school te gaan – alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters wordt toegekend.
De rechtbank acht daarmee toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding voor een bedrag van € 1.000,- en materiële schadevergoeding voor een bedrag van € 314,34 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank wijst het meer gevorderde af.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan (de nabestaanden van) het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/233422-17.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan de onderhavige strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:
Een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.314,34 (zegge duizenddriehonderdveertien euro en vierendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 314,34 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.314,34 (zegge duizenddriehonderdveertien euro en vierendertig eurocent), bestaande uit € 314,34 materiële schade en € 1.000,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Oost-Brabant d.d. 23 januari 2018, gewezen onder parketnummer 01-233422-17, te weten:
een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. J.H.L.M. Snijders , leden,
in tegenwoordigheid van mr. W. van Nunen, griffier,
en is uitgesproken op 6 december 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Meierij, genummerd PL2100-2018241520, aantal pagina’s: 1-57.
2.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 14 september 2018, p. 6-8.
3.Geschrift betreffende geneeskundige verklaring, d.d. 12 november 2018, p. 13.
4.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 september 2018, p. 20-21.